skip naar content skip naar hoofdnavigatie spring naar service navigatie
sluit
Hulp nodig?

Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.

Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)

Meer informatie over de chat-service? Klik hier

Online op dit moment

Stel je vraag

Mariët Bruggeman
Mariët Bruggeman Bhic
Menu
sluit
Hulp nodig?

Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.

Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)

Meer informatie over de chat-service? Klik hier

Online op dit moment

Stel je vraag

Mariët Bruggeman
Mariët Bruggeman Bhic

Archieven

1562 Woordenboek Brabantse Dialecten, Katholieke Universiteit Nijmegen 1960-2005

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Dit archief bevat de bronnen van het koepelproject 'Woordenboek van de Brabantse Dialecten' dat een aanvang nam in 1960 op initiatief van prof. dr. A.A. Weijnen. Het woordenboek zelf is in 33 afleveringen gepubliceerd tussen 1967 en 2005 en beschrijft de agrarische woordenschat, de vaktalen en de algemene woordenschat van de dialecten in de provincies Noord-Brabant, Antwerpen en Vlaams-Brabant. De redactie zetelde in de Nijmeegse Centrale voor Dialect- en Naamkunde (NCDN), die opgegaan is in de afdeling Algemene Taalwetenschap en Dialectologie, tegenwoordig weer opgenomen in de afdeling Taalwetenschap.
Het leeuwendeel van de bronnen bestaat uit ingevulde vragenlijsten van de Nijmeegse enquête, die speciaal voor dit project werd afgenomen. Naast de in druk verschenen genummerde lijsten (1-113) werd ook nog een aantal gestencilde vragenlijsten uitgegeven die van een letter zijn voorzien, lijst A, B enz. Vragenlijsten m.b.t. de algemene woordenschat zoals lijst 1 werden in vrijwel ieder Brabants dialect ingevuld, maar bij meer specifieke onderwerpen (zoals de vaktaal van de diamantbewerker) zijn er veel minder ingevulde vragenlijsten. In deze materiaalverzameling kunt u zoeken op plaatscode (er is een register op plaatscodes beschikbaar) en op begrip oftewel woordbetekenis (ook hiervan is een register beschikbaar).
Daarnaast verzamelde de redactie informatie over de verschillende Brabantse dialecten in de vorm van knipsels, ingezonden woordenlijsten en dialectbeschrijvingen e.d. en beheerde zij het materiaal dat in voorgaande decennia door wetenschappelijk onderzoek was vastgelegd. Zo bevinden zich ook de aantekeningen van J.M. Renders uit Woensel (opgetekend tussen 1930 en 1961) over vele verschillende Brabantse en Limburgse dialecten in dit archief. Een ander onderdeel bestaat uit de invullingen van de vragenlijsten die A.A. Weijnen tussen 1938-1950 publiceerde in de tijdschriften Brabantia Nostra en Edele Brabant.
Inventaris
Begrippenregister
Letter A
1562 Woordenboek Brabantse Dialecten, Katholieke Universiteit Nijmegen 1960-2005
Inventaris
Begrippenregister
Letter A
a) grote houten of ijzeren ring die met een stokje of een ijzeren haak wordt voortgedreven, zodat hij over de weg voortrolt [hoepel, reep, kuil]; N 88 (1982); 042a
aalmoezen vragen voor zijn levensonderhoud [schooien, bedelen, bidden]; N 89 (1982); 126
Aambeien: bes- of knobbelvormige zwellingen van de aders aan de anus of aan het onderste gedeelte van de endeldarm (speen, spenen, blikaar(d)s, aambeien, puisten, bikaards, vijgpuisten).; N 84 (1981); 184
Aan de oppervlakte verbranden (blesteren, verbranden, schroeien, zengen, schroken, schoepen); N 79 (1979); 053
aan de rand uiteenvallen in afzonderlijke draden, het loslaten van draden, gezegd van weefsel [rafelen, raffelen, reffelen, riefelen]; N 86 (1981); 041
aan een snoer geregen kralen, parels, enz. als halssieraad [toer, snoer, ketting, karkant, collier]; N 86 (1981); 054
Aan het einde van de ketting, dus aan het begin van het weefsel, wordt het touw dat het dradenkruis er inhield vervangen door twee roeden, nl. de: (zie II 16 en
IV 8a); N 39 (1971); 073a
aan het genoemde doen denken, lijken, schijnen [tonen, lijken]; N 91 (1982); 001
aanaarden, aardappelen ~ met de hak; N 12 (1961); 024a
aanaarden, aardappelen ~ met de ploeg; N 12 (1961); 024b
aanaarden, aardappelen ~, zodanig poten dat de knollen niet gemakkelijk boven de grond uitgroeien; N 12 (1961); 023
aanaarden: ploeg waarmee men de aardappelen aanaardt; N 12 (1961); 025a
aanaarden: verhoogde rug op het land die ontstaat door het aanaarden van aardappelen; N 12 (1961); 027
aanbieden, Voor een bepaalde prijs te koop ~ [loven of geloven? zegt men wel: wat looft ge uw kippen = welke prijs vraagt ge ervoor?]; N 21 (1963); 025
aanbouwsel met schuin dak zonder wand; N 05 (1961); 107
aanbrengen van gaatjes in het brood (met een vork b.v.); N 29 (1967); 042
aandacht geven, letten op [beletten, nikken]; N 85 (1981); 041
aangetast door wormen, gezegd van fruit [wormstekig, gemaaid, vermaaid, verpielt, meutelig, maaistekig, maaisteek]; N 82 (1981); 088
aangifte doen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand, waarbij de aanstaande echtgenoten elkaar verklaren dat zij met elkaar een huwelijk willen aangaan; in ondertrouw gaan [verscholen, ondertrouwen, ondertrouw doen, aantekenen]; N 87 (1981); 014
aanhoger; N 18 (1962); 046
aanhoudend in de handen nemen [haffele, verhandvollen]; N 10 (1961); 122
aanhoudend morren en klagen [neuriën]; N 85 (1981); 222
aanhoudend vragen om iets te krijgen [kutten]; N 87 (1981); 090
aankleden, (zich) aankleden [z'n èjge aonkleeje, aontrekke]; N 01 (1960); 021
aanmaaien: eerste slagen doen met de zicht of zeis in een te maaien akker; N 15 (1962); 016j
aanrecht in de afwasruimte van een boerenhuis; N 12 (1961); 085
aanstaande: ik kom aanstaande zondag [ik kom e zondeg, 'n zondeg, zondeg]; N 01 (1960); 009
aanstonds; N S (1970); 014a
aanstonds [bedêême, medêême, sommedêême, bedêêne, mendjénne, sommiedjinnen, drek, eewees, sebiet, daalek, seffes, téénenêên, mendinne, achterin]; N 01 (1960); 022
Aantal te samen gedraaide of gewonden bundel draden waarin garen in de handel komt (streng, streen, kluit); N 79 (1979); 094
aantasting van de slijmvloezen van de mondholte waarbij op de lippen korsten ontstaan; N 77 (1976); 062
aanvankelijk [uurst, jurst, mittenuurste]; N 01 (1960); 024
aardappelen die zo klein zijn dat men er eigenlijk niets mee kan doen; N 12 (1961); 003
aardappelen, erg kleine ~; N 12 (1961); 002
aardappelen, heel grote ~; N 12 (1961); 004
Aardappelen; In schijfjes gebakken aardappelen (erpel in de pan, kosjes, petatteschijfkes?); N 16 (1962); 025
aardappelhaak; N 18 (1962); 064
aardappelhak; N 18 (1962); 042
aardappelraper; N 12 (1961); 022b
aardappelrooier; N 12 (1961); 022a
aardappelschop; N 18 (1962); 021c
aardappelstruik waaraan zich door bovenmatige groei steeds nieuwe scheuten en nieuwe kleine aardappeltjes vormen; N 12 (1961); 009 (1)
aardbei, bekende fris smakende rode vrucht van de aardbeienplant [aardbissem, aardbeer, jaarbees, aardbezie, freis]; N 82 (1981); 140
aarde, roodbruine ~ waarmee de stijlen, balken en kozijnen van vakwerkhuizen worden gekleurd; N 27 (1965); 046
aarden: zich op een andere plaats, waar men zich gevestigd heeft, thuis gaan voelen [aorde, aore, den aort krijge]; N 01 (1960); 023
aardewerk (eerdegoed, gleiwerk); N 20 (zj); 005
aardkluit, brok aarde; N 27 (1965); 036
aardlaag, zachte of harde roestbruine ~ in het bodemprofiel; N 27 (1965); 012b
aars, darmuitgang; N 10C (zj); 132
aarsmade, worm die in de endeldarm kan voorkomen, vooral bij kinderen; N 26 (1964); 037a
aarsspleet tussen de billen; N 10C (zj); 133
aas: het voedsel waarmee vogels hun jongen voeren (aas); N 83 (1981); 052
aas ['t aos, den òs]; N 01 (1960); 019a
aborterende koe; N 70 (1974); 001
acacia; heeft 10-35 cm grote varenachtige bladeren, samengesteld uit deelblaadjes van 3-5 cm lengte; in begin van de zomer draagt de boom hangende bloementrossen; takken wijzen soms naar boven [asdoorn]; N 82 (1981); 068
achter de baan ligge; N A (1960); 027
achteraan; N S (1970); 243a
achteraf; N S (1970); 019b
achteraf (wonen); N S (1970); 243b
achterhoofd; N 10 (1961); 025
achterin (plaats nemen); N S (1970); 243e
achterna; N S (1970); 243f
achterom (lopen); N S (1970); 243g
achterop (meerijden); N S (1970); 243h
achterop (raken); N S (1970); 243i
achterover (vallen); N S (1970); 243j
achterplank die door de lange overlangs aangebrachte balk heensteekt bij de hoogkar-met-ladderwerk-opzij zonder planken bodem; N 17 (1962); 014b
achterste deel van het paard; N 08 (1961); 013
achterste van de schapen zuiver maken; N 77 (1976); 045
achterste voren; N S (1970); 243l
achteruit; N S (1970); 243k
achteruit duwen; N 08 (1961); 095l
achteruit rijden met de kar; N 17 (1962); 095
Achteruitgaan (wijken, deinzen).; N 84 (1981); 065
achteruittrappen; N 08 (1961); 070a
achterwaarts; N S (1970); 278f
achterwand, uitneembare ~ van de karbak; N 17 (1962); 036
achterwand van de langwagen; N 17 (1962); 048
achterwand, vaste ~ vlakbij het wiel van de langwerpige, platte kruiwagen; N 18 (1962); 098b
achterwerk [kont, achterste, gat, bats, öster, batterij, plevèèj, poepestuiver, pieper, brits, preut, blinkert, krep, ers, aars]; N 10C (zj); 131
achterwerk van de koe; N 03A (1963); 112
achterwielen, twee (grotere) ~ van een drie- of vierwielige grondbreker (afb. 150a, 150c); N 11A (zj); 151d
achtste deel van een stuiver, een ~ [een duit?]; N 21 (1963); 004a
activiteit van de persoon die gezeten op de graanmaaimachine de halmen met een stok over het mes neerbuigt en een zekere hoeveelheid op de grond neerlaat; N J (1965); 003b
adamsappel; N 10 (1961); 038
(adder, aar, bospaling, slenter) Hoe noemt u een slang met een verlengde hals, een korte gedrongen romp en een korte staart. De snuit heeft een vlakke bovenkant. Het schubbenkleed is zwart of donkergrijs met een zigzagstreep over de rug en een X-teken op; N 83 (1981); 126
Adelaarsvaren, (pteridium aquilinum). Grote, forse varenplant met een dikke, zwarte, diep in de grond kruipende wortelstok, waarin van afstand tot afstand sterk samengestelde veren rijzen, die op gunstige groeiplaatsen wel meer dan 2 m hoog kunnen worden; N 92 (1982); 002
ademen; N 10A (zj); 020
ademhalingsziekte ('droes'); N 08 (1961); 090a
ader; N 10A (zj); 001
aders die langs de buik naar de uier lopen; N 03A (1963); 118a
aders die op de uier zichtbaar zijn; N 03A (1963); 118c
af en aan (betekenis?); N S (1970); 263c
af en toe; N S (1970); 050e
af en toe regenen [veuren]; N 81 (1980); 032
afbetaling, Op ~, op de pof kopen [poffen?]; N 21 (1963); 031
afdakje boven een poort of omheiningsmuur (afb. 43); N 04A (1963); 043b
afdingen [afpingele, afpeekele, penkere, afprengele]; N 01 (1960); 025
Afgedunde uiteinden van balken heten:; N 39 (1971); 018a
afgedwaald schaap; N 78 (1976); 017c
afhangend eind van een kledingstuk [slip, klamp]; N 86 (1981); 043
afkalven, stuksgewijs afschuiven en instorten gezegd van oevers, slootkanten enz [inkalven, inkavelen, inkelderen]; N 81 (1980); 066
afkerig van overdaad of overmaat [sefiel, sober]; N 85 (1981); 433
afknotting van de eindgevelpunt; N 04 (1960); 027
afkomst, afstamming; bloedverwantschap in neerdalende lijn [komaf, tuk, afkomst]; N 87 (1981); 001
afladen, hooi vanaf de kar met de vork ~; N 14 (1962); 125
afleggen: gemaaide halmen op de grond leggen en vervolgens met zicht en pikhaak samenrollen tot een bundel; N 15 (1962); 016i
afleggen: met zicht en pikhaak verzamelde hoeveelheid halmen in een bundel opzij leggen; N 15 (1962); 016h
aflopende baan achter de koeien, waarop de uitwerpselen terecht komen (afb. 43a); N 05A (1964); 043a
afmaaien, achtergebleven onkruid ~; N 14 (1962); 123
afmeten, in schreden ~ van de akker voordat men gaat ploegen; N 11A (zj); 131a
afmeten, stappend ~ van de akker, voordat men gaat ploegen; N 11 (1961); 040
afpellen, ei afschillen; N 19 (1963); 055b
afplukken, onderste bladeren van de mangelplanten ~ voor varkensvoer; N 12 (1961); 048
afrasteren, omheinen van een weide; N 14 (1962); 063
afrastering: hout waarmee men de weide afrastert; N 14 (1962); 066
afrastering, omheining van een weide; N 14 (1962); 062
afrastering van de graasplaats; N 78 (1976); 032
afrasteringsdraad met scherpe stekels; N M (1965); 006b
Afrikaantje (tagetes patula). De bladeren zijn samengesteld en tevens ovaal. De bloemkorfjes staan op zeer verdikte stelen. Het zijn lage plantjes, welke vaak gebruikt worden voor randen en mozaïek-perken. De bloemen zijn donkergeel, meest met bruin gekl; N 92 (1982); 178
afruimen (van de tafel) [afzette, afhaole]; N 01 (1960); 026
afschabbele; N A (1960); 099
afscheiding, bloedige slijm-~ die vrijkomt wanneer 6, 9 of 12 weken na de dekking de koe niet bevrucht blijkt; N 03A (1963); 039b
afscheiding: de koe blijft ~ geven na het kalven; N 03 (1960); 067
afscheiding, gelei-achtige ~ uit de schede vóór het klaven; N 03A (1963); 037
afscheiding geven uit de schede, teken van hengstigheid; N 08 (1961); 045
afscheiding geven voor de kalving; N 03 (1960); 052
Afscheiding in de mand, om de duiven gescheiden te houden:; N 40 (1972); 088
afscheiding, kleverig vocht, afgescheiden door een jonge koe die voor de eerste keer drachtig is; N 03A (1963); 038c
Afscheiding of omheining uit staken, staven of palen (heining, grille, hekkens, hek); N 79 (1979); 102
afscheiding uit de schede van de ooi, tot ± 1 week na de bevalling; N 77 (1976); 038
afscheuren [rippen, afritsen]; N 91 (1982); 085
afslaan, noten ~ [boeken, beuken, slaan, rammelen, sloesteren]; N 82 (1981); 095
afslager: Hoe heet bij de openbare verkoping van goederen degene die de verkoping leidt [afslager, uitroeper, roeper?]; N 21 (1963); 019
afvalstoffen op een hoop zetten, een afvalhoop maken; N 11A (zj); 038c
afvlooie; N A (1960); 002
afwasbak; N 07 (1961); 007
afwasvertrek, spoelkeuken; N 05A (1964); 017a
afwateringsgracht, grote ~; N 27 (1965); 024
afwijkend van een rechte lijn met een of meer bochten [krom, kromp, slom]; N 91 (1982); 010
afwijking waarbij een vlezige ronde verdikkig zichtbaar wordt in de schede van de koe; N 03A (1963); 097
afzonderlijke ruimte waar de melk wordt verwerkt; N 05 (1961); 132 (3)
Agrimonie (agrimonia eupatoria); 30 tot 140 cm grote plant. De stengels zijn klierachtig ruw behaard; de bladeren zijn langwerpig, geveerd. Aan de onderkant zijn ze grijs behaard. De bloemen bevinden zich in een lange aar en zijn geel; de kelk is met de; N 92 (1982); 017
Akelei (aquilegia vulgaris); 30 tot 80 cm hoog. De stengels groeien rechtop en zijn bovenaan vertakt; de bladeren zijn meestal 3-tallig met brede, diep gekartelde blaadjes; de bloemen zijn groot en hangend, de kroonbladeren zijn trechtervormig, met aan d; N 92 (1982); 013
aker/ aoker, in de betekenis van koperen ketel met tuit (bijv. gebruikt voor bier); betekenis/uitspraak; N 20 (zj); 015
akker, begraasde bermkant van een ~; N 11 (1961); 007a
akker bestrooien met aarde van een akker waar het te kweken gewas eerder heeft gegroeid; N 11 (1961); 025
akker bewerken met de grondbreker; N 11A (zj); 152a
akker, braakliggende ~; N 11 (1961); 006
akker, braakliggende ~; N 11A (zj); 135
akker die bemest, geploegd, geëgd en ingezaaid is; N 11A (zj); 133b
akker, driehoekige ~; N 11 (1961); 004a
akker, driehoekige ~ (afb. 136d1, 136d2); N 11A (zj); 136d
akker een seizoen braak laten liggen; N 11 (1961); 005
akker een seizoen braak laten liggen; N 11A (zj); 134a
akker een seizoen niet betélen maar wel herhaaldelijk bewerken (ploegen, eggen e.d.) ter bestrijding van kweek en ander onkruid; N 11A (zj); 134b
akker, hoogliggende ~; N 11 (1961); 002a
akker, hoogte of verhoging in een ~; N 11 (1961); 003b
akker, laagliggende ~; N 11 (1961); 002b
akker, laagte in een ~; N 11 (1961); 003a
akker omsloten door een haag; N 11A (zj); g
akker, omwalde ~; N 11 (1961); 002e
akker, onvruchtbare ~; N 11 (1961); 002d
akker ploegen om hem zaairijp te maken; N 11A (zj); 132
akker, rechthoekige ~ (afb. 136a1, 136a2); N 11A (zj); 136a
akker, ruitvormige ~ (afb. 136b); N 11A (zj); 136b
akker, taps toelopen, gezegd van de ~; N 11 (1961); 004c
akker, taps toelopende ~ (afb. 136c1, 136c2); N 11A (zj); 136c
akker, taps toelopende, gerende ~; N 11 (1961); 004b
akker, vruchtbare ~; N 11 (1961); 002c
akker waarbij alle bewerkingen tot en met het inzaaien zijn verricht (hij is toe, vol, ingemaakt?); N M (1965); 025
Akkerboterbloem (ranunculus arvensis); 20 tot 60 cm hoog. De bladeren zijn meestal 3-delig, de bovenste 3-tallig met gesteelde, smalle blaadjes; bloemen met ronde steeltjes, lichtgeel van kleur; de kelkbladeren zijn niet teruggeslagen; de vruchten zijn m; N 92 (1982); 060
akkerdelen die achtereenvolgens worden afgewerkt, wanneer men de akker niet in één keer ploegt (afb. 130); N 11A (zj); 130a
Akkerdistel (cirsium arvense); 50 tot 150 cm groot. De plant is tweehuizig; de stengel zonder - of met smalle, stekelige vleugels; de bladeren zijn lancetvormig, meestal ingesneden, stekelig getand, vaak iets aflopend, de bloemen staan in kleine hoofdjes; N 92 (1982); 100
akkergrond, aan het erf grenzende ~; N 05A (1964); 076d
akkerland, leeg ~ zoals dat na het binnenhalen van de oogst achterblijft; N 15 (1962); 051
akkers, soorten ~; N 11 (1961); 002f
akkerwerktuig dat in plaats van scharen een aantal schuin door de grond snijdende schotels of schijven heeft; N 11A (zj); 153
Akkerwinde (convolvulus arvensis); 20 tot 120 cm hoge plant. De stengels groeien liggend of windend; de bladeren hebben een pijlvormige voet; de bloemen groeien afzonderlijk of 2 aan 2, de kleur is wit of roze met strepen; 2 kleine lijnvormige schutblade; N 92 (1982); 093
al dansende draaien, gezegd van een tol [schrankelen, hekelen, denderen, leuteren]; N 88 (1982); 038
al het ijzer dat van voren op de houten hoofdbestanddelen van de haam wordt geslagen (B: 2); N 36 (1971); 011
algemene aanduiding van verschillende soorten hout, die geschikt zijn voor de klompenfarbricage (klompenhout?); N 97 (1988); 008
algemene naam voor soldaten [volk, soldatenvolk, soldaterij]; N 90 (1982); 171
(alikruik, ullek) Hoe noemt u de eetbare soort zeeslakken?; N 83 (1981); 128
alle buren samen [geburen, gebuur]; N 90 (1982); 095b
Alle gereedschap van de hoepelmaker bij elkaar, noemt men weleens .............. (getuig?); N 51 (1972); 046
alle haren bij elkaar van mens en dier [rof]; N 91 (1982); 167
alle kaarten bij elkaar die één speler in de hand heeft [boek]; N 88 (1982); 072
alle kanten op; N S (1970); 171c-2
alle kegels bij elkaar [bos]; N 88 (1982); 106
alle kegels in één keer omverwerpen [bossen]; N 88 (1982); 107
alle kracht inspannen om iets op tijd klaar te hebben [lament geven, buzze geven, kemp geven, draad geven, kletsoor geven]; N 85 (1981); 318
alle naspeuringen in een zaak [onderzoek, visitatie]; N 90 (1982); 137
alle takken samen [griend, kroon, gezwaai]; N 82 (1981); 041
alleen, zonder gezelschap; ver van mensen verwijderd [eenlijk, eendelijk, allenig, enig, eens]; N 87 (1981); 078
allerheiligen; N 06 (1960); 027
allerlei kleine voorwerpen uit liefhebberij en met geringe hulpmiddelen maken [knutselen, kutselen]; N 88 (1982); 062
allerlei namen voor kinderfluitjes; geef ook aan waarvan ze gemaakt zijn en hoe ze heten [nachtegaal, blaasje, feep, moemel, noen]; N 90 (1982); 221
allerlei slechte en onbruikbare voorraad [breggel, plodder, bocht, bagage]; N 89 (1982); 073
allerwegen; N S (1970); 170b-1
allerzielen; N 06 (1960); 028
alles bedoelend zoals gezegd wordt, welmenend [rechtzinnig, oprecht]; N 85 (1981); 406
alles bij het spel verloren hebben [keps, kaps, baard, dod, pret, bluts, rits, rutsel, rut, rus, molk, mol, mot]; N 88 (1982); 013
alles op z'n peslee moete hebbe; N A (1960); 068
Alles van de schoen achter het hol noemt men? (hielpartij?); N 60 (1973); 168b
alles wat men vangt bij het vissen [vangst, rafel]; N 88 (1982); 103
Aloë. Bladeren tot 12 cm lang, groen wit gevlekt, met witte tandjes aan de rand. De bloem is rood (aloe, alewijn, allewien, bitteraal, bitterpop).; N 92 (1982); 118
alom; N S (1970); 170b-2
alpino(muts) [patsj]; N 25 (1964); 024
Als aan deze bak nog een goot zit, hoe heet die dan? (5) (schoen, 't schoe?); N D (1962); 012
Als bepaalde onderdelen van schoorsteenmantel en stookplaats nog een aparte naam hebben, hoe luiden die dan in uw dialect?; N 32 (1969); 026c
Als bij contrôle bleek, dat het gewicht niet juist (d.w.z. te laag) was opgegeven, mochten de commiezen de waarde van het overgewicht zelf houden. Hoe noemde men dit naasten? (benaderen) (wegen); N 28 (1967); 003
Als bij u de betekenis van het woord euzen niet juist tot zijn recht komt in de vorige vragen, wat betekent het dan precies? (soms wordt het b.v. gebruikt voor de laag van vraag 37c (zie de afbeeldingen).; N F (1963); 038
als buit meenemen [pluimen, plunderen]; N 90 (1982); 189
Als dat werktuig voorkomt op het blad met illustraties, welk is het dan? Komt het niet voor, kunt u dan een afbeelding geven?; N E (1963); 032d
Als de architraaf uit twee stukken bestaat, hoe noemt u: de koplat (tek. 146a); N 55 (1972); 146a
Als de architraaf uit twee stukken bestaat, hoe noemt u: het platstuk (tek. 146b); N 55 (1972); 146b
Als de banden klaar zijn, opgegeerd en aan elkaar geklonken, worden één voor één de beslagbanden van de ton verwijderd om ze te vervangen door de definitieve hoepel. Hoe noemt men: de schaaf waarmee dan de buitenwand van de ton wordt gladgeschaafd? (zie; N E (1963); 045a
Als de banden klaar zijn, opgegeerd en aan elkaar geklonken, worden één voor één de beslagbanden van de ton verwijderd om ze te vervangen door de definitieve hoepel. Hoe noemt men: dat gladschaven zelf? (afsteken?); N E (1963); 045b
Als de banden klaar zijn, opgegeerd en aan elkaar geklonken, worden één voor één de beslagbanden van de ton verwijderd om ze te vervangen door de definitieve hoepel. Hoe noemt men: de bijzondere hamer waarmee de definitieve hoepel wordt aangedreven?; N E (1963); 045c
Als de banden klaar zijn, opgegeerd en aan elkaar geklonken, worden één voor één de beslagbanden van de ton verwijderd om ze te vervangen door de definitieve hoepel. Wordt de definitieve hoepel aangedreven d.m.v. een bijzondere drijver of beitel? Zo ja,; N E (1963); 045d
Als de huid niet zorgvuldig wordt losgesneden, blijft er soms vet aan vastzitten. Welke uitdrukking kent U in dit verband?; N 28 (1967); 054
Als de specie in uw dialect (ook) genoemd wordt naar het metselwerk waarvoor hij dient, hoe heet dan: specie voor het metselen van gevels, muren; N 30 (1968); 038a
Als de specie in uw dialect (ook) genoemd wordt naar het metselwerk waarvoor hij dient, hoe heet dan: specie voor waterdicht metselwerk; N 30 (1968); 038b
Als de specie in uw dialect (ook) genoemd wordt naar het metselwerk waarvoor hij dient, hoe heet dan: specie voor vuurvast metselwerk; N 30 (1968); 038c
Als de specie in uw dialect (ook) genoemd wordt naar het metselwerk waarvoor hij dient, hoe heet dan: specie voor pleisterwerk; N 30 (1968); 038d
Als de specie in uw dialect (ook) genoemd wordt naar het metselwerk waarvoor hij dient, hoe heet dan: specie voor voegwerk; N 30 (1968); 038e
Als de specie in uw dialect (ook) genoemd wordt naar het metselwerk waarvoor hij dient, hoe heet dan: specie voor het leggen van een gladde vloer(laag); N 30 (1968); 038f
Als de strodekker het dak bewerkt van onder tot boven, hangt hij om de benedenste laag te kunnen aanbrengen een steiger tegen de muur van het huis. Hoe heet die steiger?; N F (1963); 011
Als een dak bedekt wordt deels met pannen en hogerop met riet of stro, hoe noemt men dan de paar rijen pannen die de onderrand vormen?; N F (1963); 034a
Als een dak bedekt wordt deels met pannen en hogerop met riet of stro, hoe noemt men dan de onderste rand van de stro- of rietbedekking?; N F (1963); 034b
Als een dak geheel met stro of riet wordt gedekt, hoe noemt men dan de benedenste laag? (de eus, de euze?); N F (1963); 035
Als een kogel gebruikt wordt, dringt deze soms niet helemaal in de kop door. Hoe noemt men dit? (slachtmethoden); N 28 (1967); 008
Als er 2 rollen (vgl. II 3) waren, dan heette het raamwerk:; N 39 (1971); 034d
Als er 2 van dit soort wielen zijn, hoe heet dan het wiel waar de rem omheen zit?; N O (1966); 011b
Als er drie zijn, hoe noemt u dan: de derde balklaag?; N 54 (1972); 115c-3
Als er drie zijn, hoe noemt u dan: de eerste balklaag?; N 54 (1972); 115c-1
Als er drie zijn, hoe noemt u dan: de tweede balklaag?; N 54 (1972); 115c-2
Als er nog andere gereedschappen in gebruik zijn, geef dan a.u.b. de namen met toelichting (of afbeelding).; N F (1963); 029
Als er slecht geboomd is, moet men .......................... (ketting van de boom afwinden); N 39 (1971); 070a
Als er twee balklagen zijn, hoe noemt u dan: de bovenste balklaag?; N 54 (1972); 115b-2
Als er twee balklagen zijn, hoe noemt u dan: de onderste balklaag?; N 54 (1972); 115b-1
Als er voor meerdere helpers, al naar gelang de functie, afzonderlijke namen in gebruik zijn (waren), hoe noemt u dan: de man die de specie bereidt en naar de metselaar(s) brengt; N 30 (1968); 002c
Als er voor meerdere helpers, al naar gelang de functie, afzonderlijke namen in gebruik zijn (waren), hoe noemt u dan: de man die de stenen bij de metselaar(s) brengt; N 30 (1968); 002d
Als er voor meerdere helpers, al naar gelang de functie, afzonderlijke namen in gebruik zijn (waren), hoe noemt u dan: de man die het voorbereidende graafwerk doet; N 30 (1968); 003a
Als er voor meerdere helpers, al naar gelang de functie, afzonderlijke namen in gebruik zijn (waren), hoe noemt u dan: de man die het voegwerk verricht; N 30 (1968); 003b
Als er voor meerdere helpers, al naar gelang de functie, afzonderlijke namen in gebruik zijn (waren), hoe noemt u dan: de man die het pleisterwerk uitvoert; N 30 (1968); 003c
Als er voor meerdere helpers, al naar gelang de functie, afzonderlijke namen in gebruik zijn (waren), hoe noemt u dan: de man die toezicht houdt op het werk; N 30 (1968); 003d
Als er voor meerdere helpers, al naar gelang de functie, afzonderlijke namen in gebruik zijn (waren), hoe noemt u dan: de (mogelijk) andere medewerkers (op metselaarsgebied); N 30 (1968); 003e
Als het dier te vlug wordt gesneden komt dit de kwaliteit van het vlees niet ten goede. Welke uitdrukking kent U in dit verband?; N 28 (1967); 096
Als het inzetpunt van de mouw goed is hangt de mouw goed. Hoe zegt u dat?; N 59 (1973); 129
Als het vlees gemalen werd om het fijn te maken, hoe heet dan het instrument waarmee men maalde; N 28 (1967); 116
Als het zo koud is, kan ik mijn lepel niet goed vasthouden.; N B (zj); 011
Als je zo loopt, kom je er langs; N S (1970); 209
Als men bij werk op grote hoogte de volgende (= hogere) steiverdieping aanbrengt, breekt men de vorige niet af: om veiligheidsredenen laat men de oude werkvloer liggen. Hoe wordt (werd) deze "onderverdieping" in uw dialect genoemd?; N 32 (1969); 006
Als men daarbij de pannen eerst provisorisch op hun plaats legt, om ze daarna goed sluitend naast en over elkaar te leggen, hoe zegt men dan in uw dialect:
de pannen voorlopig op hun plaats leggen; N 32 (1969); 047a
Als men daarbij de pannen eerst provisorisch op hun plaats legt, om ze daarna goed sluitend naast en over elkaar te leggen, hoe zegt men dan in uw dialect:
de pannen zorgvuldig naast en over elkaar leggen; N 32 (1969); 047b
Als men de bossen dekstro op het dak heeft gebracht worden ze, vóórdat men ze vastmaakt, even met een ijzeren gereedschap vastgezet om uiteenvallen te voorkomen; hoe heet dat ijzeren gereedschap? (rietklem, knecht, drenger?) (zie de afbeeldingen).; N F (1963); 016
Als men de duigen heeft opgezet en ze aan één kant heeft omspannen met hoepels, zijn ze aan de andere kant ver uit elkaar geweken. Ook aan die kant moeten nu hoepels of banden om het hout gebracht worden.
Doet men dat door de ton in dit stadium in haar; N E (1963); 028a
Als men de duigen heeft opgezet en ze aan één kant heeft omspannen met hoepels, zijn ze aan de andere kant ver uit elkaar geweken. Ook aan die kant moeten nu hoepels of banden om het hout gebracht worden.
Doet men dat door de ton in dit stadium rond een; N E (1963); 028b
Als men de duigen heeft opgezet en ze aan één kant heeft omspannen met hoepels, zijn ze aan de andere kant ver uit elkaar geweken. Ook aan die kant moeten nu hoepels of banden om het hout gebracht worden.
Doet men dat met het afgebeelde werktuig? Zo ja,; N E (1963); 028c
Als u het verbindingsstukje in de vorm van figuur 7f, gebruikte, hoe noemde u dat (tek. 7f); N 55 (1972); 007f
Als u nog andere verbanden kent, wilt u dan op afb. 24f het patroon daarvan inschetsen en hier de dialectbenamingen noteren?; N 31 (1969); 024f
Als u nog meer benamingen kent dan de hier gevraagde, wilt u die dan hiernaast met verklaring vermelden?; N O (1966); 058j
Als u nog meer namen voor speciale korenmolens kent, wilt u die dan hier vermelden.; N O (1966); 032j
Als uw dialect voor spouwloze muren benamingen-naar-de-dikte kent, hoe noemt (noemde) u dan: een 1/2-steensmuur; N 31 (1969); 037a
Als uw dialect voor spouwloze muren benamingen-naar-de-dikte kent, hoe noemt (noemde) u dan: een 1-steensmuur; N 31 (1969); 037b
Als uw dialect voor spouwloze muren benamingen-naar-de-dikte kent, hoe noemt (noemde) u dan: een 1 1/2-steensmuur; N 31 (1969); 037c
Als uw dialect voor spouwloze muren benamingen-naar-de-dikte kent, hoe noemt (noemde) u dan: een 2-steensmuur; N 31 (1969); 037d
Als uw dialect voor spouwloze muren benamingen-naar-de-dikte kent, hoe noemt (noemde) u dan: een 2 1/2-steensmuur; N 31 (1969); 037e
Alsem (artimisia). De gehele plant is witviltig behaard; de stengels zijn onderaan houtig; de bladeren zijn zeer diep ingesneden met draaddunne slippen; de bloemen staan in kleine, gesteelde hoofdjes aan meestal overhangende takken, de kleur van de bloem; N 92 (1982); 172
alsmaar blijven staan schudden, gezegd van de big; N 76 (1976); 050
alsmaardoor blijven vragen [maren]; N 87 (1981); 091
altaar [den altaar, 't altaar, den auter]; N 02 (1960); 016
altijd: 'hij is altijd thuis'; inventarisatie gebruik; betekenis/uitspraak; N 02 (1960); 008b
altijd: 'ze plagen hem altijd'; inventarisatie gebruik; betekenis/uitspraak; N 02 (1960); 008a
Aluinlooiing, vetlooiing, gem. looiing: indien zegsman hier iets over weet, dan opschrijven wat hij weet te vertellen; N 41 (1972); toegift
(alver, moertje, nesteling, aveltje, scheiter, bovenzwemmer, win, winde, wind) Hoe noemt u de alver: een roofkarpertje, 10-18cm lang, de schubben hebben een fraaie zilver- of paarlemoerglans?; N 83 (1981); 097
alweer; N S (1970); 279b-1
andere?; N 93 (1983); 191
Andere bewerkingen zijn...?; N 44 (1972); 018
Andere hulpmiddelen hiertoe waren:; N 39 (1971); 071b
Andere inlichtingen i.v.m. het werk en de gereedschappen enz. van de strodekker zijn zeer welkom. U kunt Uw gegevens ook op een afzonderlijk vel papier toevoegen.; N F (1963); 056e
Andere machines in de moderne zagerij:
a) .............
b) .............; N 50 (1972); 070
Andere manieren om de huid los te maken: b.v. losbranden; N 28 (1967); 025
andere onderdelen zijn: - (zie bv. tekening nos. 11a, 11b); N 43 (1972); 011
andere stoffen die aan het meel worden toegevoegd; N 29 (1967); 057c
Andere uitdrukkingen i.v.m. zagen?; N 53 (1972); 028e
Andere vlechtmaterialen zijn:; N 47 (1972); 034
anderen raadplegen, een zaak met een ander bespreken [overleggen, ordenen, beraadslagen]; N 85 (1981); 248
anders doe ik niet mee; N S (1970); 285b
anders maken [anderen, veranderen]; N 91 (1982); 228
anders worden van kleur door het (zon)licht, gezegd van bijv. kledingstukken [verschieten, afgaan]; N 91 (1982); 232
(angel) Hoe noemt u het orgaan waarmee bijen en wespen steken?; N 83 (1981); 114
ankerbalk die de zolder draagt; N 04 (1960); 012
ankerbalk, gespitst uiteinde van de ~ (afb. 8); N 04A (1963); 008a
aparte biggenkooi; N 76 (1976); 041b
aparte vorm van de kop ter onderscheiding van andere schapenrassen; N 77 (1976); 022
appel of peer oppervlakkig beschadigen zodat er een zachte plek ontstaat [blutsen, kneuzen, keuzen]; N 82 (1981); 089
Appelbol (krollebol, kokkerebol, kollemol, zomerbroodje, appelbol, appelbroodje, ballebuuze?); N 16 (1962); 116
Appelmoes (appelpommee?); N 16 (1962); 047
appelmoes [trot, trut]; N 38 (1971); 009
appelstroop; N 37 (1971); 013
appelstroop [kroet]; N 38 (1971); 002
Appeltaart (tartepom?); N 16 (1962); 114
Appeltaartje (tartepumke, toeslaag?); N 16 (1962); 115
appelvink (18); grote snavel, kort staartje; grote vogel; zeer schuw; zeldzaam; vreet vruchtenpitten; roep [ptik]; N 09 (1961); 013
apprêteren = ?; N 41 (1972); 283
arbeid verrichten [werken, arbeiden, wrochten]; N 85 (1981); 315
arbeider; N 01 (1960); 028
aren lezen, oprapen nadat het graan is binnengehaald; N 15 (1962); 035
arm en hand uitstrekken naar iets of in de richting van iets om er de aandacht op te vestigen of om het te tonen [duiden, wijzen]; N 85 (1981); 048
armenbanken in de kerk [gemêêne banke]; N 02 (1960); 018
armoede: 'in zijn armoede'; N 01 (1960); 029
armoedig; N 01 (1960); 030
armvol hooi [ennen erval hoj]; N 07 (1961); 058
artisjokachtige distelsoort waarvan de bladstelen als groente worden gegeten, wilde artisjok [kardoen, kardons]; N 82 (1981); 129
artisjokken; N 08 (1961); 109
arts [den dokter]; N 01 (1960); 031
as: houten as; N 17 (1962); 054
as: ijzeren onderste gedeelte van de houten as waarmee de as in de naafholte steunt; N 17 (1962); 055
as: links en rechts uitstekende delen van de as; N 17 (1962); 053
as: metalen pen die door de as wordt gestoken om te beletten dat het wiel eraf loopt; N 17 (1962); 063
as van de kar; N 17 (1962); 052
as van de langwerpige, platte kruiwagen; N 18 (1962); 098d
as: verdikking of losse ring in of om de as waartegen het wiel aandrukt om te voorkomen dat het wiel te dicht naar de wagen toeloopt; N 17 (1962); 056
asblok, het houten blok tussen de wielen (afb. 97a); N 11A (zj); 097a
asse?; N 93 (1983); 186
assenstel: voorste door middel van een metalen ring die op de asbalk ligt draaibare asstel van de vierwielige kar met vaste voorwand en zijwanden; N 17 (1962); 050a
(assiedelleke, toementkatje, tommerkat) Hoe noemt u een in het najaar geboren katje?; N 83 (1981); 027
asstel, draaiend ~ in het algemeen; N 17 (1962); 050c
augurk, soort kleine komkommer die vaak in azijn wordt ingemaakt [carnichon]; N 82 (1981); 139
avond: 's avonds; N 01 (1960); 032
azijn; Hoe noemt U: De zure vloeistof bestaande uit azijnzuur en water, die o.a. gebruikt wordt bij het bereiden en conserveren van spijzen (azijn, arzijn, eek); N 80 (1980); 082

Kenmerken

Datering:
1960-2005
Vindplaats origineel:
BHIC 's-Hertogenbosch