Vervolgens werd het leen verminderd en wel in 1715, toen Johan Baptista Boonaerts de erfsecretarieën met de vorsterschappen van Rosmalen en Nuland aan Herman Cremers verkocht. *
Een slechts tijdelijke deling heeft blijkbaar in 1614 plaats gehad tussen de zoons van Gijsbrecht van Berchem Jan en Jacob, * welke deling bij de dood van eerstgenoemde in 1651 weer werd opgeheven. Jan van Berchem zou de erfsecretarieën van Oss, Lithoyen en Maren hebben gehad, Jacob die van Berchem, Heesch, Nistelrode, Berlicum, Rosmalen en Nuland. Hoewel de leenregisters, zowel Strick-griffier in 1610 als het register van de Raad van Brabant te 's-Gravenhage (Inv. nr. 1324) in 1633 slechts Jan van Berchem als opvolger van zijn vader Gijsbrecht vermelden en pas in 1651 Jacob met het leen bij dode van zijn broeder Jan werd beleend, zijn er toch wel aanwijzingen voor een gedeeld bezit in de aangegeven jaren. *
De bezitters hebben hun recht op het erfsecretarisschap van geheel Maasland bij het ontstaan van de behoefte aan meer secretarissen of andere penvoerders herhaaldelijk moeten verdedigen tegen de pogingen van kwartierschouten en schepenbanken om de benoemingen aan zich te trekken. Het was immers in deze streken een uitzonderlijke figuur, dat het schrijfambt van een geheel kwartier in leen was uitgegeven, slechts de uitgifte van dat van afzonderlijke schepenbanken kwam meer voor.
Een ander geschilpunt betrof dat van de archieven: de erfsecretarissen achtten zich de bewaarders van de bestuursarchieven, al moesten de pachters daarover tijdelijk de beschikking hebben. Voor de besturen zelf was dit een ongewenste toestand, waaraan zij enige malen een eind trachtten te maken. Een groot deel van de aanwezige stukken gaan dan ook over al deze geschillen.
Het bleek niet mogelijk een volledige lijst van de bezitters samen te stellen, aangezien de gegevens uit de hier aanwezige leenregisters * niet verder terugreiken dan tot 1485. Uit het archief zelf, waarin slechts enkele leenbrieven berusten, konden nog enige daaraan voorafgaande gegevens worden ontleend.
1386 Jan Roeverszoon van Vladeracken. *
Vóór 1419 Goeswijn Moedel van der Donck als man van Gertruyde van Vladeracken. *
Vóór 1455 Claes Loenman. *
1458 Goossen Steenwech Arntszoon bij dode van Claes Loenman zijn grootvader. *
1464 Gheertrude Steenwech, vrouw van Henrick Celen, bij koop van haar broeder Goossen. *
1485 Henrick en Jan Celen bij overgifte van hun moeder Gheertrude Steenwech.
1485 Claes Steenwech bij koop van Henrick en Jan Celen.
1504 Henrick Steenwech bij dode van zijn vader Claes.
1532 Wouter, Claes, Jan, Florys, Anna en Marie van Outheusden bij opdracht van heer Henrick Steenwech.
1600 Margriet van Outheusden bij dode van haar broeder Jan.
1600 Gijsbrecht van Berchem Jacobszoon bij koop van Margriet van Outheusden.
1610 Jan van Berchem bij dode van zijn vader Gijsbrecht voor het Leenhof te Brussel.
1633 idem voor de Raad van Brabant te 's-Gravenhage.
1651 Jacob van Berchem bij dode van zijn broeder Jan.
1653 Judith van Berchem bij dode van haar broeder Jacob.
1674 Gijsbert Boonaerts bij gifte van zijn tante Judith van Berchem.
1708 Johan Baptista Boonaerts bij dode van zijn vader Gijsbert.
1709 4 achtste delen voor Lucas Biedijcx als voogd over zijn kinderen bij zijn overleden huisvrouw Anna Catharina Boonaerts, Johan Clingh als man van Maria Anna Boonaerts, Johan François en Alexander Boonaerts, alle kinderen en kleinkinderen van Gijsbert Boonaerts. *
1725 Maria Gijsbertina van Berckel, weduwe van Johan Baptista Boonaerts, als voogdes van Gijsbertus Josephus Boonaerts bij dode van zijn vader Johan Baptista; hij doet zelf eed in 1735.
1778 Maria Elisabeth Boonaerts bij dode van haar broeder Gijsbertus Josephus.
De losse stukken uit dit archief werden verkregen uit het in 1960 van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in bruikleen ontvangen gedeelte van zijn Handschriftenverzameling en wel de cat. nrs. 231 bis, 446, 447, 460 en 461, * doch ook in de reeds eerder in bruikleen ontvangen Oorkonden-verzameling bleken nummers te zitten, die ongetwijfeld eens deel van het archief van het erfsecretarisschap hadden uitgemaakt, verleibrieven, octrooien tot testeren, eigendomsbewijzen van andere familiegoederen etc. Het lag voor de hand deze beide gedeelten in één inventaris op te nemen.
Hoewel de nummers, uit de Handschriftenverzameling overgenomen, bij eerste beschouwing een zeer verwarde indruk maakten, was een restant van een oude ordening nog wel te onderkennen: zo bevatten de cat. nrs. 446 en 447 uitsluitend stukken betreffende respectievelijk Lithoyen en Maren, nr. 231 bis had een kern van stukken betreffende het ambt van griffier van het kwartier met verder veel familiepapieren, nr. 460 bevatte hoofdzakelijk stukken betreffende het secretaris- en vorsterambt van Oss, terwijl cat. nr. 461 weer meer familiepapieren bevatte. Op deze onderscheidingen is de indeling van de inventaris gebaseerd.
Aangezien jhr. Van Sasse van Ysselt in zijn Nieuwe Catalogus der Oorkonden etc. een beschrijving in regestvorm heeft gegeven, leek het overbodig dit nogmaals te doen. Eventuele vergissingen en drukfouten zijn bij de beschrijving in een noot aangegeven. Slechts van de in de nummers van de voormalige Handschriften-verzameling aangetroffen kopieën van oorkonden is hierachter een regestenlijst gemaakt; als grens is het jaar 1600 aangenomen, toen Gijsbrecht van Berchem met het erfsecretarisschap beleend werd na koop van Margriet van Outheusden.
De charters uit de nog niet opnieuw geinventariseerde oorkondenverzameling van het Provinciaal Genootschap zijn wel in deze nieuwe beschrijving opgenomen, doch voorlopig op de oude plaatsen gelaten.
Elis.H. Korvezee, 1975