skip naar content skip naar hoofdnavigatie spring naar service navigatie
sluit
Hulp nodig?

Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.

Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)

Meer informatie over de chat-service? Klik hier

Online op dit moment

Stel je vraag

Stef Uijens
Stef Uijens RA Tilburg
Menu
sluit
Hulp nodig?

Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.

Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)

Meer informatie over de chat-service? Klik hier

Online op dit moment

Stel je vraag

Stef Uijens
Stef Uijens RA Tilburg

Archieven

7076 Smedengilde Grave, 1523-1969

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Beknopte historie
7076 Smedengilde Grave, 1523-1969
Inleiding
Beknopte historie
Wie vandaag de dag door het stadje Grave slentert, zal zich nauwelijks kunnen voorstellen dat het eeuwenlang een stad van belang is geweest met veel bedrijvigheid. De huizen en straatnamen verraden nog immer een rijke en levendige historie en de straten stralen orde en rust uit. Van de stadspoorten resteert alleen nog de indrukwekkende Hampoort maar het oude marktplein met de daaraan gelegen kerk, de hoofdwacht en de stadspomp zijn nog prominent aanwezig.

Bepalen tegenwoordig winkels grotendeels het aanbod binnen de steden, vroeger was de ingezetene aangewezen op ambachtelijke bedrijfjes, markten en niet te vergeten huisvlijt. Vanaf de 11e en 12e eeuw verenigen de beroepsgroepen in de steden van Vlaardingen en Henegouwen zich met toestemming en veelal onder bescherming van de plaatselijke overheid in gilden, neringen of ambachten. Er vormen zich door de overheid erkende monopolies. In de noorderlijke gelegen gewesten van de Nederlanden begint dit proces vanaf de dertiende eeuw, ondermeer in Dordrecht, Deventer, Middelburg, Maastricht en Utrecht, maar krijgt het pas in de veertiende eeuw een bredere verspreiding. 1)
In Grave ontstaan de gilden in twee fasen. De eerste reglementen voor gilden stammen waarschijnlijk uit de veertiende eeuw. Een akte van Jan (III) Heer van Cuijk en van Hoogstraten uit 1351 is de oudste verwijzing naar georganiserde beroepsgenoten. Hij wenst dat de draperijen aldaar "die keuren en die poincten halde op die poene di op ygelijk point geset sijn: selfs ook als ons lieven en geminden oom Otto Heere van Cuyk (...) gemaakt en geordonneert hadde, gelyk ook de brieven die daar op gemaakt syn, en willen en gebieden dat die brieven blyven in haar magt en standhaftig sonder eenig wederseggen". 2) Tenslotte wordt in de akte vastgelegd dat er twee gezworenen en twee zegelaars zijn die elk jaar respectievelijk één nieuwe gezworene en één nieuwe zegelaar moeten kiezen uit hun ambt van wever of voller. Bovendien moeten ze "poorter tot Grave" zijn. Otto van Cuijk regeerde van 1319 - 1350; er bestaan dus keuren voor ambachten in de eerste helft van de veertiende eeuw.
Het is niet duidelijk van welke eeuw de privileges van het smedengilde stammen. In 1438 verleent Johan van den Hank in naam van hertog Arnold van Gelre een gildekaart, maar hierin wordt niet verwezen naar vroegere rechten. Dankzij een afschrift uit 1683 weten we dat de kaart is gericht aan "den gesworen ende den gemeijnen smeden ampt". 3) Omdat hier sprake is van gezworenen moet er voor 1438 een bestuur van het ambacht zijn gekozen. Toch blijft onduidelijk of dit bestuur op basis van eerder verleende rechten of dat de smeden op eigen initiatief leidinggevenden hebben benoemd, al is het eerste waarschijnlijker.
De oorspronkelijke privilege kaart is in 1715 in rook opgegaan, tijdens een brand in het huis van de deken van het gilde. In 1783 schenkt Willem van Oranje en van Nassau, als heer van de stad Grave, het gilde een nieuwe kaart. Helaas geeft deze kaart evenmin uitsluitsel over de ouderdom van het smedengilde.
Alleen van de Graafse gilden van de kleermakers, schoenmakers, smeden en wevers weten we dat hun oorsprong in de middeleeuwen ligt. Ze onderscheiden zich van de jongere gilden uit de tweede fase door hun kerkelijke funktie, waarover later meer, en hun bezittingen, bestaande uit grond en vastgestelde jaarlijkse inkomsten in natura, als rogge, broden etc.. Bovendien zijn de middeleeuwse meesters het aan hun eer verplicht om de stad te bewaken en te verdedigen.
Zij dienen daarvoor over een harnas te beschikken. De gilden krijgen in de vijftiende eeuw van de hertog Arnold geen vastgestelde politieke inbreng, tegengesteld aan neringen in andere belangrijke Gelderse plaatsen, zoals in Nijmegen en Roermond en op het einde van de eeuw Arnhem van Maximiliaan. 4) Wellicht is de strategische ligging van Grave ten opzicht van Brabant daar debet aan of zijn de Graafse verenigingen niet machtig genoeg.
De solide positie van de Graafse gilden wordt aangepast op 23 april 1798, wanneer een nieuwe staatsregeling in artikel 53 verkondigt dat "worden vervallen verklaard alle gilden Corporatiën of Broederschappen van Neringen Ambachten of Fabrieken". Door het gemeentebestuur aangewezen commissarissen moeten het beheer van de voormalige gilden met hun bezittingen op zich nemen. De gilden vormen echter nationaal nog een belangrijk segment in de samenleving. Er ontstaat vertraging in het afschaffingsproces en onder de staatsregeling van 1801 krijgen veel gilden weer vertrouwen in hun voortbestaan. Dit wordt nog aangewakkerd door de Corporatiewet van 1808, die alle ruimte laat aan ambachten, handelsbedrijven of neringen.
De jongere gilden zijn het voerliedengilde, het timmermansgilde, het bakkersgilde, het kramersgilde en het schippersgilde. In de ingekomen stukken van het stadsarchief van Grave uit 1817 wordt naast de bovengenoemde gilden ook nog geschreven over goud- en zilversmeden en de vleeshouwers en varkensslagers, maar niet in gildeverband. De timmerlieden, schippers, kramers en bakkers krijgen op verzoek hun gildereglementen met bijbehorende rechten in de zeventiende eeuw.

De organisaties baseren zich na de reformatie vanzelfsprekend voornamelijk op economische motieven.

De positie van de gilden in Grave blijft goed verankerd tot in de negentiende eeuw. De meeste concurrentie heeft men te duchten van militairen die in of bij de vestingplaats Grave zijn gelegerd. Met regelmaat ontvangen de heren van Grave verzoekschriften om de neringen in hun rechten te beschermen tegenover de soldaten. En keer op keer worden de schepenen van de stad of de officieren van de regimenten gesommeerd om de rechten van de gilden in ere te laten, om de militairen te verbieden producten voor de verkoop te vervaardigen. Bovendien staan in de gildekaarten uit de tweede fase bepalingen die uitsluiten dat meesters van ambachten hun beroep combineren met een functie bij de landmacht.
Nadat Nederland in 1813 zijn onafhankelijkheid weer heeft herkregen, laten de Graafse gilden vanzelfsprekend van zich horen. Met name de uit de middeleeuwen stammende organisaties, die op basis van particuliere bezittingen als pachtgronden en renten een bijzonder plaats innemen.
Men is er van overtuigd dat de gilden weer in hun oude luister zullen worden hersteld.

In 1818 bevestigde Koning echter het opheffingsbesluit en bij Koninklijk Besluit nr. 74 van 26 juli 1820 wordt de liquidatie van de gildekassen landelijk geregeld.

In 1821 worden in Grave nieuwe commissarissen aangesteld, van opheffing is geen sprake. De bussen (fondsen) van drie gilden blijven voorlopig bestaan.
Vanaf 1924 had het fonds uitsluitend tot taak om onderstand te verstrekken aan hulpbehoevende beoefenaars en ambachtsgezellen van het smedenberoep of -bedrijf in Grave. Beheer geschiedde door commissarissen die benoemd werden door het gemeentebestuur.
Deze toestand duurde voort tot de invoering van de Algemene Bijstandswet in 1965.
Hoewel het gemeentebestuur probeerde om het smedengilde op te heffen werd dit niet toegestaan door GS. Wel zijn de bezittingen overgegaan naar de gemeente Grave.
Zo kwam er een einde aan een eeuwenoude organisatie, waarvan alleen nog onderhavig archief over is gebleven als stille getuige van een roemrijk verleden.

Bronnen, noten

1.) K.Goudriaan e.a., De gilden in Gouda, Zwolle 1996, 10.
2.) De Paringet, Stucken en documenten behoorende tot het Memoriaal aangaande de stad Grave en den Lande van Cuijk, Utrecht 1752, II, 479.
3.) SABNO.,R. L.v.C.,Het archief van het Graafse smdengilde, inv. nr. 6.
4.) Goudriaan e.a., a.w., 11.

Kenmerken

Vindplaats origineel:
BHIC 's-Hertogenbosch