De familie Van den Bogaerde, * oorspronkelijk afkomstig uit West Vlaanderen, is eeuwenlang in Brugge woonachtig geweest. Leden van dit geslacht vervulden voortdurend bestuursfuncties in het Vrije van Brugge. In 1705 respectievelijk 1717 werden Andries (II) en zijn neef Pieter van den Bogaerde in de adelstand verheven. Door het huwelijk in 1785 van André F.E. van den Bogaerde met M.J. van Larebeke, vrouwe van Terbrugge, werd "van Terbrugge" aan de naam toegevoegd. Een van de zonen van dit echtpaar, Andreas J.L. van den Bogaerde van Terbrugge, * was van 1830 - 1842 gouverneur van Noord-Brabant. Daarvóór was hij achtereenvolgens lid van Provinciale Staten en Ridderschap van Oost-Vlaanderen (1816), burgemeester van Waasmunster (1818) en districtscommissaris van het land van Waas (1820). Hij woonde toen in de stad Sint-Niklaas. In 1828 werd hij districtscommissaris en militiecommissaris in Gent. Nog geen twee jaar bekleedde hij deze functies toen hij 4 februari 1830 goeverneur van Noord-Brabant werd. *
In 1830 opgenomen in de Nederlandse adelstand met de titel van baron, kocht hij in 1835 de grondheerlijkheden Heeswijk en Dinther * en vestigde hij zich korte tijd daarna op kasteel Heeswijk. Al spoedig liet hij van zijn culturele belangstelling blijken: in 1830 reeds lid geworden van de Maatschappij van de Nederlandse letterkunde, werkte hij tevens mee aan de oprichting van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen van Noord-Brabant en verzamelde hij in zijn kasteel zeer vele waardevolle kunstvoorwerpen.
In de periode ca. 1835 - ca. 1895 werden door Andreas en zijn zoons Louis en Donat Alberic nog zeer veel andere onroerende goederen aangekocht, de meeste in Noord-Brabant (met een concentratie in Heeswijk-Dinther e.o.), maar ook enkele daarbuiten. Zo werd Andreas' dan nog minderjarige zoon Donat door koop bezitter van de heerlijkheid Moergestel. * Hij noemde zich sindsdien Donat Th. Alberic van den Bogaerde-Moergestel. In 1852 verwierf Donat, samen met zijn broer Louis ook nog kasteel de Nemelaer te Haaren, waaraan vanouds het recht van jacht over een uitgestrekt gebied was verbonden. * Bovendien bezat de familie ook nog veel eigendommen in België. * Het overgrote deel van de verworven hoeven en landerijen werd verpacht.
In de 19e eeuw werd door de goeverneur en de jonkheren Van den Bogaerde een grote kunst- en antiekverzameling aangelegd, die uitgroeide tot de omvangrijkste van het land. Deze collectie was te bezichtigen, voor zover ze op kasteel Heeswijk berustte ("Museum van den Bogaerde"). Daarnaast werden boeken, kaarten, prenten, pamfletten, handschriften en archiefstukken aangekocht en eveneens in grote aantallen op Heeswijk en de Nemelaer bewaard. *
- dat tot erfgenamen werden benoemd de kinderen (Guillaume en Henri Otto) van zijn neef Henri van den Bogaerde van Terbrugge (zoon van Donat's oudste broer Amedée), terwijl Henri's echtgenote Manuelle, prinses van Looz-Corswarem het levenslange vruchtgebruik kreeg van de nalatenschap;
- dat er gedurende een periode lopende van zijn overlijden tot het tijdstip waarop de jongste van zijn erfgenamen tachtig jaar zou geworden zijn, een bewind werd ingesteld; de bewindvoerder mocht alle maatregelen nemen die hij nuttig achtte voor alles wat onder zijn bewind was gesteld;
- dat de verzameling "kostbaarheden" in haar "tegenwoordige staat" moest worden onderhouden en, voor zover ze op het kasteel van Heeswijk berustte, voor iedereen te bezichtigen moest blijven;
- dat de kastelen Heeswijk en de Nemelaer gedurende de periode van het bewind onbewoond moesten blijven, tenzij door bewaarders door de bewindvoerder aangesteld. *
In 1974 overleed de tien jaar daarvoor weer naar kasteel Heeswijk teruggekeerde baron Guillaume (Willem) van den Bogaerde, het kasteel met de aanhorigheden nalatend aan zijn echtgenote, Albertina, barones van den Bogaerde van Terbrugge - Van Heeckeren van Kell. *
Met de familie Van den Bogaerde waren diverse andere geslachten door huwelijksbanden verbonden. * Van deze families zijn eveneens archivalia, bij de een wat meer dan bij de ander, bewaard gebleven.
Verreweg het merendeel bestaat uit Zuid-Nederlandse, meest Vlaamse geslachten, grondbezitters, zoals de familie Van Larebeke, kooplieden, zoals de familie Van der Meulen, of juristen. Van de laatste categorie zijn de families Matelé en opnieuw de familie Van Larebeke, voorbeelden.
Voor de (Noord)nederlandse geschiedenis zijn o.a. de families Van de Meulen en Melis, met goederen in Zeeland, van belang. Als gevolg van het huwelijk van Livinus van Larebeke met Marie Melis, kregen ook de Van Larebekes door vererving de nodige bezittingen in Zeeland.
De familie Van Lockhorst, verwant met de Van Looz- Corswarems en via deze weer tenslotte met de Van de Bogaerdes, bezat nogal wat goederen in Holland, m.n. te Rijswijk.
De heerlijkheden Heeswijk en Dinther * zijn voortdurend nauw met elkaar verbonden geweest. Ze hadden vrijwel steeds dezelfde heer. Aanvankelijk waren het allodia, maar in de loop van de 14e eeuw werden het lenen van het hertogdom Brabant. Met de helft van Dinther moet dit vóór 1378 zijn geschied. * Heeswijk met de andere helft van Dinther werd in 1388 door Willem van der Aa opgedragen aan hertogin Johanna, die ze hem in leen teruggaf en er de andere helft van Dinther aan toevoegde. * Het geheel werd nu als één leen beschouwd, maar in de 15e eeuw schijnt de ene helft van Dinther toch weer in een andere juridische positie dan de rest te hebben verkeerd. * Vanaf 1479 werden Heeswijk en Dinther steeds als twee afzonderlijke heerlijkheden verheven. * Gewoonlijk geschiedde zo'n verhef voor het Leenhof van Brabant te Brussel, maar na de tachtigjarige oorlog, als de Staten-Generaal in de plaats van de hertog zijn getreden, voor de Raad en Leenhof van Brabant in den Haag.
Tussen ca. 1395 - 1472 traden leden van de familie Van der Leck op als heer. Daarna kwamen beide heerlijkheden door vererving aan de familie Van Vertaing (alias Boussies, 1472 - 1499). Door koop gingen ze vervolgens over in het geslacht Van Bergen (1499 - 1554). Eveneens door aankoop werden de heerlijkheden daarna het bezit van de graven van Oost-Friesland (1554 - ca. 1625) en van hen vererfden ze op Johan tSerclaes, graaf van Tilly. Na zijn bewind volgde ca. 1643 - ca. 1651 een zeer onstabiele periode waarin Heeswijk en Dinther tijdelijk niet dezelfde heer hadden. Ze werden weer in één hand verenigd door Mathijs van Asperen, die Heeswijk in 1649 en Dinther in 1650 door koop verwierf. * Nadat beide heerlijkheden wegens diens schulden gerechtelijk verkocht waren, trad de familie Van der Houven in het bezit (1679 - 1740) en vervolgens via vererving de familie Speelman (1740 - 1835). Van deze werden beide heerlijkheden gekocht door de familie Van den Bogaerde van Terbrugge (1835 - heden).
Behalve dit benoemingsrecht kwamen de heer uiteraard nog vele andere rechten * toe, waarvan de jacht- en visrechten, het beschikkingsrecht over de gemene gronden, de rechten van houtschat en biergruit, en de rechten op cijns- en tiendheffing wel de belangrijkste waren. Tot de heerlijkheden behoorden ook een aantal lenen. Niet alle uitgeoefende rechten werden als onderdeel van een der heerlijkheden in leen gehouden, o.a. niet de tienden. Bij de cijns- en leengoederen dient men er rekening mee te houden dat deze lang niet alle onder Heeswijk en Dinther lagen, maar ook onder andere, vaak naburige, dorpen. Soms nog verder verwijderd: zo was de heerlijkheid Hoepertingen in Belgisch Limburg een leen van Heeswijk. *
Het bestuurlijk centrum van beide heerlijkheden was het kasteel van Heeswijk, * dat deel uitmaakte van het leen Heeswijk. De heer bezat bovendien een, in uitgebreidheid variërend, aantal andere onroerende goederen in Heeswijk Dinther e.o., welke niet aan het bezit der heerlijkheden waren verbonden. Het beheer van deze bezittingen en van de inkomsten uit de heerlijkheden werd gewoonlijk opgedragen aan een rentmeester.
Moergestel * werd vroeger, ter onderscheiding van andere plaatsen met de naam Gestel, meestal aangeduid als "Gestel bij Oisterwijk." Aanvankelijk was het een bezitting van het Luikse St. Janskapittel. Na het uiteenvallen van haar goederen- en rechtencomplex alhier, droeg het kapittel het restant - wat praktisch alleen nog het patronaatsrecht van de kerk moet hebben ingehouden - in 1334 over aan de abdij van Tongerlo. *
Uit 1325 dateert de oudste zekere vermelding van een heer van Moergestel. Deze, Willem Gerlach van den Bossche, moet in elk geval de lage en middelbare heerlijkheid in leen hebben gehouden van de hertog van Brabant en mogelijk ook een aandeel in de hoge heerlijkheid. * Het is onbekend hoe deze leenband met Brabant ontstaan is. Willems opvolgers hebben blijkbaar alleen de lage en middelbare heerlijkheid bezeten, maar in 1391 kreeg Hendrik van der Leck ook de hoge heerlijkheid van de hertogin in pand. * Doordat zijn dochter en opvolgster Johanna ca. 1435 een zware overtreding beging tegen de privileges van de stad Brussel en inbreuk maakte op de hertogelijke rechten, werd bij vonnis van de hertog aan deze in-pand-geving en die van de heerlijkheid Schijndel een einde gemaakt, zonder restitutie van de pandsom. Kort daarna echter, in 1437, kreeg Johanna de heerlijkheid Schijndel en de hoge heerlijkheid van Moergestel voor haar leven terug. *
Kenmerken
Het precieze jaar van openbaarheid kun je per inventarisnummer vinden.
Bij vragen kun je contact opnemen met het BHIC.