Vanaf de zestiger jaren(1967) doen de gemeenten Uden en Veghel aan bestuurlijke coordinatie. Informeel namen deel aan de dialoog het Economisch Technologisch Instituut voor Noord-Brabant (ETIN), het Provinciaal Opbouworgaan voor Noord Brabant(PON) en de Kamer van Koophandel (KvK).
Enkele jaren later was er een eerste vergadering van de B&W colleges van vijf gemeenten in die omgeving. Aanleiding daartoe waren plannen van Gedeputeerde Staten (GS) om de dorpen van de regio Uden-Veghel in te delen bij de verschillende bestaande 'gewesten'. Dat heeft geresulteerd in de oprichting van de zogenaamde 'kleine Vijf', de informele benaming voor het bestuurlijk overleg tussen de gemeenten Boekel, Erp, Uden, Veghel en Zeeland. Zij vonden dat het standpunt van GS geen recht deed aan de eigenstandige positie en functie van de gemeenten van de 'regio Uden-Veghel'. Toen werd een begeleidingscommissie benoemd, bestaande uit de vijf burgemeesters, om meer inhoud te geven aan de doelstelling. Het ETIN en de Kamer van Koophandel deden weer mee als externe adviseurs.
In een aantal studies kwam ETIN in 1972 tot de conclusie dat de regio Uden-Veghel een duidelijke ruimtelijke en maatschappelijke functionele eenheid vormde, alsmede qua voorzieningen een onderling samenhangend en afhankelijk geheel vertoonde.
In een brief aan GS (24-04-1972) verwerpt het bestuur van de kleine Vijf de GS-gedachte om Veghel e.o. toe te voegen aan stadsgewest Den Bosch en om Uden bij de regio Oss in te delen. De KvK gaf aan in een brief (29-08-1972) dat de regionale samenwerking de beste voorwaarden biedt om het gehele gebied op een evenwichtige wijze zowel structureel als planologisch tot verdere ontwikkeling te brengen.
De deelnemende gemeenten hebben zich nader aangesloten als de gemeenschappelijke regeling Samenwerkingslichaam Regio Uden-Veghel, officieel vanaf 1 juli 1977. Bij brief van GS (april 1977) aan DB waarbij goedkeuring werd verleend aan de gemeenschappelijk regeling stelden GS zich op het standpunt dat de regeling een fase moest zijn in de ontwikkeling naar een verdergaande gewestelijke samenwerking, m.n. naar een gewest Oss e.o. Impliciet aan de visie van GS zou de Regio UV dus nooit een zelfstandig gewest kunnen worden.
Gezien artikel 3 van de gemeenschappelijke regeling "Samenwerkingslichaam Regio Uden-Veghel", stelde het lichaam zich ten doel:
1.a. de voorbereiding en uitvoering van besluiten van de gemeentebesturen, voorzover deze van betekenis zijn voor de Regio Uden-Veghel, in gezamenlijk overleg te doen geschieden;
1.b. het bevorderen van de coordinatie van de ruimtelijke orde ning in de samenwerkende gemeenten, met name ten aanzien van de gemeentelijke structuurplannen;
1.c. het bevorderen van de belangen met betrekking tot wonen, economie, landbouw, industrialisatie, milieu, recreatie, cultuur, verkeer enzovoorts van de samenwerkende gemeenten.
2. Het lichaam is bevoegd tot het voeren van overleg met andere organen en instanties omtrent die belangen, welke het gebied der samenwerkende gemeenten raken.
Door het permanente overleg ontstond een afgestemd beleid van de deelnemende gemeenten dat inhoudelijk ook naar andere gemeenten, gewesten, regio's, provincie en Rijk werd kenbaar gemaakt. Het gemeentelijk beleid was identiek aan het verlengd lokaal beleid. Gedurende 1985 ging de gemeente Sint-Oedenrode ook meedoen. De gemeenten Heeswijk-Dinther en Nistelrode fungeerden als toehoorders, hoewel zij deel uitmaakten van het stadsgewest Oss en Stadsgewest Den Bosch.
Men hoopte op subsidies als pre-gewest.
De status van pre-gewest werd echter aanvankelijk door het Rijk niet gehonoreerd, ondanks pogingen van het Regiobestuur om een bijdrage in de wacht te slepen op grond van de rijksbijdrageregeling pre-gewesten 1977. Volgens de normen daarvan moest een pre-gewest minstens 100.000 inwoners hebben. Het antwoord van de staatssecretaris liet daarover dan ook geen twijfel bestaan. Men vond de regio UV geen pre-gewest maar een overlegorgaan. Het bestuur heeft bij besluit van 30-10-1978 van zijn teleurstelling blijk gegeven en dat ook ter kennis gebracht aan Provinciale en Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, de voorzitter van de vaste kamercommissie voor Binnenlandse Zaken, de VNG en de Raad voor de Gemeentefinancieën. De druiven waren toen zuur want stadsgewest Oss en Streekgewest Land van Cuijk verkregen wel een aantal jaren een geldelijke uitkering. [ook deze gewesten haalden de gestelde norm niet, maar zij konden gebruik maken van een overgangsregeling omdat zij reeds bestonden in 1976]
Met dergelijke politieke schermutselingen was de Regio vaak langdurig bezig.
Organisatorische opzet van het Samenwerkingslichaam
De regionale overlegstructuur werd als volgt inhoud gegeven. Het Overlegorgaan is de brede vergadering van de deelnemende gemeenteraden. Het is bevoegd adviescommissies in te stellen en toe te voegen aan het Samenwerkingsorgaan dat werd gevormd door de colleges van B en W. Het Samenwerkingsorgaan is bevoegd projectgroepen en werkgroepen in te stellen.
Het Dagelijks bestuur bestaat uit alle burgemeesters en voert de besluiten van beide vermelde organen uit en bereid die voor. Het dagelijks bestuur wordt daarvoor bijgestaan door de ambtelijke werkgroep WVC, werkgroep voorbereiding en coordinatie, bestaande uit de gemeentesecretarissen.
De vestigingsplaats van de regio UV zou zijn de gemeente waar de secretaris zijn standplaats heeft (gemeenschappelijke regeling art. 2). Omdat het secretariaat officieel werd gevoerd door ETIN-functionarissen te Tilburg was dus aldaar de vestigingsplaats. De kosten van het voeren van dat secretariaat werden door het ETIN bij de Regio gedeclareerd.
Het bestuur van de regio UV heeft wellicht toch nog de hoop gekoesterd dat de status van gewest of stadsregio verworven kon worden. Een bezwaarschrift als dat van 25.3.1985 (Uitgaande stukken) gericht aan Provinciale Staten verwijst in die richting. Men wilde in feite dezelfde rechten als de stadsregio's Bergen op Zoom, Roosendaal, Waalwijk en Oss.
Maar omdat steeds weer duidelijk werd dat het niet lukte, werd toch ook al overlegd met naastbijgelegen overeenkomstige samenwerkingsverbanden, nl stadsgewest Oss en Streekgewest Land van Cuijk. Men werkte aan gewestvorming.
De overlegsituatie resulteerde in de oprichting van de Stichting Brabant-Noordoost (1985). De drie deelgenoten stelden een zogenaamde structuurcommissie in als voorbereiding voor bestuurlijke integratie. Dat resulteerde in de oprichting van het Streekgewest Brabant-Noordoost (1987). Dit keer was er wel een streekgewestelijk kantoor met ambtelijke staf ten behoeve van de streekraad, gevestigd aan de Raadhuislaan 13 te Oss.
Hoe het verder afliep met de regionale samenwerking
Formeel zijn de verbanden kleine Vijf en regio Uden-Veghel nooit opgeheven, hoewel de deelnemende gemeenten zijn toegetreden tot de vernieuwde organisatie. De laatste vergaderverslagen van het Dagelijks Bestuur (1987/1988) geven ook een onduidelijk beeld van het overgangsstadium van 'de Regio' naar Streekgewest. Er wordt dan geconstateerd dat op dat moment diverse organisaties met dezelfde taken naast elkaar bestaan: nl de Regio Uden-Veghel, het Streekgewest Brabant-Noordoost en het Streekgewest Land van Cuijk.
Uiteindelijk schaarden 27 gemeenten uit Noordoost-Noord-Brabant zich achter de vlag van het nieuwe Streekgewest.
Het streekgewest Brabant-Noordoost wilde de streekbelangen dienen. Hoe sterk kon die bestuurlijke samenwerking zich maken wanneer we bedenken dat het aantal inwoners van dat gebied destijds nog geen 300.000 bedroeg?
De gemeenten aan het Streekgewest raakten daardoor weer eens van streek.
Het streekgewestelijk overleg bleek alleen maar een overlegnivo méér. Dat overlegnivo werd al spoedig als te duur en omvangrijk ervaren?! Besluitvorming was traag en weinig baatopleverend. De afgevaardigden raakten daardoor minder betrokken bij de regionale samenwerking als geheel.
Men richtte de blik al weer naar de eigen gemeente.
Zoals bekend is het Streekgewest Brabant-Noordoost opgeheven in 1997, omdat bleek dat de deelnemende gemeenten een geringer platform van samenwerking wensten, waardoor een eigen kantoor en ambtelijk kader te duur werd.
Het beleid voor de beleidsterreinen waarop samenwerking wel wenselijk was, nl gezondheidszorg, milieu, sociale werkvoorziening en archiefzorg werd na het opheffingsjaar geregeld door middel van gemeenschappelijke bestuurscommissies.