Het archief van de Commissie van Breda (ca. 55 m') werd van 1799-1811 beheerd door haar archivist, die tevens enkele archieven (waaronder dat van de Raad en Rekenkamer van de Markiezen van Bergen op Zoom) onder zich had die de Commissie voor een goed beheer van de aan haar toebedeelde goederen meende nodig te hebben. Voor de manier waarop hij het archief van de Commissie ordende, zij verwezen naar de volgende paragraaf. Nadat de Commissie van Breda was opgeheven is haar archief, naar alle waarschijnlijkheid, overgedragen aan de "Administratie tot het Enregistrement en der Domeinen". *
Zoals in de vorige paragraaf is opgemerkt had de Commissie van Breda een groot aantal rentmeesters in dienst genomen die de goederen die zij te beheren kregen vaak al gedurende lange tijd, van vader op zoon, beheerd hadden. Deze rentmeesters beschikten, op het moment dat zij in dienst van de Commissie traden, veelal over oude stukken betreffende de goederen onder hun beheer. Op 31 december 1810 werden zij door de Commissie van Breda gelast om hun archiefstukken (inclusief de hierboven bedoelde retroacta) over te dragen aan hun opvolgers, de Ontvangers der Enregistratie en der Domeinen. *
In 1872 voltooide J.H. Hingman een inventaris op het (gedeeltelijk aanwezige) archief van de Commissie van Breda. Uit deze inventaris blijkt dat op dat moment het commissiearchief al vermengd was geraakt met stukken afkomstig van de rentmeesters die bij de Commissie werkzaam waren geweest. * Vermoedelijk hebben deze rentmeesterstukken een zelfde weg bewandeld als de eigenlijke commissiestukken en zijn ze op een bepaald moment daarmee verweven geraakt.
In 1948/1949 werd het commissiearchief overgedragen aan de Rijksarchivaris in Noord-Brabant. * Het archief van de Raad en Rekenkamer van de Markiezen van Bergen op Zoom, op dat moment nog altijd deel uitmakend van het commissiearchief, werd door hem in bewaring gegeven aan het gemeentebestuur van Bergen op Zoom. Over en weer zijn daarna stukken die ten onrechte in Den Bosch of in Bergen op Zoom terecht waren gekomen uitgewisseld. Ook zijn een enkele maal stukken betreffende de heerlijkheid Boxmeer overgebracht naar het archief van het Huis Bergh. *
Om de gebruiker van deze inventaris enig inzicht te verschaffen in de manier waarop de archiefstukken uiteindelijk geordend zijn, is het nodig in te gaan op enkele problemen die zich bij de inventarisatie hebben voorgedaan.
Verwevenheid van het commissiearchief met andere archiefstukken
In de vorige paragraaf is uiteengezet dat het archief van de Commissie van Breda reeds voordat het werd overgedragen aan het Rijksarchief in Noord-Brabant verweven was geraakt met archiefstukken van haar rentmeesters en/of van de administraties die de taak van de Commissie hadden overgenomen. * Nadat over dit samengestelde karakter van het archief voldoende duidelijkheid was verkregen is in eerste instantie geprobeerd om de archiefstukken die niet tot het commissiearchief behoren hieruit te verwijderen. Al spoedig bleek dit echter een onmogelijke opgave. Kon b.v. van sommige stukken met zekerheid worden gezegd dat zij afkomstig moesten zijn uit het archief van een bepaalde rentmeester (b.v. brievenboeken), van vele andere stukken kon de herkomst met geen mogelijkheid worden vastgesteld. Vervolgens is de mogelijkheid onderzocht de aanwezige archivalia te splitsen in drie gedeelten:
- Stukken afkomstig van de Commissie van Breda en van haar rentmeesters (administraties die de taak van de Commissie hebben overgenomen) gezamenlijk.
Het resultaat van deze aanpak was echter buitengewoon verwarrend. Zo zouden b.v. de meeste rentambten drie maal in de inventaris gaan voorkomen. Tenslotte is gekozen voor de volgende oplossing, die zoals hierna onder 2 uiteengezet zal worden, in grote lijnen overeenkomt met de oude structuur die heerste binnen het commissiearchief;
- Stukken afkomstig van de Commissie van Breda.
Hier staan de stukken beschreven die niet een bepaald rentambt betreffen (notulen, ingekomen stukken etc.) en die zonder enige twijfel afkomstig zijn van de Commissie van Breda.
- Stukken afkomstig van de Commissie van Breda en van haar rentmeesters gezamenlijk.
Hier is als het ware het pertinentiebeginsel toegepast; zonder rekening te houden met de herkomst van de stukken staan zij gegroepeerd per rentambt (hetgeen overigens ook binnen de oude orde van het commissiearchief het geval was). Om de titel van dit gedeelte van de inventaris niet te lang te maken is hierin niet aangegeven dat een overigens betrekkelijk klein aantal stukken afkomstig kan zijn van de administraties die de taak van de Commissie hebben overgenomen.
Een ander probleem dat zich bij de inventarisatie voordeed was het feit dat het commissiearchief in de loop van de 19de eeuw in verschillende delen was uiteengevallen. Zoals gezegd was weliswaar enig inventariserend werk verricht, doch dit was zonder onderling verband gebeurd. *
Van meet af aan was het duidelijk dat de verschillende delen met elkaar verenigd zouden moeten worden. Zaten b.v. bij de door Hingman geïnventariseerde stukken de rekeningen van een bepaald rentambt van 1799-1806, dan waren bij de door Brouwer beschreven stukken de rekeningen van dat rentambt over de jaren 1807-1810 te vinden. Vele stukken die Brouwer een aparte beschrijving had gegeven waren blijkens een dorsale potloodnummering en/of vermelding in een van de door de Commissie van Breda per rentambt vervaardigde inventarissen afgedwaald van een groter geheel, dat zich bevond bij de door Hingman beschreven stukken.
Dit zelfde gold voor de gedeelten van het commissiearchief, die aan het Algemeen Rijksarchief werden overgedragen nadat Brouwer zijn beschrijving had voltooid. Al tijdens de eerste beschrijving van de stukken is van de noodzaak tot integratie van de verschillende gedeelten uitgegaan. Uiteindelijk zijn alle stukken in grote lijnen gerangschikt volgens de pas in een zeer laat stadium van de inventarisatie aan het licht gekomen oude structuur van het commissiearchief.
In grote lijnen zijn de archiefstukken uiteindelijk geordend op basis van deze oude structuur; deel 1.0 beschrijft de grote series en in deel 2.0 zien we de eertijds door de archivist van de Commissie gevormde rubrieken terug.
In een aantal opzichten is echter om praktische redenen van de oude orde binnen het archief afgeweken:
a. De rubriek "Allerhanden Stukken" is omwille van zijn inhoud geplaatst in deel 1.1 van de inventaris en dus niet in deel 2.0 als één van de rubrieken naast de rentambtrubrieken.
b. Brouwer heeft een aantal stukken die blijkens dorsale potloodnummering afgedwaald zijn van de rubriek "Allerhanden Stukken" een aparte beschrijving gegeven. Omdat binnen deze rubriek de volgorde van de stukken volledig verstoord is (zie inventarisnummer 234), leek het raadzaam om deze stukken hierin niet terug te brengen en ze een afzonderlijke beschrijving te geven in deel 1.2 van de inventaris.
c. De volgorde van de rentambtrubrieken was in vele opzichten onlogisch. Zo stonden b.v. de stukken betreffende de bezittingen van Hohenzollern- Sigmaringen in de heerlijkheid Didam een aantal meters verwijderd van die in Millingen en Gendringen.
- afkomstig van geestelijke instellingen
- afkomstig van Duitse vorsten
- afkomstig van Franse emigranten of van emigranten uit door Frankrijk geannexeerde gebieden.
Binnen deze driedeling zijn de rentambtrubrieken alfabetisch geordend op plaats van vestiging (Domkapittel van Aken) of op persoon (Hohenzollern- Sigmaringen).
d. In enkele opzichten is afgeweken van de oude orde die heerste binnen de rentambtrubrieken. In de eerste plaats is de volgorde die de Commissie aan de archiefstukken binnen de rubrieken had gegeven gewijzigd. Zo zijn b.v. de bijlagen bij de rekeningen geplaatst achter de rekeningen, terwijl ze in de oude ordening juist daaraan vooraf gingen. In de tweede plaats zijn de stukken die verband houden met de jaarlijkse verpachtingen en die de Commissie als eenheid behandelde, over een aantal kleinere gemeenten verspreid (verpachting tienden, gebouwen en landerijen etc.).
Een derde probleem vormden de retroacta die het commissiearchief in zich bergt. Wat hun herkomst betreft kunnen zij in drie groepen verdeeld worden:
a. De retroacta die deel uitmaakten van de rentmeesterarchieven. *
b. De retroacta die de Commissie van Breda conform haar instructie had' overgenomen van vroegere eigenaren van de goederen die zij te beheren kreeg. *
c. De retroacta van de Commissie der Tienden (p. 184-186) afkomstig. Met behulp van de inventarissen die de rentmeesters van de Commissie in 1807 hebben samengesteld van de stukken die zich in hun kantoor bevonden, kon van een aantal retroacta worden aangetoond dat zij behoren tot de hierboven onder a genoemde groep. Vanwege de vaak onduidelijke wijze waarop de stukken in die inventarissen beschreven staan was zulks bij lang niet alle retroacta mogelijk. Ook de inventarissen die de Commissie zelf per rentambtrubriek had aangelegd konden hierover geen uitsluitsel geven, immers hierin staan geen retroacta beschreven. Slechts van de bij de pastoor van Klein-Zundert in beslag genomen archivalia kan met zekerheid worden gezegd dat zij gerekend moeten worden tot de onder b genoemde groep (zie inv.nrs. 1284-1330). Deze stukken zijn evenals de archiefstukken van de Commissie der Tienden (zie inv.nrs. 1268-1283) als gedeponeerde archivalia in deze inventaris opgenomen. Alle overige retroacta zijn opgenomen als onderdeel van het archief van de Commissie van Breda.
Tenslotte zij nog opgemerkt dat enkele specifieke problemen die zich bij de inventarisatie hebben voorgedaan besproken zullen worden bij het betreffende archiefnummer.
P.T.A. Zweegers, 1982