skip naar content skip naar hoofdnavigatie spring naar service navigatie
sluit
Hulp nodig?

Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.

Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)

Meer informatie over de chat-service? Klik hier

Online op dit moment

Stel je vraag

Vincent van de Griend
Vincent van de Griend Bhic
Menu
sluit
Hulp nodig?

Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.

Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)

Meer informatie over de chat-service? Klik hier

Online op dit moment

Stel je vraag

Vincent van de Griend
Vincent van de Griend Bhic

Archieven

19 Raad van Brabant, 1586 - 1811

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Historisch overzicht Raad van Brabant
Zoals in andere Nederlandse gewesten had ook in Brabant de rechterlijke organisatie zijn beslag gekregen tijdens de regering van de Bourgondische hertogen. De hoogste rechtsmacht was in Brabant toevertrouwd aan een afdeling van de hertogelijke raad, die aanvankelijk de naam raadkamer droeg en later de naam Raad van Brabant kreeg.
De opstand der Nederlanden tegen hun landsheer bracht een scheiding teweeg in Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden. De opstand veroorzaakte ook een scheiding in het hertogdom Brabant. De wapens hadden beslist dat één gedeelte onder de Spaanse koning bleef en het ander gedeelte aan de Staten-Generaal kwam. Tijdens de troebelen werd in het deel dat niet door de Spaanse troepen bezet was (in 1586 alleen de stad Bergen op Zoom) de uitoefening van de rechtspraak belemmerd door de onmogelijkheid van appelleren aan het hoogste hof nl. de Raad van Brabant. In Brussel immers zouden de inwoners van Bergen op Zoom als opstandelingen beschouwd worden. Daar men echter al anderhalve eeuw gewend was aan het instituut van appèl op gewestelijk niveau, richtte de rekenkamer van het markiezaat zich tot de gouverneur-generaal, de graaf van Leicester, met het verzoek in dit appèl-recht te voorzien. Prins Maurits, die sinds de dood van zijn vader in 1584 bewindvoerder was van het markiezaat, ontving in 1586 een machtiging van Leicester om voor bergen op Zoom een raad in te stellen als vervanger van de Brusselse Raad van Brabant. * 
In augustus van dat jaar benoemde Maurits om dat doel te bereiken een commissie van drie heren uit de Nassause domeinraad. Hierbij stond hij, als stadhouder van Holland, de commissie toe zich te Delft of Den Haag te vestigen. Tevens bereidde hij bij die gelegenheid de machtiging, die hem door Leicester was verleend, uit tot heel Brabant. * 
Op 18 november 1586 bekrachtigde het Hof van Holland de door de stadhouder verleende vestigingsvergunning voor Den Haag of Delft. *  Op 26 september 1591 tenslotte werd de Raad bij resolutie van de Staten-Generaal officieel opgericht. Het gezag van de Raad werd gelijkgesteld aan dat van de Brusselse Raad van Brabant. * 
Het einde van de Raad kwam in 1795: op 9 september 1795 werd de Raad officieel te kennen gegeven, dat de Staten-Generaal in augustus een Hof van Justitie over Bataafs Brabant te 's-Hertogenbosch hadden opgericht en dat daarmee de werkzaamheden van de Raad waren beëindigd. Zijn leden en bedienden werden van hun eed ontslagen. Nog op de avond van diezelfde 9e september ging de Raad voorgoed uiteen. * 
Erfgoedstuk
Samenstelling Raad
Jurisdictie
Competentie
19 Raad van Brabant, 1586 - 1811
Inleiding
Historisch overzicht Raad van Brabant
Competentie
De instructie waarnaar de Raad zich richtte stond bekend als "de Albertine". *  Deze was in 1604 uitgevaardigd door de aartshertogen Albertus en Isabella voor de Brusselse Raad van Brabant. Uit artikel twee van deze instructie blijtk dat de Raad rechtsprak in eerste als in laatste instantie. Hoger beroep was alleen mogelijk in civiele zaken. .In de eerste helft van de 18e eeuw is getracht hoger beroep in te voeren voor "criminele officieren". Dit blijkt onder meer uit een proces anno 1722. *  Op 25 juli 1753 verklaarden de Staten-Generaal echter dat ook voor die officieren de algemene regel gold, dat van vonnissen in criminele zaken geen beroep mogelijk was. *  Daarmee kwam een einde aan deze pogingen. Ook veroordeelden in criminele zaken hebben geprobeerd hoger beroep aan te tekenen tegen de hun opgelegde straf. * 
De criminele rechtspraak van de Raad beperkte zich dus tot zaken in eerste aanleg. Hieronder vielen zaken als het kwetsen van de souverein, landverraad en schending van de openbare orde. Ook moest de Raad oordelen over 'overjaarde' misdaden d.w.z. misdaden die een jaar lang onvervolgd waren gebleven. *  Daarnaast berechtte de Raad misdaden die waren begaan door personen die ook in civiele zaken in eerste instantie voor de Raad kwamen. Hieronder vielen de edelen, de officieren van justitie (schouten, drossaarden, meiers enz.) en de leden en suppoosten van de Raad (advocaten, deurwaarders en klerken). De procureurs vielen doorgaans onder de rechtspraak van het Hof van Holland, omdat zij meestal ook daar geaccrediteerd waren. * 
Het recht om gratie te verlenen was een vorstelijk prerogatief en berustte dus bij de Staten-Generaal als hertog van Brabant. Zeker vanaf Willem II waren de prinsen van Oranje met dit recht begunstigd. *  De Raad moest alle gratieverleningen "interineren" d.w.z. hij moest onderzoeken of bij het gratieverzoek geen verkeerde voorstelling van de zaak was gegeven en of de gratie rechtens verleend had mogen worden. Ook moest hij de gratieverleningen registreren.
In civiele zaken behandelde de Raad geschillen zowel in hoger beroep als in eerste aanleg. Deze laatste betroffen kwesties die ofwel naar hun aard, ofwel naar de personen van de gedaagde partij geprivilegieerd waren.
Tot de geprivilegieerde personen behoorden: de leden en de suppoosten van de Raad met hun gezinnen, officieren (drossaarden, schouten enz.), steden optredend als rechtspersoon *  , edelen en `personae miserailes' (weduwen, wezen en door een rechtbank onder voogdij gestelde personen). Deze laatste twee groepen hadden de keus tussen behandeling in eerste aanleg door de Raad of door hun domiciliaire rechter. * 
Tot de geprivilegieerde zaken behoorden: domeinzaken, handhaving van het "jus de non evocando" (d.w.z. van het recht om niet gedaagd te kunnen worden voor een rechtbank buiten het rechtsgebied waarin men woont), geschillen om privileges, jurisdictie en competentie-kwesties tussen schepenbanken onderling *  , geschillen over het daadwerkelijk bezit van een goed of recht (possessoire zaken) en "attentaten" tegen vonnissen van de Raad. Met dit laatste werd bedoeld dat men direct bij de Raad z'n recht kon zoeken indien inbreuk werd gemaakt op een recht dat men verkregen had bij een vonnis van de Raad.
Wat betreft de domeinzaken: geschillen over het beheer der domeinen vielen niet onder de competentie van de Raad van Brabant, maar onder die van de Raad van State. Ook kwam een zaak in eerste instantie voor de Raad wanneer in een proces de gedaagden of de onroerende goederen waarover het geschil ging, behoorden onder verscheidene schepenbanken, die niet onder een gemeenschappelijke hoofdbank ressorteerden. *  Verder daagde de Raad als de lagere rechter van partijdigheid verdacht kon worden. Ook door middel van een arrest kon men een zaak direkt voor de Raad brengen. Dit hield in dat men zich tot de Raad wendde met een verzoek tot beslaglegging op de goederen van een persoon op wie men vorderingen had, als deze goederen onder verschillende schepenbanken vielen. Dit gebeurde met name met betrekking tot vreemdelingen die goederen in Brabant bezaten. En tenslotte kwamen in tijden van oorlog de zaken tussen inwoners van een "gesloten" stad en die van het platteland rechtstreeks voor de Raad. * 
De meeste civiele zaken die voor de Raad kwamen waren echter zaken van appèl of reformatie. Het verschil tussen deze twee rechtsmiddelen is dat appèl de uitvoering van het vonnis dat door de lagere rechter werd gewezen opschort; bij reformatie was dat niet het geval. De termijn waarin men in appèl kon gaan was veel korter dan die voor reformatie: binnen tien dagen na de uitspraak van het vonnis moest het appèl aangetekend worden. En uiterlijk twintig dagen daarna moest het mandament van appèl geëxploiteerd worden. *  Bij reformatie had men voor deze zaken de tijd van "jaar en dag".
Appelleren aan de Raad kon men vanuit alle hoofdbanken. Een uitzondering hierop vormden de banken die het "jus reformationis" bezaten. Tegen het eindvonnis van déze banken was uitsluitend reformatie mogelijk. Dit betrof de hoofdbanken van Breda, Dalhem, Grave, 's-Hertogenbosch en 's-Hertogenrade.
Ook kon een civiele zaak voor de Raad komen die nòch geprivilegieerd was, nòch een hoger beroep betrof, en wel door evocatie of door prorogatie. De Raad kon een zaak behandelen op verzoek van een der partijen, als een zaak voor een lagere rechtbank was aangespannen, maar daar niet op de juiste wijze werd behandeld of onvoldoende voortgang had buiten de schuld van de partijen (evocatie). Als beide partijen de zaak zo belangrijk en / of ingewikkeld vonden, dat zij-met wederzijds goedvinden -, zich rechtstreeks tot de Raad wendden, sprak men prorogatie.
Naast de criminele en civiele rechtspraak had de Raad, evenals de lagere rechtbanken, ook nog een volontaire of (vrij)willige rechtsmacht. Zo kon hij voogden aanstellen over minderjarigen, contracten bekrachtigen, curatoren benoemen in failliete boedels enz.
Ook bezat de Raad het exclusieve recht van het verlenen van zekere gunsten: het beneficie van inventaris, atterminatie, venia aetatis en venia agendi (voor een verklaring van deze termen zie woordenlijst).
Officie-Fiscaal
Leenhof
Hof Van Justitie (1795-1802) en departementaal gerechtshof (1802-1811)
Procesgang in criminele zaken * 
Procesgang in civiele zaken * 
Het archief
Resoluties Raad van Brabant
Leenboeken van het leenhof van Brabant
Verantwoording van de inventarisatie
Aanwijzingen voor de gebruiker
Bijlagen
Inventaris

Kenmerken

Datering:
1586-1811
Vindplaats origineel:
BHIC 's-Hertogenbosch