Broeder Heinric Weer (proost van Meersbergen) oorkondt, dat hij met heer Robbrecht, abt van Berne, overeengekomen is, dat hij er zijn missen zal lezen en alle goederen en cijnzen van Meersberch zal beheren, en dat hij voor de tijd van 10 jaren jaarlijks zal betalen 60 Franse schild, voor de helft op St. Maarten (11 nov.), voor de helft op St. Pieter in de lente (22 febr.); waarbij ook bepaald wordt, dat hij de gasten uit Berne op zijn kosten, nl. uit zijn prebende, zal ontvangen; dat hij 10 jaar lang alles in goede toestand zal bewaren; dat hij geen turf of hout zal verkopen; dat hij de cijnzen in Meersberch zal uitbetalen, alsook alle andere schulden voldoen; dat hij abts rentmeester zal zijn betreffende de genoemde 60 schild; dat hij na reparatie en onderhoud van de goederen het overschot van de prebende en de cijnzen aan de abt zal overdragen; tenslotte, dat de pachters hun huur mogen blijven genieten en zij hun beesten mogen behouden, en dat broeder Heinric van Woudrichem evenzo zijn vee mag houden, maar dat het vee van de abt tot diens beschikking blijft.
Broeder Heinric Weer (proost van Meersbergen) oorkondt, dat hij met heer Robbrecht, abt van Berne, overeengekomen is, dat hij er zijn missen zal lezen en alle goederen en cijnzen van Meersberch zal beheren, en dat hij voor de tijd van 10 jaren jaarlijks zal betalen 60 Franse schild, voor de helft op St. Maarten (11 nov.), voor de helft op St. Pieter in de lente (22 febr.); waarbij ook bepaald wordt, dat hij de gasten uit Berne op zijn kosten, nl. uit zijn prebende, zal ontvangen; dat hij 10 jaar lang alles in goede toestand zal bewaren; dat hij geen turf of hout zal verkopen; dat hij de cijnzen in Meersberch zal uitbetalen, alsook alle andere schulden voldoen; dat hij abts rentmeester zal zijn betreffende de genoemde 60 schild; dat hij na reparatie en onderhoud van de goederen het overschot van de prebende en de cijnzen aan de abt zal overdragen; tenslotte, dat de pachters hun huur mogen blijven genieten en zij hun beesten mogen behouden, en dat broeder Heinric van Woudrichem evenzo zijn vee mag houden, maar dat het vee van de abt tot diens beschikking blijft.
b. Afschrift in Kopieboek Hoevenaars, I, nr.322.
c. Gedrukte tekst van Hoevenaars in A.A.U. 18(1890), blz.148-151, nr.11.