De gebroeders Johan en Martijn van Bochoven erkennen, na hierop van bevriende zijde attent te zijn gemaakt, dat zij ten onrechte verhinderd hebben, dat de abt van Berne (Petrus van Hemert? zie dorsale nota) en zijn voorgangers de korentiende of Monicktiende, die het klooster binnen de heerlijkheid van Bochoven bezit, konden innen, en beloven het klooster de vrije hand te laten, om deze tiende voortaan ongehinderd binnen te halen.
De gebroeders Johan en Martijn van Bochoven erkennen, na hierop van bevriende zijde attent te zijn gemaakt, dat zij ten onrechte verhinderd hebben, dat de abt van Berne (Petrus van Hemert? zie dorsale nota) en zijn voorgangers de korentiende of Monicktiende, die het klooster binnen de heerlijkheid van Bochoven bezit, konden innen, en beloven het klooster de vrije hand te laten, om deze tiende voortaan ongehinderd binnen te halen.
b. Gevidimeerd in de akten van 1 en 2 juni 1444 (reg. nrs.706, 707).
c. Gedrukte tekst in: G. van der Velden, Het patronaatsrecht over Bokhoven (Tilburg 1978), Bijlage IX, blz.191.
Nota. De gebroeders waren zonen van Claes Oem, heer van Bokhoven van 1435 tot 1449.