skip naar content skip naar hoofdnavigatie spring naar service navigatie
sluit
Hulp nodig?

Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.

Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)

Meer informatie over de chat-service? Klik hier

Online op dit moment

Stel je vraag

Ans Holman
Ans Holman RA Tilburg
Menu
sluit
Hulp nodig?

Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.

Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)

Meer informatie over de chat-service? Klik hier

Online op dit moment

Stel je vraag

Ans Holman
Ans Holman RA Tilburg

Archieven

1398 Arbeidsvoorziening Noord-Brabant, 1991-2001

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
1.1. Historisch perspectief
1398 Arbeidsvoorziening Noord-Brabant, 1991-2001
Inleiding
1.1.
Historisch perspectief
Tegen het einde van de 19e eeuw lag de arbeidsbemiddeling voornamelijk in handen van vakverenigingen en verenigingen op ideële grondslag. Voor die tijd was de arbeidsbemiddeling het werkterrein van particulieren, die op de eerste plaats geïnteresseerd waren in woekerwinsten. De overheidsbemoeienis met de arbeidsbemiddeling is ontstaan aan het begin van de 20e eeuw. In 1902 werd in Schiedam de eerste gemeentelijke arbeidsbeurs opgericht.
In de Eerste Wereldoorlog werd het probleem van de werkloosheid dermate groot, dat de nationale overheid er niet meer om heen kan: het rijk neemt zijn medeverantwoordelijkheid en dit leidt tot oprichting van de Centrale Rijks Arbeidsbeurs. In 1916 werd deze dienst samengevoegd met de Dienst Werkloosheidsverzekering in de Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Arbeidsbemiddeling. Onder deze Rijksdienst vielen districts-arbeidsbeurzen, gemeentelijke arbeidsbeurzen en agentschappen. Een van taken van de rijksdienst werd de voorbereiding van een arbeidsbemiddelingwet, die in 1932 in werking trad. Deze wet stelt een verbod op de arbeidsbemiddeling zonder een vergunning van overheidswege. Daarnaast verschaft deze wet een juridische basis aan de arbeidsbemiddeling, die van overheidswege wordt geleid en in stand gehouden.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd de arbeidsbemiddeling naar Duits model gereorganiseerd. Het Rijksarbeidsbureau (RAB), een afdeling van het Departement van Sociale Zaken, werd belast met de openbare arbeidsbemiddeling. Deze afdeling bestond uit een hoofdbureau, 37 gewestelijke arbeidsbureaus (GAB's) en 144 bijkantoren. Voorts berustte bij het RAB ook de zorg voor de openbare voorlichting bij beroepskeuze en de bemiddeling voor het verkrijgen van een gelegenheid om vakkennis op te doen. Op 1 januari 1943 werd de Afdeling Vakontwikkeling en Sociale Jeugdzorg van de Rijksdienst voor de Werkverruiming ondergebracht bij het RAB. Dit betekende tevens de overgang van de gemeentelijke Centrale Werkplaatsen naar het RAB waarbij de benaming werd veranderd in Rijkswerkplaatsen (RWP). De regering in Londen bepaalde in 1944 bij Koninklijk Besluit (KB) dat na de oorlog het bovengenoemde model definitief overgenomen werd. Tevens vond er een taakverzwaring plaats door de invoering van de ontslagtaak [artikel 6 van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen (BBA) 1945].
In de jaren vijftig doen zich enkele belangrijke veranderingen voor. In de eerste plaats werd de bemiddelingsindeling, die gebaseerd was op de verschillende beroepen, vervangen door een beroepenclassificatiesysteem. De idee hierachter was dat veel werkzaamheden door mensen met dezelfde verstandelijke vermogens gedaan konden worden. In de tweede plaats werd de bestaande gebiedsindeling van de arbeidsbureaus veranderd. Er werden 84 GAB's ingesteld waarvan er 11 als Districtsarbeidsbureau gaan functioneren. Tenslotte werd de Directie voor de Arbeidsvoorziening (later veranderd in Directoraat-Generaal voor de Arbeidsvoorziening) opgericht dat onderdeel ging uitmaken van het Ministerie van Sociale Zaken en Volksgezondheid. De directie kreeg als taak "een doeltreffende arbeidsvoorziening te bevorderen" alsmede zorg te dragen voor de gesubsidieerde aanvullende werkgelegenheid. Verder werd de taak uitgebreid met de verplaatsing van arbeidskrachten binnen Europa; arbeidsmarktonderzoek; voorbereiding, uitvoering van verdragen betreffende de uitwisseling van arbeidskrachten en van stagiaires met andere landen en vraagstukken van arbeidsvoorziening in buitengewone omstandigheden. Door de toename van taken en activiteiten veranderde de naam arbeidsbemiddeling naar arbeidsvoorziening.
In verband met de ongewenste associaties, die de benaming "Rijkswerkplaats voor Vakontwikkeling" bleek op te roepen, werd de naam in de loop van 1958 veranderd in "Regionale Werkplaats voor Vakopleiding van Volwassenen" en later in "Centrum voor Vakopleiding van Volwassenen".
In de jaren zestig kreeg de openbare arbeidsbemiddeling door twee ontwikkelingen een ander karakter die de jaren daarna richtingbepalend zullen zijn. De eerste ontwikkeling kreeg gestalte in een OESOrapport (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling).
Het kwam er kort op neer dat Nederland een actief arbeidsmarktbeleid moest gaan voeren om te streven naar volledige werkgelegenheid. De tweede ontwikkeling was het ontstaan van uitzendbureaus, die door de grote vraag naar arbeidskrachten, gingen concurreren met de arbeidsbureaus. Naar aanleiding van deze ontwikkelingen kwam de Sociaal-Economische Raad (SER) in 1971 met een advies over Arbeidsbureau Nieuwe Stijl (ANS) en richtte Arbeidsvoorziening het uitzendbureau START op.
In de jaren zeventig en tachtig krijgt men echter te maken met een grote achteruitgang van de werkgelegenheid en een enorme aanwas van werklozen. Hierop zijn de arbeidsbureaus niet ingesteld en het experiment met ANS stagneert daardoor. Het combineren van de administratieve registratiefunctie van werklozen met de acquisitie van vacatures komt moeizaam op gang. Daarnaast krijgt men te maken met nieuwe vormen van concurrentie (headhunters, outplacement, bedrijfsverenigingen) en is de maatschappelijke kritiek op het functioneren van de arbeidsbureaus heviger dan ooit.
In 1985 adviseerde de SER te komen tot een nieuwe zelfstandige organisatie op tripartite leest geschoeid. Werkgevers, werknemers en overheid dienden op gelijke wijze verantwoordelijk te zijn voor het arbeidsvoorzieningsbeleid. Het Directoraat-Generaal voor de Arbeidsvoorziening diende te worden vervangen door een nieuw bestuurlijk concept. Dit SER-advies werd uiteindelijk de basis van de Arbeidsvoorzieningswet (AVW) die op 1 januari 1991 in werking is getreden.
Met de invoering van de AVW en de bijbehorende invoeringswet werd de organisatie, omgevormd tot een zelfstandig openbaar lichaam, onder een centraal tripartite bestuur van overheid, werkgevers- en werknemersorganisaties, dat verantwoordelijk is voor het arbeidsvoorzieningsbeleid.
Eind 1994 werd tussen de Minister van SZW en sociale partners een 'Partijenovereenkomst inzake hoofdlijnen toekomst Arbeidsvoorziening' gesloten. Deze overeenkomst bevatte een aantal afspraken tussen de minister en sociale partners over voortzetting van de tripartite structuur, het beheer, de financiering en de bestuurlijke inrichting van de organisatie. In maart 1995 presenteerde de, door de Minister van SZW ingestelde, Commissie Evaluatie Arbeidsvoorzieningswet (Commissie Van Dijk) haar eindrapport. Hierin uitte de commissie kritiek op het functioneren van het tripartite bestuursmodel op landelijk niveau. Het eindrapport van de commissie en eerdergenoemde overeenkomst hebben onder meer geleid tot de nieuwe Arbeidsvoorzieningswet 1996, die op 1 januari 1997 in werking is getreden.
In deze wet is de tripartite bestuursvorm gehandhaafd zij het dat de vertegenwoordigers van de Rijksoverheid zijn vervangen door onafhankelijke kroonleden. Dit om een betere scheiding van verantwoordelijkheden te realiseren. Daarnaast kent deze wet een andere bevoegdheidsverdeling dan de oude Arbeidsvoorzieningswet. Het Centraal Bestuur en de Regionale Besturen sturen op hoofdlijnen van het beleid. De dagelijkse leiding over de organisatie wordt opgedragen aan de Algemene Directie en de Regionale Directies. De Algemene Directie stuurt de Regionale Directies aan op het gebied van beheer en bedrijfsvoering.
In de tweede helft van de jaren negentig wordt het proces van Samenwerking Werk en Inkomen (SWI) gestart. Het kabinet beoogt een vorm van gecoördineerde dienstverlening, waarbij op cliëntniveau de diensten m.b.t. werk en inkomen gecombineerd als één pakket, zo mogelijk vanuit één loket wordt aangeboden.
Voor de vormgeving van de samenwerking is de Regiegroep Samenwerking Werk en Inkomen, een samenwerkingsverband van het CBA, het TICA en de VNG, ingesteld. Deze adviseert medio 1997 aan het kabinet om in het hele land te komen tot Centra voor Werk en Inkomen (CWI) waarin gemeenten, arbeidsbureaus en de uitvoeringsinstellingen voor de sociale verzekeringen samenwerken op het gebied van arbeidsbemiddeling en uitkeringsverstrekking.
In het Regeerakkoord van 1998 wordt uitgebreid ingegaan op de beoogde veranderingen in de uitvoering van de arbeidsvoorziening en de sociale zekerheid. De reïntegratietaken en de uitkeringsverzorging zouden op termijn moeten worden uitgevoerd door private instanties.
In maart 1999 wordt in het Kabinetsstandpunt inzake de Structuur van de uitvoering werk en inkomen (SUWI) opgenomen dat de basisdienstverlening van Arbeidsvoorziening wordt ondergebracht in de CWI's en dat de reïntegratie taken in een afzonderlijk te vormen bedrijf worden ondergebracht.
Uiteindelijk neemt het kabinet in maart 2000 in het document "Nader kabinetsstandpunt SUWI" een definitief standpunt in. Het onderdeel van Arbeidsvoorziening dat de arbeidsbemiddeling verzorgt wordt ondergebracht in de Centrale Organisatie werk en inkomen, waarvan ook de CWI's deel uitmaken. Het reïntegratiedeel van Arbeidsvoorziening wordt geprivatiseerd. Er komt een Raad voor Werk en Inkomen, waarin vertegenwoordigers van gemeenten en sociale partners participeren. Er komt een publiek orgaan, het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV), waarmee de weg naar privatisering van de uitkeringsverzorging wordt verlaten.
Het "Nader kabinetsstandpunt SUWI" vormt uiteindelijk de basis voor de Wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen die op 1 januari 2002 in werking is getreden. * 
1.2. Organisatie en taken van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie
1.3. Relatie Arbeidsvoorzieningsorganisatie met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
1.4. Verantwoording van bewerking

Kenmerken

Datering:
1991-2001
Vindplaats origineel:
BHIC 's-Hertogenbosch
Categorie: