Het Graafschap Megen bestond behalve uit de stad Megen, uit de dorpen Haren, Macharen en Teeffelen.
Het grafelijk gezag was achterenvolgens in handen van leden der geslachten Megen, Dicbier, Brimeu, Croy, Vehlen, Neuburg en von Schall, en als zodanig onttrokken aan het gebied van de Staten Generaal.
De rechtstoestand vertoont veel overeenkomst met die van Ravenstein. Het bestuur van de stad en graafschap bestond uit 7 schepenen uit de stad Megen, 3 uit Haren, 3 uit Macharen en 1 uit Teeffelen.
De drossaard vertegenwoordigt de landsheer. De schout spant de bank.
De rechtbank van de stad Megen spreekt recht in criminele zaken voor het gehele land, met assumptie van twee schepenen uit de plaats, waar het delict is gepleegd. Approbatie van deze vonnissen geschiedt door de heer.
In civiele zaken is van iedere bank appèl op een door de landsheer benoemde commissie van 3 soms 4 leden.
Voor lichte overtredingen bestaat een breukengericht: drossaard, schout en rentmeester.
Van 1795 tot 1800 stond Megen onder Frans bestuur; het behoorde tot de bij tractaat van 16 mei 1795 aan Frankrijk afgestane landen. Deze werden echter eerst op 31 december 1797 administratief en rechterlijk georganiseerd.
Megen vormde met Ravenstein het 39e kanton binnen het departement van de Roer (hoofdplaats Aken).
In ieder kanton was een vrederechter, in ieder arrondissement een rechtbank van correctie, in ieder departement een criminele rechtbank.
Het kanton Ravenstein behoorde onder de coorectionele rechtbank te Kleef en onder de criminele te Keulen.
Voor de uitoefening van de volontaire jurisdictie werden in ieder kanton notarissen aangesteld.
Bij tractaat van 5 januari 1800 werd Megen met enige andere landen door de Franse Republiek aan de Bataafse verkocht. Bij de inbezitneming door de laatste werd de vroegere rechterlijke organisatie hersteld, met dit verschil dat het appèl voortaan zou geschieden bij het inmiddels opgerichte Hof van Justitie te 's-Hertogenbosch.
Brabants Historisch Informatie Centrum