Het K.B. nr. 20, van 31 december 1814 stelde de algemene armbesturen in met ingang van 1 februari 1815. Genoemd K.B. gaf tevens inrichting en taak van het armbestuur aan. In gemeenten ten platte lande diende het bestuur te bestaan uit drie armmeesters, te kiezen uit de "geschiktste en braafste ingezetenen", en uit de verschillende gezindheden, daar aanwezig. Benoeming diende te geschieden door het plaatselijk bestuur "binnen acht dagen na ontvangst van dit besluit". De armmeesters bleven drie jaar in functie. Jaarlijks trad er één af, die na verloop van twee jaar weer herkiesbaar werd.
Met het oog op de inwerking getreden Algemene Bijstands Wet per 1 jan 1965 werden landelijk de burgerlijke armbesturen opgeheven.
Kenmerken
Het precieze jaar van openbaarheid kun je per inventarisnummer vinden.
Bij vragen kun je contact opnemen met het BHIC.