skip naar content skip naar hoofdnavigatie spring naar service navigatie
sluit
Hulp nodig?

Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.

Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)

Meer informatie over de chat-service? Klik hier

Online op dit moment

Stel je vraag

Lisette Kuijper
Lisette Kuijper Bhic
Menu
sluit
Hulp nodig?

Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.

Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)

Meer informatie over de chat-service? Klik hier

Online op dit moment

Stel je vraag

Lisette Kuijper
Lisette Kuijper Bhic

Archieven

1562 Woordenboek Brabantse Dialecten, Katholieke Universiteit Nijmegen 1960-2005

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Dit archief bevat de bronnen van het koepelproject 'Woordenboek van de Brabantse Dialecten' dat een aanvang nam in 1960 op initiatief van prof. dr. A.A. Weijnen. Het woordenboek zelf is in 33 afleveringen gepubliceerd tussen 1967 en 2005 en beschrijft de agrarische woordenschat, de vaktalen en de algemene woordenschat van de dialecten in de provincies Noord-Brabant, Antwerpen en Vlaams-Brabant. De redactie zetelde in de Nijmeegse Centrale voor Dialect- en Naamkunde (NCDN), die opgegaan is in de afdeling Algemene Taalwetenschap en Dialectologie, tegenwoordig weer opgenomen in de afdeling Taalwetenschap.
Het leeuwendeel van de bronnen bestaat uit ingevulde vragenlijsten van de Nijmeegse enquête, die speciaal voor dit project werd afgenomen. Naast de in druk verschenen genummerde lijsten (1-113) werd ook nog een aantal gestencilde vragenlijsten uitgegeven die van een letter zijn voorzien, lijst A, B enz. Vragenlijsten m.b.t. de algemene woordenschat zoals lijst 1 werden in vrijwel ieder Brabants dialect ingevuld, maar bij meer specifieke onderwerpen (zoals de vaktaal van de diamantbewerker) zijn er veel minder ingevulde vragenlijsten. In deze materiaalverzameling kunt u zoeken op plaatscode (er is een register op plaatscodes beschikbaar) en op begrip oftewel woordbetekenis (ook hiervan is een register beschikbaar).
Daarnaast verzamelde de redactie informatie over de verschillende Brabantse dialecten in de vorm van knipsels, ingezonden woordenlijsten en dialectbeschrijvingen e.d. en beheerde zij het materiaal dat in voorgaande decennia door wetenschappelijk onderzoek was vastgelegd. Zo bevinden zich ook de aantekeningen van J.M. Renders uit Woensel (opgetekend tussen 1930 en 1961) over vele verschillende Brabantse en Limburgse dialecten in dit archief. Een ander onderdeel bestaat uit de invullingen van de vragenlijsten die A.A. Weijnen tussen 1938-1950 publiceerde in de tijdschriften Brabantia Nostra en Edele Brabant.
Inventaris
Begrippenregister
Letter M
1562 Woordenboek Brabantse Dialecten, Katholieke Universiteit Nijmegen 1960-2005
Inventaris
Begrippenregister
Letter M
maag [maach, maacht]; N 10 (1961); 076
maag van de koe, in haar geheel; N 03 (1960); 020
Maagdepalm (vinca minor). De stengels zijn kruipend of rechtop; de bladeren zijn lancetvormig. De bloem is blauw purperkleurig en alleenstaand (merekespalm, maagdekenspalm, wildepalm, steenviool, immergroen, vinkenoord, hoedje).; N 92 (1982); 024
maai-arm met punten eraan van het tweewielig werktuig om gras te maaien, getrokken door één of twee paarden; N J (1965); 001b
maaibenen: Met de voeten buitenwaarts gaan (maaibenen, maaien).; N 84 (1981); 211
maaien, graan ~ met de zeis; N 15 (1962); 015a
maaien, graan ~ met de zicht; N 15 (1962); 016a
maaien: in één haal graan verzamelen voor een halve schoof of garve; N 15 (1962); 016c
maaien: in één haal graan verzamelen voor een hele schoof of garve; N 15 (1962); 016b
maaien: lange rij neerliggende halmen die men met de zeis heeft gemaaid; N 15 (1962); 015b
maaien: persoon die achter de maaier werkt om de garven te vormen en te binden; N 15 (1962); 015c
maaien: reepje gras laten staan bij het maaien omdat men de slag met de zeis iets te ver neemt; N 14 (1962); 096
Maak de deur eens dicht; N S (1970); 303-1
Maak de deur eens toe; N S (1970); 303-2
Maak die doos eens open; N S (1970); 264a
Maak uw tekening groot en duidelijk.; N H (1964); 005
maaltijd met brood rond vier uur [koffiedrinke, 't isper]; N 07 (1961); 008
maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar; N 80 (1980); 034
maaltijden; inventarisatie uitdrukkingen [koffiedrinke, ééte, poteete, 't isper], ook naar de tijd van het jaar [zomer, winter, oogst]; betekenis/uitspraak; N 01 (1960); 004
maanblind paard; N 08 (1961); 062p
maand; april; N 07 (1961); 001d
maand; augustus; N 07 (1961); 001h
maand; december; N 07 (1961); 001l
maand; februari; N 07 (1961); 001b
maand; januari; N 07 (1961); 001a
maand; juli; N 07 (1961); 001g
maand; juni; N 07 (1961); 001f
maand; maart; N 07 (1961); 001c
maand; mei; N 07 (1961); 001e
maand; november; N 07 (1961); 001k
maand; oktober; N 07 (1961); 001j
maand; september; N 07 (1961); 001i
maandag; N S (1970); 105
maandag a.s.; N S (1970); 107-2
maandag j.l.; N S (1970); 106-2
maandag na Driekoningen [koppermaondjeg, verloore maondag]; N 06 (1960); 031
maantje: Lichter gekleurd gedeelte onderaan de vingernagels (maantje).; N 84 (1981); 027
Maar ik kom hem nooit tegen; N S (1970); 267e
maar ja; N S (1970); 289d-2
Maar Jan toch!; N S (1970); 316d
maar nee(n); N S (1970); 291c-2
machine daarvoor (ontklitmachine); N 41 (1972); 034c
made, vleeswormpje; N 26 (1964); 030
Mag ik u iets vragen? Gerust!; N S (1970); 298a-1
Mag ik u iets vragen? Vrij!; N S (1970); 298a-2
mager; Hoe noemt U: Mager, niet vet, gezegd van voedsel (schraal, schrekel); N 80 (1980); 003
mager kalf; N 03A (1963); 147b
mager paard; N 08 (1961); 062m
mager [schrepel, schraal]; N 10 (1961); 106
Mager worden: in omvang en gewicht afnemen (afslekkeren, krimpen, slinken).; N 84 (1981); 004
magere koe; N 03A (1963); 147a
maglicht; N S (1970); 304c
mak, gewillig; N 08 (1961); 064i
mals, goed smeerbaar, gezegd van boter [plat]; N 91 (1982); 028
mals regenachtig weer (in de zomer) [vers, vörs]; N 22 (1963); 001c
man, vrouw en kinderen bij elkaar, het gezin [volk, huishouden, kot]; N 87 (1981); 007
manchet, los [hemdsband, toet]; N 23 (1964); 078
manchet, vaste mouwboord van een overhemd; N 23 (1964); 077
manchetknoopjes; N 23 (1964); 079
mand in het algemeen; N 20 (zj); 048
mand; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak; N 20 (zj); 050
Manden in gebruik bij bepaalde bedrijven (grintmanden, kolenmanden, ijzermanden, bloembollenmanden):; N 40 (1972); 110
Manden, speciaal bestemd voor export (bv. Engels werk; noem enkele soorten):; N 40 (1972); 117
Manden voor konijnen, biggen (afb. 19), korven voor bijen:; N 40 (1972); 102
mandje waarin men aardappelen schilt (erpelbenneke, schelbojem, aardappelteems, schribber, timmeske); N 20 (zj); 049a
manen; N 08 (1961); 021
Manier van handwerken waarbij kantwerk vervaardigd wordt door middel van klossen (kantklossen, kloenen, klunen); N 79 (1979); 098
Manier van handwerken waarbij met de naald figuren of bloemen in of op een stof worden vervaardigd (borduren, festonneren); N 79 (1979); 097
Manier van handwerken waarbij met een metalen pen met een weerhaak een lussenweefsel wordt vervaardigd (haken, crocheteren, stroppen); N 79 (1979); 096
mank lopen [op 'n hikske, op ene kwik, hommele, tjoepe, op nen tik gaon]; N 02 (1960); 059
Mankeren: mankeren, schelen (schelen, mankeren, het hebben).; N 84 (1981); 143
mannelijk geslachtsdeel; N 77 (1976); 120
mannelijk geslachtsdeel van het varken (roede?); N 76 (1976); 014
mannelijk, gesneden ~ varken; N 19 (1963); 008
mannelijk jong van een paard; N 08 (1961); 003a
mannelijk kalf; N C (1962); 007a
mannelijk, ongesneden volwassen ~ varken; N 19 (1963); 007
mannelijk varken dat uiterlijk niet als mannelijk herkenbaar is door een geslachtelijke afwijking; N 19 (1963); 010
mannelijk varken van 5-12 maanden; N 76 (1976); 004a
mannelijk varken van meer dan één jaar; N 76 (1976); 004c
mannelijk varken waarmee men fokt (fokbeer); N 76 (1976); 009
mannelijke duif (doffer, kebber, kipper, horen, duiver); N 83 (1981); 074
mannelijke geit castreren; N 77 (1976); 106
mannelijke geit ouder dan 1 jaar; N 77 (1976); 078
mannelijke geslachtsorgaan [gemach, gemaacht]; N 10C (zj); 142
mannelijke huismus (ruigeltje); N 83 (1981); 066b
mannelijke jonge geit van 12 tot 30 weken; N 77 (1976); 076
mannelijke merel (melhoorn, merelhoorn); N 83 (1981); 071
mannelijke zangvogel (tersel); N 83 (1981); 041
mannenkleren ['t mansdinge]; N 23 (1964); 003b
mannenkousen, lange kleurige ~ (vero) [hooze]; N 24 (1964); 033
mannetje van de geit; N 70 (1974); 008
mantelpak, uit jas en rok bestaand dameskostumm; N 23 (1964); 088
manziek [heet]; N 10C (zj); 155
maretak {afb}, een op bomen woekerende plant waaran de stengel gaffelvormig vertakt is met lepelvormige altijd groene bladeren, de vrucht is witte, soms gele bes; N 37 (1971); 016c
Marjolein (origanum majorana). Kleine, witte bloempjes, half verscholen tussen groene blaadjes, die dicht opeen staan, en tot bolletjes verenigd zijn, 3 of 4 zulke bolletjes op lange stelen in de bladhoeken en aan de top (palingskruid, madelein, dubbele; N 92 (1982); 164
marmer, dicht, fijnkorrelig kalkgesteente dat geschikt is om te bewerken en te polijsten, in bouw- en beeldhouwkunst als grondstof gebruikt [marbel, melber]; N 81 (1980); 104
marmeren beeld; N 06 (1960); 037
(marter, fluwijn) Hoe noemt u het slanke roofdiertje, geelbruin tot donkerbruin, met lange dekharen. De kop is spits met grote oorschelpen, het lichaam is lang en lenig. Het heeft een lange staart en korte poten?; N 83 (1981); 038
masteluin; N A (1960); 013
mastitis, agv ~ gevormde knobbels in de uier; N 52 (1972); 005c
mastitis, agv ~ veranderde melk; N 52 (1972); 005b
matkopmees (11,5); kleur als zwarte mees [053], maar zonder nekplek; broedt alleen in vermolmd hout, liefst in vochtig bos; roep [ti-ti-ti-pè-pè-pè], in voorjaar [tjuu-tjuu-tjuu]; N 09 (1961); 055
matrozenpakje (soort jongenskostuum); N 26 (1964); 050
(mauwen, kajauwen, jauwen, lollen, miauwen, janken, rallen) Hoe noemt u het gewone stemgeluid van een kat?; N 83 (1981); 028a
mechanisme waarmee men de ploegbalk ont- en vergrendelt bij het wenden (afb. 98d); N 11A (zj); 098d
medicijn (znw enk mv) [millesijn, middelsijn]; N 02 (1960); 057a
meel dat gebruikt wordt voor het bereiden van beschuitdeeg; N 29 (1967); 057a
meel, in vet of boter gebakken, gebruikt voor soep of groenten; N 07 (1961); 014
meeltor-larve, wormpje dat in (oude) meelvoorraden voorkomt [meelworm]; N 26 (1964); 031
meer laten betalen dan een artikel waard is; te duur doen betalen [strepen, aankomen, strafelen, straffen, stropen, stroefen, scholpen, nijpen, afdrogen, overschatten]; N 89 (1982); 091
meerderjarig; de leeftijd bereikt hebbend dat men in rechten zelfstandig kan optreden [meerderjarig, mondig]; N 86 (1981); 010
meerderjarig [mundeg]; N 07 (1961); 065
meerkoet (38); witte bles en bek; niet zo algemeen; niet op kleine watertjes; meestal met velen bijeen; roep keffend; N 09 (1961); 103
meest; N S (1970); 047c
meestal; N S (1970); 047a
Meestal werd het schillen in ploegen van 2 man gedaan. De ene hakt het hout met een handbijl in stukken van een bepaalde lengte, de ander slaat met de achterkant van een oude bijl of met een hamer de bast van het hout. Hoe noemt u: de man met de handbijl; N 75 (1975); 152a
Meestal werd het schillen in ploegen van 2 man gedaan. De ene hakt het hout met een handbijl in stukken van een bepaalde lengte, de ander slaat met de achterkant van een oude bijl of met een hamer de bast van het hout. Hoe noemt u: de man die klopt (hölt; N 75 (1975); 152b
Meestal werd het schillen in ploegen van 2 man gedaan. De ene hakt het hout met een handbijl in stukken van een bepaalde lengte, de ander slaat met de achterkant van een oude bijl of met een hamer de bast van het hout. Hoe noemt u: de handbijl (hiep?); N 75 (1975); 152c
Meestal werd het schillen in ploegen van 2 man gedaan. De ene hakt het hout met een handbijl in stukken van een bepaalde lengte, de ander slaat met de achterkant van een oude bijl of met een hamer de bast van het hout. Hoe noemt u: (of) de spanzaag; N 75 (1975); 152d
Meestal werd het schillen in ploegen van 2 man gedaan. De ene hakt het hout met een handbijl in stukken van een bepaalde lengte, de ander slaat met de achterkant van een oude bijl of met een hamer de bast van het hout. Hoe noemt u: de bijl om te kloppen; N 75 (1975); 152e
Meestal werd het schillen in ploegen van 2 man gedaan. De ene hakt het hout met een handbijl in stukken van een bepaalde lengte, de ander slaat met de achterkant van een oude bijl of met een hamer de bast van het hout. Hoe noemt u: (of) de hamer (klopham; N 75 (1975); 152f
Meestal werd het schillen in ploegen van 2 man gedaan. De ene hakt het hout met een handbijl in stukken van een bepaalde lengte, de ander slaat met de achterkant van een oude bijl of met een hamer de bast van het hout. Hoe noemt u: (of) de houten klopper; N 75 (1975); 152g
meestens; N S (1970); 047b
(meikever) Hoe noemt u de meikever: een soort kever, 24-30mm lang; met dekschild, de poten en sprieten zijn bruinrood, de kop en het borststuk zwart met op de onderzijde een dichte witte beharing; de buiksegmenten zijn zwart met aan elke zijde een opvall; N 83 (1981); 119
meiraap, vroege variëteit van de raap [tolletje, knolletje, kelen, raap]; N 82 (1981); 143
meisje, knap, mooi uitziend ~; N 37 (1971); 014
meisjesmuts die nauw om het hoofd sluit en met een strook afhangt tot op de schouders [kaaper, kappelin, kapmöts]; N 25 (1964); 040
meisjesmuts, zwarte ~ met ingewerkte bloemen aan de voorkant en linten op de rug [kornetmuts]; N 25 (1964); 039a
meisjespantalon (vero) met kanten pijpen die tot onder de knieën reiken; N 25 (1964); 005c
mekkeren: geluid voortbrengen, gezegd van de geit; N 19 (1963); 076b
Melaatsheid: lepra, in de huid ontstaan knobbels; de ziekte kan tot afschuwelijke verminkingen leiden (leproosheid, lazerij).; N 84 (1981); 202
Melganzevoet (chenopodium album); 30 tot 100 cm hoge plant. De stengels staan rechtop en zijn vertakt; de bladeren zijn zeer verschillend van vorm, tevens onregelmatig getand, de bovenste gaafrandig, aan de buitenkant dofgroen, de onderkant wit-melig bes; N 92 (1982); 083
melk: aan één kant (meer) melk geven; N 03A (1963); 065
melk: de koe gaat minder ~ geven; N 03 (1960); 053
melk: de koe geeft geen ~ meer; N 03 (1960); 054
melk, dunne ~, met een laag vetgehalte; N 03A (1963); 074
melk: geen melk meer geven wegens drachtigheid; N 03A (1963); 072b
melk: meer melk gaan geven; N 03A (1963); 068
melk: minder melk gaan geven wegens drachtigheid; N 03A (1963); 072a
melk: plotseling geen melk meer geven tijdens het melken; N 03A (1963); 069
melk spontaan uit de spenen laten vloeien; N 03A (1963); 070
melk: uit drie of twee spenen melk geven; N 03A (1963); 066
melk van het paard; N 08 (1961); 057
melk: velletje dat op de ongekoote melk komt [vel, lies]; N 06 (1960); 016
melk: vetlaag die op de ongekookte melk komt (algemene benaming) [roum, raom, zaon]; N 06 (1960); 015a
melk: vetlaag die op de ongekookte melk komt (zoete vetlaag) [roum, raom, zaon]; N 06 (1960); 015b(1)
melk: vetlaag die op de ongekookte melk komt (zure vetlaag) [roum, raom, zaon]; N 06 (1960); 015b(2)
melkafromer; N 12 (1961); 057
melkbewegingen, eerste ~ die men maakt bij een vaars die pas gekalfd heeft; N 03A (1963); 061
melkbus; N 05A (1964); 019e
Melkdistel (sochus oleraceus); 20 tot 100 cm groot. De bladeren zijn meestal ingesneden en de stengel omvattend, zacht stekelig getand, dofgroen van kleur. De bloemhoofdjes zijn klein, de bloemen zijn lichtgeel. Bloeitijd van juni tot oktober (zijdistel,; N 92 (1982); 101
melken, geheel leeg ~; N 03 (1960); 071
melken: slechts met moeite gemolken worden; N 03 (1960); 077
melken, zich moeilijk laten ~; N 03A (1963); 071
melkgebit; N 03 (1960); 018
melkgebit van het paard; N 08 (1961); 018a
melkgebit van kalveren; N 03A (1963); 108a
melkgebit van schapen; N 77 (1976); 027
melkgift; N 77 (1976); 134
melkgift van de zeug; N 19 (1963); 020
melkkannetje waaruit men aan tafel melk schenkt; N 20 (zj); 009
melkkoorts bij slecht verlopende melkgift; N 03A (1963); 063
melkkruik met één oor; N 05A (1964); 019d
melktanden verliezen; N 77 (1976); 026
melktanden [zuiktande, zeuktaant, mammetandjes]; N 10 (1961); 033
melkziekte, slepende ~ met als verschijnselen te stijve, abnormaal stinkende mest met een afwijkende (aceton-) geur aan ademlucht, urine en melk; N 52 (1972); 002
meloen, komkommerachtige oranjekleurige of groene sappige smakelijk vrucht [kanteloep]; N 82 (1981); 141
Men droogde het garen dan op een: (zie tekening I A-2); N 39 (1971); 091c
Men kan de bovenste steen van de in B afgebeelde molen draaien door middel van een zwengel; deze zwengel zit ook vaak aan de onderkant. Wat is de naam van deze zwengel? (8) (stang, as, staakijzer?); N D (1962); 015
Men kan de rand van de hoed recht afsnijden, men noemt dat een............. (rechte rand of snit)? (zie tek. no. 97b); N 45 (1972); 097b
Men klooft eerst de bol in vieren. Hoe heet zo'n vierde deel?; N E (1963); 009
Men moet dan een roede .............................. (een roede vervangen door een koordje); N 39 (1971); 070b
Men noemt het ....... als het een wigvormig ijzer is; N 53 (1972); 209b
Men noemt het ....... indien de boor ervan lepelvormig is; N 53 (1972); 167c
Men noemt het ....... indien de boor ervan schroefvormig is; N 53 (1972); 167b
Men spande het met een (kruiwagen)wiel, dat .................................. heette.; N 39 (1971); 091d
Men spreekt dan van ............. turf en .............. turf (kopturf en sjerturf?). Wilt u hierbij een tekening geven?; N 69 (1974); 050c
mengsel van leem, koemest en strohaksel waarmee het vlechtwerk wordt dichtgepleisterd bij een vak- en vlechtwerkmuur (afb. 53); N 04A (1963); 053c
mennekesterre; N A (1960); 059
menselijke nageboorte; N 10C (zj); 153
mensen ontstemming of ergernis geven door onzedelijk gedrag [geven]; N 85 (1981); 432
mensenvlo; N 26 (1964); 021c
menstruatie [verandering, reegels]; N 10C (zj); 151
mentig, in de betekenis van 'vitaal'; betekenis/uitspraak; N 38 (1971); 013a
merel (25,5); overal bekend; man zwart met gele bek; pop zwak-gevlekt bruin; mooie zang; kooivogel; vergelijk met spreeuw [031]; N 09 (1961); 018
merg [mörch]; N 10A (zj); 005
merrie bij de hengst brengen; N 08 (1961); 043a
merrie die bestemd is voor de kweek, ook al is ze niet drachtig; N 08 (1961); 050b
mes dat de voor van onderen lossnijdt (afb. 85c); N 11A (zj); 085c
mes dat de voor van onderen lossnijdt én gebogen blad waartegen de losgesneden aarde omhoog komt en zich omkeert (afb. 85c, 85d) te zamen; N 11A (zj); 085e
mes dat men aan tafel gebruikt; N 20 (zj); 029a
mes dat vóór het kouter uitgaat (afb. 31); N 11 (1961); 031-4a
mes dat wordt gebruikt bij de snijbak; N 18 (1962); 103
mes, lang smal ~ dat de voor vertikaal afsnijdt (afb. 85b); N 11A (zj); 085b
mes, lang, smal ~, dat vóór het snijdende blad zit (afb. 3); N 11 (1961); 031-1c
mes om hout te ontschorsen; N 18 (1962); 115a
mes om stro te snijden met één in de lengterichting geplaatst en één dwarsgeplaatst handvat (afb. 106a); N 18 (1962); 106a
mes om stro te snijden met twee in de lengterichting geplaatste handvaten (afb. 106b); N 18 (1962); 106b
mes waarmee aardappelen worden geschild; N 20 (zj); 029c
mes waarmee brood wordt gesneden; N 20 (zj); 029b
mes waarmee men de bladerkronen afsnijdt als de bieten worden geoogst; N 12 (1961); 047
mes waarmee pannekoeken worden omgedraaid in de pan (struifsteker); N 20 (zj); 030
mes, zwaar ~ aan een steel om heggen in te korten; N 18 (1962); 114
mest die bestaat of is bereid uit plantenresten, uitwerpselen, keukenafval e.d.; N 11A (zj); 004d
mest die bestaat uit plantenresten, uitwerpselen en huis- en straatafval; N M (1965); 010c
mest doorsteken in de mestvaalt met een spade om deze gemakkelijker te kunnen laden; N 11A (zj); 011
mest, hoeveelheid ~ die men in één keer met de riek opneemt; N 11A (zj); 014
mest, hoeveelheid ~ die op de mestkar geladen kan worden; N 11A (zj); 008
mest, hoopje ~ dat men op het land van de kar aftrekt; N 11A (zj); 020b
mest, hoopjes ~ die men op het land van de kar aftrekt; N 11A (zj); 020a
mest in de voor doen met de riek, achter de ploeger; N 11A (zj); 025
mest in het algemeen; N 11 (1961); 012
mest: inhoud van de put of kelder waarin de vloeibare uitwerpselen van het vee worden verzameld, de vloeibare vee-uitwerpselen; N 11A (zj); 044b
mest: inhoud van de put waarop de wc is aangesloten, de menselijke faecaliën; N 11A (zj); 043b
mest, jonge ~ met nog veel onverteerd stro erin; N 11A (zj); 004b
mest, natuurlijke mest; de met stro vermengde uitwerpselen van het vee, mest uit de stal(len); N 11A (zj); 003
mest, op de akker liggend hoopje ~; N 11 (1961); 018
mest op de kar tassen; N 11A (zj); 010
mest oppervlakkig onderploegen in het najaar; N 11A (zj); 110a
mest schudden met de riek; N 11A (zj); 024
mest uit de geitenstal; N 11A (zj); 005e
mest uit de koeienstal; N 11A (zj); 005b
mest uit de paardestal; N 11A (zj); 005a
mest uit de schapenstal; N 11A (zj); 005d
mest uit de varkenshokken; N 11A (zj); 005c
mest uit het kippenhok; N 11A (zj); 005f
mest, uitgedroogde (en vaak beschimmelde) ~ met veel stro; N 11A (zj); 004c
mest uitrijden, de inhoud van de mestvaalt of -kuil op een kar naar het land vervoeren en aldaar in hoopjes of dijkjes afladen; N 11A (zj); 006
mest van de kar aftrekken in ononderbroken strepen, dijkjes of walletjes; N 11A (zj); 021
mest van de kar aftrekken met een haak; N 11A (zj); 019
mest, vaste ~ naar de akker brengen met de kar; N 11 (1961); 016
mest, vaste ~ van de kar afhalen als men op het land is; N 11 (1961); 017
mest verspreiden; N 11A (zj); 023
mest verspreiden over de akker; N 11 (1961); 020
mest, vloeibare ~ naar het land brengen; N 11 (1961); 021
mest, voorwerp waarmee men weke ~ over het land uitgooit; N 11A (zj); 060c
mest, weke ~, een verzameling van drek en gierbezinksel; N 11A (zj); 060a
mest, weke ~ over het land uitgooien; N 11A (zj); 060b
(mesten, missen) Hoe noemt u vee vet te maken door het geregeld voedsel te geven?; N 83 (1981); 011
mesten van vee; N 38 (1971); 026
mestgang, gemeenschappelijke ~ in de dubbele (dwars)stal (afb. 47c); N 05A (1964); 047c
mestgoot achter de koeien [afb]; N 04 (1960); 074
mestgoot achter de koeien (afb. 42a); N 05A (1964); 042a
mestgoot: lage plank of plaat met gaten onder in de mestgoot achter de koeien (afb. 42b); N 05A (1964); 042b
mesthoop binnen [afb]; N 05 (1961); 120
mesthoop, buitenliggende ~; N 05 (1961); 115
mestkalf, kalf dat in een hok of kistje wordt gemest; N 03 (1960); 006
mestplak, ronde ~ van een koe; N 11A (zj); 040a
mestplakken verspreiden in de wei; N 11A (zj); 040b
mestschop; N 18 (1962); 021d
meststoffen, soorten ~; N 11 (1961); 027
mestvaalt of mestkuil waarin de mest uit de stallen wordt verzameld; N 11A (zj); 042a
mestvork: voorwerp waarmee men op het land de mest van de kar aftrekt; N 11A (zj); 017a
mestwater, vocht dat uit de mest in of bij de mestvaalt sijpelt en vaak met regenwater vermengd is; N 11A (zj); 042d
met bloemen versieren (bijv. iemands huis of stoel) bij een feest [pelen, braaien, meien, paleren]; N 88 (1982); 124
met bovenmatige inspanning volbracht of verricht [gespaorsd, geforceerd]; N 85 (1981); 264
Met dat hij opstond, ......; N S (1970); 274b
met de hakken naar binnen staan; N 77 (1976); 093
Met de hand doet men dit op een (schaafboom); N 41 (1972); 328
Met de hand insmeren van vet of traan gebeurt met een: (smeervod; sok); N 41 (1972); 310
met de hielboor een gat aanbrengen achter in de uitgedopte klomp, loodrecht op het zoolvlak om op deze wijze de diepte aan te geven die men bij het verdere uithollen in het oog dient te houden (achterinboren?); N 97 (1988); 083
met de ijsslee rijden [narren, sleeën]; N 88 (1982); 026
met de knopendraaier op het klompoppervlak cirkelvormige insnijdingen of 'knopen' aanbrengen (knopen draaien?); N 97 (1988); 121
met de schaar een gleuf aanbrengen in het deegbrood; N 29 (1967); 044a
met de start buiten de deur verkoopen; N A (1960); 009
met de varshaak de bodem van de klompen in de hak gladmaken (de binnenhak afwerken?); N 97 (1988); 092
met de vlakke hand op iemands rug slaan [batsen, doezen]; N 88 (1982); 022
met dopbeitel en dophamer de eerste uitholling maken in de bek van de in de heulbank geplaatste klompen (uitdoppen?); N 97 (1988); 071
met een bal spelen [ballen, bollen, tossen]; N 88 (1982); 050
Met een botte zeis kan men niet maaien.; N B (zj); 008
met een goed karakter, alles doend zoals het hoort [braaf, gief]; N 85 (1981); 396
met een groep jongens door het veld, de bossen trekken met kwaad in de zin [schupen]; N 88 (1982); 021
met een knappend geluid open springen [knipperen]; N 91 (1982); 070
Met een pook in de kachel of het vuur porren (poken, peuteren, rakelen, koteren); N 79 (1979); 062
met een troefkaart andere kaarten nemen of slaan [troeven, snijden]; N 88 (1982); 077
met een vloeistof doordrenken; nat maken [platsen, pletsen, plodderen]; N 91 (1982); 038
met een zeer slecht, beestachtig karakter [sakkers]; N 85 (1981); 400
met elkaar tot overeenstemming komen bij een erfenis [schevelen, belen]; N 89 (1982); 119
met fakkels lopen op de eerste zondag van de vasten; N 88 (1982); 138
met fijnzinnige humor [koel, gevat, geestig]; N 85 (1981); 096
met geringschatting spreken, zich vernederend uitlaten [smalen, kabatsen]; N 85 (1981); 412
met gezag en kracht tussenbeide komen [roffen, ingrijpen]; N 85 (1981); 356
met het verstand vatten, begrijpen [kennen, omvatten, begrijpen]; N 85 (1981); 029
met ijver vervuld [ijverig, nijver, nijverig, noest, vlijtig, grif]; N 85 (1981); 288
met klem trachten gedaan te krijgen, met drang onder de aandacht brengen [prossen, aandringen]; N 85 (1981); 255
Met kwam er iemand binnen (= op dat ogenblik); N S (1970); 274a
met lippen en neus proesten; N 08 (1961); 066
met paard en kar van het midden van de weg naar rechts wijken [afzetten]; N 90 (1982); 009
met sneeuwballen naar elkaar gooien [ruiken]; N 88 (1982); 029
met stenen en modder de toegangspoorten dichtmaken, zodra de desbetreffende kamers vol zijn en bij het bakproces worden betrokken? [aovegaate toemaake]; N 98 (1989); 148
Met stro gevulde matras (bulster, paljas, strozak); N 79 (1979); 034
met te grote toegeeflijkheid opgevoed, met een bedorven karakter [mouter]; N 85 (1981); 399
- met veel weefkammen?:; N 39 (1971); 051e
met verf bestrijken [verven, vernen, vermen, schilderen]; N 91 (1982); 049
met verschillende messen en haken de klomp aan de binnenkant gladmaken; N 97 (1988); 095
- met weinig weefkammen?:; N 39 (1971); 051d
Met welk apparaat gebeurt dit lijnen of snoeren maken? (met spinmachine?); N 48 (1972); 077c
Met welk gereedschap brengt men de eerste inkeping aan in de onderkant van het hout en splijt men de staken die geschikt zijn om doormidden gekloofd te worden? (zie Tek. bij 12); N 51 (1972); 027a
Met welk gereedschap doet men dat? (Tek. 11); N 51 (1972); 011c
Met welk mes doet men dat? (zie Tek. 9); N 51 (1972); 009
Met welk mes (of ander werktuig) wordt gesneden? (zie Tek. 33); N 51 (1972); 033
Met welke van de onder de vorige vraag bedoelde banden begint men de ton op te zetten, met de kopband, de halsband of de buikband?; N E (1963); 023
met wolken bedekt, betrokken, gezegd van de lucht [dunstig]; N 81 (1980); 028
met zeer platte humor [drollig, boertig]; N 85 (1981); 100
met zijn handelingen niet opaschieten [nerelen, toetelen, kloetelen, knutselen, sukkelen]; N 85 (1981); 339
met zorg en aandacht te werk gaand, niet slordig of oppervlakkig [consciëntieus, secuur, precies, weiger]; N 85 (1981); 281
metalen deel van de pikhaak; N 18 (1962); 072b
metalen deel van de sikkel (afb. 79b); N 18 (1962); 079b
metalen uiteinde van een schoenveter [malie]; N 24 (1964); 043b
methode om een etterende wond te veroorzaken, ter genezing van een of andere kwaal; N 03A (1963); 096b
metworst; Hoe noemt U: Worst met gehakt (varkens)vlees (metworst, snijworst, saucisse); N 80 (1980); 039
middagdutje doen (dutten).; N 84 (1981); 129b
Middelen om het bier helder te maken; N 35 (1971); 083
Middelerwijl doe ik de afwas; N S (1970); 054e
middellange afstandsvlucht (tussen 100 en 300 km)?; N 93 (1983); 226
Middelvinger: de middelste, langste vinger (middelvinger, langelierboom, langeman).; N 84 (1981); 024
midden door (snijden); N S (1970); 266c
middenblok, zwaar ~ van een wiel waarin de spaken steken; N 17 (1962); 058
middendeel, groot ~ van een geploegde akker (afb. 125a); N 11A (zj); 125a
middendeel van het paard; N 08 (1961); 012
middengedeelte, de ruimte tussen de beide rijen repels in de dubbele (dwars)stal (afb. 47d); N 05A (1964); 047d
Middenrif: spierachtig vlies tussen borst- en buikholte (rand, middelrif, middelvlies).; N 84 (1981); 031
middenvoor, beide delen van een akker of van een dwarsakker, rechts en links van de diepe ~; N 11 (1961); 054
middenvoor, diepe ~ met de ploeg afwerken na het afploegen van de akker; N 11 (1961); 062
middenvoor, diepe ~ van een afgeploegde akker; N 11 (1961); 055
mier [zeikdemp(el), -lem, -meik, -diem, -worm, -mier, moer-, muurzeiker, aomzeiksel, aomezeik]; N 26 (1964); 044
mier (znw enk mv) [emper, zekdemp, -dempel, mojjer-, mierzèèjk, zejkmier, -maaj, -mojjer, -weurm]; N 01 (1960); 070a
mierenei [zeekmoejerseike]; N 26 (1964); 046b
mierennest [zeekmoejersnest]; N 26 (1964); 046a
mierikswortel, vlezige scherpe wortel van de mierik [peperwortel, meerradijs, kiek, tiek]; N 82 (1981); 153
miert, in de betekenis van 'mier' of 'mieren'; betekenis/uitspraak; N 26 (1964); 047
(mieske, poes, tiet, pieleke, poei, wies, poeteke, pieteke, miezeke, hes) Hoe noemt u vlei- en roepnamen van de kat?; N 83 (1981); 031
Mijn kleren zaten vol leem.; N B (zj); 049
Mijn maat telt de slagen als we samen kaarten.; N B (zj); 039
Mijn oom gaat in de zomer graag stropen.; N B (zj); 003
mijt die in vochtig meel leeft; N 26 (1964); 011b
mijt die leeft van (oude) kaas; N 26 (1964); 011a
mijt die schurft veroorzaakt door gangetjes te graven in de huid van mens en dier; N 26 (1964); 010
mik van een waterput; N 12 (1961); 075
milft; N A (1960); 060
milkors; N A (1960); 001
miltvuur; N 03A (1963); 087
min of meer onschuldige kindergrap [bate(n), bake(n)]; N 90 (1982); 153
minder worden in massa en omvang [slonken, slinken, zakken, slappen]; N 91 (1982); 155
minder worden [lamen, lammen, verstillen afreezen]; N 91 (1982); 181
minnaar; iemand met wie een vrouw leeft zonder dat ze met elkaar getrouwd zijn [minnaar]; N 86 (1981); 023
misgeboorte: de koe krijgt een ~; N 03 (1960); 055
miskraam, Een ~ krijgen (opslagen, omslaan).; N 84 (1981); 040
Miskraam: te vroegtijdige bevalling waarbij de vrucht niet levensvatbaar is (opslag, misval, misje, kwade kraam (miskraam).; N 84 (1981); 039
misnoegd en wrevelig zijn, maar dat niet ronduit zeggen [tornen, mokken, grimmen, pratten, pruilen, grijzen]; N 85 (1981); 199
misschien(s); N S (1970); 304a
mist [domp, mok, moek]; N 22 (1963); 021
mist, gezegd van het weer [muur]; N 81 (1980); 013b
mistig, heiig [herig, domig, dompig]; N 22 (1963); 026
mistig weer [motlucht, moorweer, mokweer]; N 81 (1980); 013a
mistige lucht [mok-, motlocht]; N 22 (1963); 025
Misvormde voet (homperd, horjevoet, horrelvoet, homperpoot, strompelvoet, paardvoet).; N 84 (1981); 212
modder, mengsel van aarde, vuil, allerlei organische stoffen met water [plamei, debber, pladedder, moor, dedder, plamoes, moes, kwet, drabbik, dwal]; N 81 (1980); 103
moed hebbend, onbevreesd [durvig, moedig]; N 85 (1981); 124
(moederkat, kattin, poes) Hoe noemt u een vrouwelijke kat?; N 83 (1981); 026
Moederkruid (chrysanthenum parthenium). Overblijvende plant. De stengel is ongeveer 45 cm hoog. de bladeren zijn geveerd; veelbladhoofdjes. De plant heeft een onaangename geur (mater, hemdsknopje).; N 92 (1982); 180
moederloos of door de moeder verstoten jong van een schaap; N 77 (1976); 025
moederloos veulen; N 08 (1961); 006
Moederplant (saxifraga sarmentosa). De plant heeft grote ronde bladeren en wijdvertakte trossen van fijne witte bloempjes met rode puntjes, twee van de bloemblaadjes zijn soms langer dan de overige. Volgens onze grootmoeders zo geheten, omdat de uitloper; N 92 (1982); 150
Moedervlek: een aangeboren bruine vlek op de huid (moedermaal, peperkoor, pepervlek).; N 84 (1981); 007
moedig, opgewekt; N 08 (1961); 064j
moeilijk in toom te houden, driftig [wreed, onstuimig]; N 85 (1981); 173
moeilijk lopen; N 03A (1963); 082b
moeite: 'het gaat zonder moeite'; N 02 (1960); 064
moeite of last die men ergens mee heeft, bijv. met kinderen [dol, trubbel]; N 02 (1960); 063
moeizaam met iets bezig zijn zonder veel te vorderen [haspelen, stuntelen, frotten]; N 85 (1981); 326
moek, in de betekenis van 'dikke luis'; betekenis/uitspraak; N 26 (1964); 020
moeras, natte weke grond zonder behoorlijke afwatering; N 27 (1965); 020
Moerasspirea (spireae (filipendula) ulmaria); 50 tot 120 cm groot. De bladeren zijn geveerd met grote 3-delige eindlob, de steunbladeren zijn groot, aan de onderkant vaak witviltig; de bloemen groeien in grote, dichte trossen, 5-tallig, geelacht wit van; N 92 (1982); 088
moerbalk, dikkere einde van de ~; N 04 (1960); 014
moes worden; Hoe noemt U: Tot moes koken (moezen); N 80 (1980); 064
Moet ik deze namiddag nog komen?; N S (1970); 080a
Moet ik na de middag nog komen?; N S (1970); 080b
moeten boeten voor iets dat een ander gedaan heeft [bekopen, ontgelden]; N 85 (1981); 443
moezele; N A (1960); 058
mof, koker van bont waarin met beide handen steekt [mof, moef, sjtoek]; N 23 (1964); 042
mogelijk; N S (1970); 304d
mok, eczeem in de kootholte van het paard; N 52 (1972); 032a
mol; N 14 (1962); 080b
molbord, door een paard voortgetrokken ~; N 18 (1962); 022
molen om rapen en bieten mee te snijden; N 18 (1962); 108
molen waarin gekookte aardappelen voor het vee tot puree worden gedraaid; N 18 (1962); 134
molen waarin men stro tot snippers snijdt; N 18 (1962); 107
molen waarmee meel wordt gezeefd; N 18 (1962); 136
molen waarmee raap- of lijnoliekoeken voor het vee worden versneden; N 18 (1962); 135
molshopen; N 14 (1962); 080a
mompelen: binnensmonds mompelen; N 07 (1961); 035a
mompelen: iemand die binnensmonds mompelt; N 07 (1961); 035b
Mompelend heen en weer draaien (moesjanken).; N 84 (1981); 078
mond- en klauwzeer; N 03 (1960); 042
mond- en klauwzeer; N 03A (1963); 080a
mond- en klauwzeer bij het varken; N 76 (1976); 053
mond: spotbenamingen, 'platte woorden' [moewl, smoel, bakkes, trul, meule, klep, kweek, snebbel]; N 02 (1960); 058
Monnikskap (aconitum napellus). De bloemen zijn licht- of donkerblauw, soms ook wit of blauw met wit, groeien in dichte trossen. De wortel bestaat uit twee aaneen gegroeide bietvormige delen. De gehele plant is zeer vergiftig, voor de mens zelfs de honin; N 92 (1982); 133
mooi pratend het paard op de bek kloppen; N 08 (1961); 103e
mooi weer zijn, gezegd van het weer [weren]; N 81 (1980); 003
moot; Hoe noemt U: Een snede vis (moot, mook); N 80 (1980); 048
Morgenmiddag vertrek ik naar X.; N S (1970); 097
Morsen: met vuiligheid knoeien (morsen, mozen, mossen, mosselen, plorren, meggelen, mekkelen).; N 84 (1981); 118
Mos: kleine, sierlijke, groene plantjes die groepsgewijze en in aanzienlijke hoeveelheid bij elkaar groeiend voorkomen (mos, smos, kwacht, kwocht).; N 92 (1982); 192
motregen, stofregen [moef-, stief-, smook- naajersregen, stobber, mozel, mot, smies]; N 22 (1963); 017
mouw met kanten plooisel [lobmouw]; N 23 (1964); 093
mouwen die men aan de armen steekt als men pas gemaaid graan gaat binden; N 15 (1962); 054
mui; Hoe noemt U: (Geheime) bergplaats voor onrijp fruit (mui, ponk, bier, moele, loering, gielgoerde); N 80 (1980); 077
(muil, bakkes) Hoe noemt u de bek van een dier?; N 83 (1981); 006
muilkorf voor kalveren die geen hooi mogen vreten; N 03 (1960); 083
muilkorf voor kalveren die geen hooi mogen vreten; N 03A (1963); 014e
muiltjes, pantoffels zonder hielstuk; N 24 (1964); 061c
muis van de hand (het onderste, vlezige deel van de duim); N 10 (1961); 059
muisjes; Beschuiten met muisjes; N 16 (1962); 084
(muiskat, muis) Hoe noemt u een kat die bijzonder goed muist?; N 83 (1981); 032b
muiskleurige koe; N 03A (1963); 134
(muizen) Hoe noemt u jacht maken op muizen, gezegd van de kat?; N 83 (1981); 032a
muizeval heel scherp zetten; N 37 (1971); 006
Muskusplantje (mimulus moschatus). De bloempjes zijn klein en bleekgeel. De plant is kleverig behaard, soms naar muskus ruikend. De stengels worden niet hoger dan 20 cm. De bladeren zijn klein en spits ovaal (muskus, maskerbloem, apebloem, muilke).; N 92 (1982); 162
muts, grote witte ~ waarop een dikke hoefijzervormige krans met afhangende linten wordt gedragen {afb} [poffer-, kröl-, frul-, knip-, greute muts]; N 25 (1964); 032a
muts, hoofddeksel zonder klep of stijve rand [klots, koetsj, pars]; N 25 (1964); 023
muts met poffer, minder kostbaar of minder uitgedost dan de grote witte muts, die bij rouwgelegenheden wordt gedragen [rouwpoffer]; N 25 (1964); 032g
muts, op bivakmuts gelijkende lederen ~ die onder de kin met een knoop wordt gesloten; N 25 (1964); 062b
muts, strakke ~, in de betekenis van 'soort muts'; betekenis/uitspraak; N 26 (1964); 049
muts van wol (gebreid) voor kinderen; N 25 (1964); 026
muts, witte ~; inventarisatie overige soorten; betekenis/uitspraak; N 25 (1964); 037
muts, witte kanten ~ waarop een sierkrans wordt gedragen {afb} [kroezel-, frul-, froezel-, krul-, poffermuts]; N 25 (1964); 030a
muts, witte kanten ~ zonder kroon als doordeweekse hoofdtooi, door oudere en minder gegoede vrouwen ook 's zondags gedragen {afb}; N 25 (1964); 030c
muts, witte ~ met fijne plooien om het voorhoofd en een afhangend strookje van achteren {afb}; N 25 (1964); 033a
muts, witte ~ met linten {afb}; N 25 (1964); 031a
muts, witte ~ zonder poffer voor door de week, voor oudere en minder gegoede vrouwen ook voor 's zondags {afb}; N 25 (1964); 032h
muts, wollen spits toelopende ~ met pluim of kwast; N 25 (1964); 027a
muts, zwarte ~ {afb}; N 25 (1964); 039c
muts, zwarte gevederde ~ met kinbanden, meestal door oudere vrouwen gedragen {afb} [kernet]; N 25 (1964); 039b
mutsaards die boven het schelfhout liggen; N 04 (1960); 070
mutsje met opstaande wand en platte bovenkant, binnenshuis gedragen door bejaarde mannen {afb} [bonnegrekske, kalotje]; N 25 (1964); 061b
mutsje, nevelslinnen ~ met een plooienrand en kinbanden {afb} [nevelskepke, - kap, ievelskepke]; N 25 (1964); 035
mutsje, witte ~ dat met een strik onder de kin wordt vastgeknoopt; N 25 (1964); 034
mutsje, zwarte ~ dat onder de grote witte poffermuts wordt gedragen [ondermuts]; N 26 (1964); 048
muur die is opgevuld bij een vak- en vlechtwerkmuur (afb. 53); N 04A (1963); 053f
Muur (stellaria media); 5 tot 30 (cm?) hoog. De stengels zijn liggend of opstijgend, rond, met 1 rij haren; de bladeren zijn eivormig, de onderste gesteeld; de bloemen zijn klein en wit van kleur, de kroonbladeren zijn even lang als, of korter dan de kel; N 92 (1982); 059
muur waartegen de grote uitbouw boven de stookplaats is aangebracht (afb. 22g); N 05A (1964); 022g
Muurpeper (sedum acre); 5 tot 15 cm groot. De stengels zijn kruipend, de bloeiende rechtop, kort; de bladeren zijn kortbolrond, zonder stekelpuntje, dicht opeen, lichtgroen van kleur; de bloemen zijn vrij groot en geel; smaakt dikwijls scherp. Bloeitijd; N 92 (1982); 087
muurstrook, met cement en/of teer bestreken ~ van ± 1 meter hoog (afb. 51); N 04A (1963); 051c

Kenmerken

Datering:
1960-2005
Vindplaats origineel:
BHIC 's-Hertogenbosch