Ghijsbrecht, heer van Apcoude en van Duersteden, oorkondt, dat hij met abt en convent van Berne is overeengekomen, dat de proost van Meersbergh een duiker ("hoele") mag aanleggen bij ("te neffen") de gracht bij het land van Elyas Koeheynnenzn, 1 vierkante voet wijd, om het land van de uithof in Mersbergh af te wateren - met uitzondering van het vuil water, dat de proost moet lozen in de Heydengrave, door hem te onderhouden tot de Kijnderdijc [Hijderdijc] toe dit onder nader genoemde bepalingen van waterhuishoudelijke aard.
Ghijsbrecht, heer van Apcoude en van Duersteden, oorkondt, dat hij met abt en convent van Berne is overeengekomen, dat de proost van Meersbergh een duiker ("hoele") mag aanleggen bij ("te neffen") de gracht bij het land van Elyas Koeheynnenzn, 1 vierkante voet wijd, om het land van de uithof in Mersbergh af te wateren - met uitzondering van het vuil water, dat de proost moet lozen in de Heydengrave, door hem te onderhouden tot de Kijnderdijc [Hijderdijc] toe dit onder nader genoemde bepalingen van waterhuishoudelijke aard.
b. Afschrift in Kopieboek Hoevenaars, I, nr.236.
c. Gedrukte tekst van Hoevenaars in A.A.U. 18(1890), blz.142-145 (nr.7).
Nota. We veronderstellen hier het gebruik van de paasstijl.