Bij Koninklijk Besluit * wordt in 1922 de zorg van de Rijksgebouwen hier te lande opgedragen aan het Ministerie van Financiën, met dien verstande, dat deze opdracht slechts de bemoeienissen inzake aankoop, huur, stichting, verbouwing, onderhoud of eerste inrichting betreft. Het besluit vindt plaats op voordracht van de Ministers van Financiën, Justitie, Binnenlandse Zaken, Onderwijs Kunsten & Wetenschappen, Marine, Oorlog, Waterstaat, Landbouw, Nijverheid en Handel en Arbeid.
Artikel 2 van het besluit geeft een opsomming van gebouwen die niet onder de bovenvermelde zorg vallen. Zoals: ... de gebouwen die rechtstreeks deel uitmaken van de landsverdediging, of bestemd zijn voor technische doeleinden en door hun inrichting slechts als zodanig kunnen dienen, alsmede die, welke één geheel vormen met Rijksgebouwen of Rijkswerken waarvan de zorg aan het hoofd van een ander departement blijft opgedragen.
Zoals uit het hierna volgend historisch overzicht zal blijken, is het niet zo dat er tot 1922 geen organisatie bestond, die zich bezig hield met het overheidsbouwen. Integendeel, de meeste ministeries die tot de oprichting van de Rijksgebouwendienst (hierna RGD) besloten, hadden in de 19de eeuw reeds gespecialiseerde bouwbureaus. Ook waren er in het verleden overkoepelende organisaties geweest, die het bouwen van de centrale overheid begeleiden. Al deze bureaus, diensten of organisaties zijn te beschouwen als de voorlopers van de RGD. De archieven van deze organisaties zijn in 1924 deels mee overgedragen aan de nieuw opgerichte RGD; deels bevinden zij zich nog in de archieven van de voorlopers. Bijlage IV geeft hiervan een overzicht.