Archieven

Concluderende dat Everdina van Doornik, dienstmeid te Megen, en Dorothea van den Bogaard, huisvrouw van Aart van Doornik, dagloner in Veghel worden gecondamneerd tot boete uit hoofde dat zij zich hebben schuldig gemaakt aan buurengerugt, door hun gepleegd in den avond van den 25 september 1816 aan de woning van Dirk van der Rijden in Erp. Everdina ontkent. Dorothea van den Bogaard ontkent en heeft tot verschoning ingebracht dat zij zich met haar dochter Everdina naar de woning van Dirk van der Rijden in Erp heeft begeven om hare dochter Wilhelmina, bij gemelde van der Rijden als dienstmeid wonende, uit hoofde van 't slechte leven dat zij met dien man leidde, indien het mogelijk was tot haar mee te krijgen. Ze kwam aan een gesloten deur, ging naar de vensters om haar dochter over te halen om uit dat gevaarlijk huis mee te gaan en dat haar dochter, in plaats van mee te gaan, van binnen uit door de glazen heeft gestoten. Omdat Wilhelmina van Doornik reeds van 'n kind was bevallen was de zaak enige tijd uitgesteld. Getuige: Maria Peels, 49 jaar, e.v. Lambert van Stiphout, dagloner in Erp, geen bloedverwant verklaart enig gerugt en glazen rammeling te hebben gehoord, dat ze echter niets gezien heeft. Annulering van de dagvaarding (gebrek aan bewijs).

Franciscus de Kesschietre van Havre, burgemeester van Gemert, eisende dat Giele van de Leemputte, landbouwer in Boekel, wordt gecondamneerd tot boete uit hoofde dat gezegde van de Leemputte op 20 april 1816 met 'n vlagzeist op den gemeentesgrond van Gemert rossen heeft afgehouwen, hetwelk blijkt uit proces-verbaal van Theodorus Ritz, veldwachter in Gemert, van 20 april 1816. Verweerder ontkent rossen te hebben afgehouwen. Boete, acht bewezen te zijn door proces-verbaal.

Burgemeester van Gemert eisend dat Laurens van Mierlo, boerenknegt wonend in Gemert, mag worden gecondamneerd uit hoofde dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van de inhoud van artikel 11 van 't brandregelement, welk is bewezen door proces-verbaal van 22 november 1815. Verweerder heeft tot verschoning ingebracht, dat hij wel zijnen post om water in de brandspuit te bezorgen had verlaten, maar dat hij niet wist verpligt te zijn om bij den brand te moeten blijven en dat hij op weg naar huis was om z'n werk te gaan verrichten. Boete 3 gulden.

Burgemeester van Gemert eisend dat Peter Schoonens, bouwman in Gemert, mag worden gecondamneerd uit hoofde, dat hij door de veldwagter van Gemert op 8 november 1815 met 'n brandende pijp op zijne stal bevonden is. Verweerder zegt wel de pijp in de mond te hebben gehad, doch niet rookte. Boete 2 gulden.