Van de eerste eeuwen van het bestaan van de abdij zijn geen handschriften overgebleven. De oudste dateren uit de vijftiende eeuw. Erg bijzonder is nummer 1, een convoluut, oud bezit van de abdij. Het is bijzonder omdat in deze band twee handschriften en een incunabel verenigd zijn, perkament en papier, en omdat het dekblad een stuk perkament is dat beschreven is in de eerste helft van de negende eeuw, dus ruimschoots voor de stichtingsdatum van de abdij in 1134.
Aan het eind van de negentiende eeuw achtte pater Van den Elsen, de ‘boerenapostel’, het raadzaam gelden bijeen te brengen voor zijn sociale werkzaamheden onder de Brabantse boeren. Daarvoor liet hij in 1887 door Van Leeuwen in Leiden een groot aantal handschriften van de abdij veilen, samen met vele incunabelen en postincunabelen. Ze zijn beschreven in de catalogus van dat veilinghuis uit dat jaar. Van de middeleeuwse handschriften kwamen er op deze wijze 26 in bezit van openbare bibliotheken en particulieren. Het fraaiste handschrift is wel het graduale van abt Coenraad van Malsen (1528-1549), dat nu berust in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag onder signatuur 78 A 33. Wat niet verkocht werd bleef in bezit van de abdij. Dit geldt ook voor de gedrukte boeken.
Op de eerste plaats zijn er de handschriften die gevormd zijn in of vanuit de abdij. Dit kunnen handschriften zijn voor algemeen of voor persoonlijk gebruik. Handschriften voor algemeen gebruik kunnen in de abdij zelf ontstaan zijn of op bestelling geschreven zijn voor de abdij. Ze werden in de bibliotheek geplaatst of op de plek bewaard waar ze met regelmaat gebruikt werden, bijvoorbeeld in de kerk, de kapittelzaal of de refter. Handschriften voor persoonlijk gebruik kunnen door de bezitter zelf vervaardigd zijn uit persoonlijke interesse of studie. Na zijn overlijden kwamen ze in de bibliotheek te berusten. Ook via norbertijnen die in de parochies werkzaam waren kwamen handschriften in de abdijbibliotheek terecht. Ten slotte willen we wijzen op de grote hoeveelheid Leuvense collegedictaten in de collectie. Ze zijn afkomstig van leden van de abdijgemeenschap die in de 17e en 18e eeuw aan de Universiteit van Leuven studeerden.
Een tweede onderdeel omvat de handschriften die aan de abdij gekomen zijn wegens de bewoning door abdijleden van het Fraterhuis in ’s-Hertogenbosch in 1623 en de aankoop van dit complex door de abdij in 1625, met inbegrip van het archief en de bibliotheek. Deze handschriften zijn veelal te herkennen aan hun eigendomskenmerk (‘domus fratrum’, ‘domus clericorum’ en dergelijke).
Op de derde plaats zijn er handschriften van nog andere plaatsen of van onduidelijke oorsprong in de collectie aanwezig. We weten in de meeste gevallen niet hoe en waarom die hier terechtgekomen zijn.