skip naar content skip naar hoofdnavigatie spring naar service navigatie
sluit
Hualp nodig?

Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.

Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)

Meer informatie over de chat-service? Klik hier

Online op dit moment

Stel je vraag

Ans Holman
Ans Holman RA Tilburg
Menu
sluit
Hualp nodig?

Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.

Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)

Meer informatie over de chat-service? Klik hier

Online op dit moment

Stel je vraag

Ans Holman
Ans Holman RA Tilburg

Archieven

1562 Woordenboek Brabantse Dialecten, Katholieke Universiteit Nijmegen 1960-2005

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Dit archief bevat de bronnen van het koepelproject 'Woordenboek van de Brabantse Dialecten' dat een aanvang nam in 1960 op initiatief van prof. dr. A.A. Weijnen. Het woordenboek zelf is in 33 afleveringen gepubliceerd tussen 1967 en 2005 en beschrijft de agrarische woordenschat, de vaktalen en de algemene woordenschat van de dialecten in de provincies Noord-Brabant, Antwerpen en Vlaams-Brabant. De redactie zetelde in de Nijmeegse Centrale voor Dialect- en Naamkunde (NCDN), die opgegaan is in de afdeling Algemene Taalwetenschap en Dialectologie, tegenwoordig weer opgenomen in de afdeling Taalwetenschap.
Het leeuwendeel van de bronnen bestaat uit ingevulde vragenlijsten van de Nijmeegse enquête, die speciaal voor dit project werd afgenomen. Naast de in druk verschenen genummerde lijsten (1-113) werd ook nog een aantal gestencilde vragenlijsten uitgegeven die van een letter zijn voorzien, lijst A, B enz. Vragenlijsten m.b.t. de algemene woordenschat zoals lijst 1 werden in vrijwel ieder Brabants dialect ingevuld, maar bij meer specifieke onderwerpen (zoals de vaktaal van de diamantbewerker) zijn er veel minder ingevulde vragenlijsten. In deze materiaalverzameling kunt u zoeken op plaatscode (er is een register op plaatscodes beschikbaar) en op begrip oftewel woordbetekenis (ook hiervan is een register beschikbaar).
Daarnaast verzamelde de redactie informatie over de verschillende Brabantse dialecten in de vorm van knipsels, ingezonden woordenlijsten en dialectbeschrijvingen e.d. en beheerde zij het materiaal dat in voorgaande decennia door wetenschappelijk onderzoek was vastgelegd. Zo bevinden zich ook de aantekeningen van J.M. Renders uit Woensel (opgetekend tussen 1930 en 1961) over vele verschillende Brabantse en Limburgse dialecten in dit archief. Een ander onderdeel bestaat uit de invullingen van de vragenlijsten die A.A. Weijnen tussen 1938-1950 publiceerde in de tijdschriften Brabantia Nostra en Edele Brabant.
Inventaris
Begrippenregister
Letter P
1562 Woordenboek Brabantse Dialecten, Katholieke Universiteit Nijmegen 1960-2005
Inventaris
Begrippenregister
Letter P
paal in de weide waaraan het vee zich kan schuren; N 14 (1962); 069
paal van de afrastering van een weide; N 14 (1962); 064
paal waaraan men een koe of geit vastbindt; N 14 (1962); 073a
paaltje of stok in het draad van de afrastering waarmee men de draad strak spant; N 14 (1962); 065
paapje (12,5); zomervogel; alleen op natte grond (weiland en veengrond); witte wenkbrauw en staartplekjes; zit meestal op paaltje of draad; verborgen nest in greppel; roep [fiet-krt-krt]; N 09 (1961); 029
paard aftuigen; N 08 (1961); 097b
paard dat lucht in de maag zuigt en daardoor oploopt; N 08 (1961); 062q
paard dat met rukken trekt; N 08 (1961); 062r
paard dat voortdurend de kop in de hoogte steekt en zo lucht hapt; N 08 (1961); 085
paard in het algemeen; N 08 (1961); 020
paard leiden twerwijl het de kar e.d. trekt; N 08 (1961); 100
paard met zwarte kop; N 08 (1961); 063f
paard optuigen; N 08 (1961); 097a
paard uitspannen; N 08 (1961); 098b
paard van een bepaald klein ras ('biedie', 'biedè'); N 08 (1961); 062b
paard van een bepaald licht ras ('ardenner', 'ardennè', 'ardans'); N 08 (1961); 062c
paard van een bepaald licht ras ('tweehands paard'); N 08 (1961); 062d
paard voor de kar spannen; N 08 (1961); 098a
paard wennen aan tuig en arbeid; N 08 (1961); 099
paardebonen, paardeboontjes; N 11A (zj); 030
'paardenbloedzuiger', algemeen voorkomend in sloten, geen bloed zuigend; N 26 (1964); 029b
paardetuig in het algemeen; N 13 (1962); 080
Paardezuring (rumex aquaticus). De onderste bladeren zijn aan hun voet, bij de bladsteel, diep ingesneden (hartvormig). De bloemdekslippen, die de vruchtjes omgeven, hebben geen van alle een knobbeltje aan hun voet. De onderste bladeren hebben een iets o; N 92 (1982); 038
Paarse dovenetel (lamium purpureum); 10 tot 30 cm groot. De bladeren zijn eivormig met een hartvormige voet, gesteeld, stomp, de bladrand is gekarteld; de bloemen met een kortere kroonbuis en van binnen met haarkrans, de kleur is purperrood. De bloeitijd; N 92 (1982); 075
paaslammetje; N 70 (1974); 005
pacht, het bedrag dat men jaarlijks betaalt, b.v. voor een bank in de kerk [de paacht?]; N 21 (1963); 055a
pacht, pachtcontract; N 05A (1964); 091a
pachten [werkwoord] [paachte?]; N 21 (1963); 055b
pachtsom; N 05A (1964); 091c
pachttijd; N 05A (1964); 091b
pad dat men met zeis of zicht maait op een veld dat men verder met de machine afmaait; N 15 (1962); 025b
pad dat ontstaat als men met zeis of zicht één baan over het veld heeft gemaaid, het lege pad waar geen graan meer staat; N 15 (1962); 025a
pad over een boerderij waarover een kar kan gaan; N 05 (1961); 111
paddestoel, Een eetbare ~ in het algemeen (foens, kampernoelie).; N 92 (1982); 184
paddestoel, Een vergiftigde ~ in het algemeen (duivelskaas).; N 92 (1982); 185
Paddestoel met hoed in het algemeen (kamperoen).; N 92 (1982); 183
paffen; Hoe noemt U: Op een hoorbare manier roken; geweldig veel roken (paffen, plotsen); N 80 (1980); 107
pak slaag geven (batteren, foeksen, foempen, juinen, kletsen, naaien, peren, rossen, smeren, vegen).; N 84 (1981); 089
Pak slaag (tek, travans, streep, smeer, batter, roefel, kiffel, pek).; N 84 (1981); 090
pak, zwart ~, bestaande uit korte jas, vest en gestreepte broek; N 23 (1964); 048a
palen die vertikaal op het asblok staan (afb. 97g); N 11A (zj); 097g
palen in de stal waaraan de koeien vast staan; N 04 (1960); 060
palen, rechtstandige ~ waartussen de koeien staan (afb. 38a); N 05A (1964); 038a
palm van de hand; N 10 (1961); 060
Pan met dikke wand die geschikt is om er vlees in te braden (pan, vleespan, braadpan, pot); N 79 (1979); 048
Pannekoek, heel in het algemeen (struif, flenske, koekebak?); N 16 (1962); 050
Pannekoek met kersen (kersekook?); N 16 (1962); 054
pannen, onderste rij ~ (afb. 27); N 04A (1963); 027c
panpaling; Hoe noemt U: Een gerookte panpaling; N 80 (1980); 044
pantalon, lange broek; N 23 (1964); 055
pantoffels, lederen ~, gemakkelijke huisschoenen zonder veters [petoffels, pantoefels, trumpe, sjlutsje, sloffe, sjloebe]; N 24 (1964); 061a
Pantoffeltje (calceolaria officinale). De twee meeldraden zijn beweegbaar, ongeveer als bij salie. Bladeren tegenoverstaand of verspreid, de onderste samengesteld, de bovenste alleen meer of minder ingesneden; de bladrand is dubbel gezaagd. De zwavelgele; N 92 (1982); 159
Pap, heel in het algemeen; N 16 (1962); 007
Pap met stukjes roggebrood (pap met vuurstenen?); N 16 (1962); 011
Pap van boekweitmeel (lemmekespap?); N 16 (1962); 010
Pap van geitemelk (mienekespap?); N 16 (1962); 012
Pap van havermout (haavere moute pap?); N 16 (1962); 015a
Pap van lijnzaadmeel (lijzepap?); N 16 (1962); 009
Pap van roggemeel (prol?); N 16 (1962); 014
para-tbc, zeer slepende en slopende diarree; N 52 (1972); 017d
paraplu; N 23 (1964); 043
paratyfus; N 52 (1972); 007c
parelen; Hoe noemt U: Opstijgen van luchtbelletjes in drank (parelen, kriezelen, grinselen); N 80 (1980); 099
parelhoen: Hoe noemt u in uw dialect de witgespikkelde grijze tamme vogel met gekleurde kop, die niet vliegt en engiszins op een kalkoen lijkt, maar het fromaat van een kip heeft (--, poelepetaat)?; N100 (1997); 006
paren: de koe laten ~; N 03 (1960); 047
Pas, stap: het plaatsen van de ene voet voor de andere bij het gaan (treden, tred, schrede, loop, stap).; N 84 (1981); 074
Pasen valt altijd op zondag; N S (1970); 100c
pasgeboren kalf; N C (1962); 006
pastinaak, vlezige wortel van de plant met dezelfde naam die een aromatische smaak heeft [pannenakkerstrung]; N 82 (1981); 145
Patates frites (friet, petat?); N 16 (1962); 027
patrijs (30); overal in troepen op akkers; bruin 'hoefijzer' op de buik; jachtvogel; N 09 (1961); 098
pees, spier; N 10 (1961); 004
penarie: in de penarie zitten [mit de poepers zitte, in de rats zitte, ze veule kloppe]; N 07 (1961); 028
penis [piel, wortel, pappegaai, stempel, pisser, piske, flödderke, pin, wijzer, klippel, lul, prul, fluit, menneke]; N 10C (zj); 143
pennen, houten ~ waarmee de sparren worden vastgezet op de balken die in de lengterichting de koppen van de gebintstijlen verbinden [afb]; N 04 (1960); 020
penvormige wortel van een denneboom; N 27 (1965); 009b
peperkoek; N 29 (1967); 084
peperkoekdeeg: de grondstoffen; N 29 (1967); 088b
peperkoekdeeg: het meel; N 29 (1967); 088a
per dag meer klei steken dan vereist is? [oversteken]; N 98 (1989); 032
periode der bronstigheid; N 77 (1976); 032
periode der bronstigheid; N 77 (1976); 095
periode der drachtigheid; N 77 (1976); 130
persen, Met kracht vloeistof door een nauwe opening ~ (spuiten, spruiten, spritsen, sprietelen).; N 84 (1981); 113
Personeel, belast met de gisting; N 35 (1971); 095
personsies; N A (1960); 030
persoon die de schapen hoedt; N 78 (1976); 001
persoon die de schapen scheert; N 77 (1976); 047
persoon die gezeten op de graanmaaimachine de graanhalmen met een stok over het mes neerbuigt en telkens een bepaalde hoeveelheid op de grond neerlaat; N J (1965); 003a
persoon die het graan in de schuur opstapelt; N 15 (1962); 048
persoon die het graan op de wagen tast; N 15 (1962); 041
persoon die het graan van de kar af aanreikt aan de persoon die het in de schuur opstapelt; N 15 (1962); 047
persoon die op het veld de schoven aanreikt aan de persoon op de wagen of kar; N 15 (1962); 040
persoon die varkens castreert; N 76 (1976); 045
persoon tussen de persoon de aflaadt en de persoon die opstapelt; N 15 (1962); 050
Perzikkruid (polygonum persicaria); 20 tot 90 cm hoog. De stengels hebben een vliezig kokertje (tuitje) boven de knopen, de stengels zijn behaard en vaak roodachtig; de bladeren zijn lancetvormig en meestal met een zwarte vlek; de bloemen groeien in dich; N 92 (1982); 056
pestvogel (18); zeldzame wintergast in troepjes; bessenvreter; heeft kuifje; roep heel hoog [srieieieie]; N 09 (1961); 067
pet, hoofddeksel met een klep [kips, patsj, klak, koetsj, paaj, flet, kap, klep, muts, luif]; N 25 (1964); 058a
pet met brede klep [loerklak]; N 25 (1964); 059
pet met opstaand cylindervormig bovenstuk: het halfhoge model {afb} [lage zeje]; N 25 (1964); 060b
pet met opstaand cylindervormig bovenstuk: het hoge model {afb} [hoge zeje]; N 25 (1964); 060c
pet met opstaand cylindervormig bovenstuk in het algemeen {afb} [zeje pet]; N 25 (1964); 060a
petroleum, minerale licht ontvlambare stof die vooral tot verlichting in lampen en als brandstof wordt gebruikt [petrol, peter-, stink-, bron-, brom-, gasolie]; N 81 (1980); 106
petroleumstelletje waarop men kookt [mesientje, bromolliemesientje, petroolejumstelleke]; N 02 (1960); 039
Petunia (petunia hybrida). Paarse, blauwe, rode, witte of gestreepte bloemen, ze worden als sierplanten gekweekt. De bloemkroon is groot, trechtervormig. Het zijn behaarde kruiden, kleverig op het gevoel door de talrijke klierharen (petunia, petertunneke; N 92 (1982); 158
peulerwt, erwtesoort waarbij de gehele vrucht wordt gegeven, ook de schil [sluim-, suiker-, blie-erwt, hauw(ke), peul]; N 82 (1981); 131
peuzelen; Hoe noemt U: Langzaam en met smaak eten (pluizen, peuzelen); N 80 (1980); 023
Pijlkruid (sagittaria sagittifolia); 30 tot 100 cm hoge plant. De stengels zijn driekantig; de bladeren zijn pijlvormig, de ondergedoken bladeren lintvormig, tevens stomp; de bloemen groeien in kransen van 3, eenslachtig vrouwelijk onderaan, 3-tallig, wi; N 92 (1982); 031
pijn: bij de minste aanraking gillend van de pijn; N 08 (1961); 094e
pijpen van een broek [bokspijpe, broeksepejpe]; N 23 (1964); 062a
pijpjesmuts, in de betekenis van 'soort muts'; betekenis/uitspraak; N 25 (1964); 036b
pikhaak, zeis om de hei te maaien voor het verkrijgen van strooisel; N 18 (1962); 072
pikstokken waarmee de kinderen een slee (waarop ze zitten) voortduwen; N 08 (1961); 108
pimpelmees (11,5); blauwe kop, gele onderkant; nogal bekend, komt voor als koolmees [052]; N 09 (1961); 054
pin, houten ~ waartegen de te verzagen boom rust (afb. 125a); N 18 (1962); 126a
pin van het blad van de zeis (afb. 68a); N 18 (1962); 068a
pineg; N 11 (1961); 072j
Pink, de vijfde, kleinste vinger (pinkel, pinker, pink, petieter, piepzakje).; N 84 (1981); 026
pinksterbloem (Cardamine pratensis L.) {afb}, lila muurbloemachtige plant die in mie in de weilanden groeit; N 37 (1971); 016f
pinnen, ijzeren ~ of spillen waarmee de rol aan de uiteinden in de zijbalken van het raamwerk van de houten wals is vastgezet; N 11A (zj); 184e
(pissebed, kelderoog, varkentje, stekelvarken, steenmot, zespoter, varkensbeest) Hoe noemt u de keldermot, pissebed?; N 83 (1981); 123
pit van een steenvrucht [kern, steen, pit, baak, teel, kelling]; N 82 (1981); 079
plaat boven de as van de kar of wagen die dient om te voorkomen dat er slijk op de as valt; N 17 (1962); 068
plaat die in de opening van de vierkante stenen uitbouw achter de kachel in de kamer wordt aangebracht om de schoorsteen beter te laten trekken (afb. 8b); N 05A (1964); 008b
plaat, dunne ijzeren ~ die ter bescherming vóór de gietijzeren versierde plaat in de muur van de schouw wordt gezet; N 05 (1961); 160
plaat, dunne ijzeren ~ die ter bescherming vóór de gietijzeren sierplaat tegen de achterwand van de haard wordt geplaatst; N 05A (1964); 024c
plaat, ijzeren ~ die opzij tegen de onderbalk is aangebracht om te verhinderen dat er aarde van de voorwand achter de scharen valt (afb. 84b); N 11A (zj); 138b
plaat voor de schoorsteen die dient om deze beter te doen trekken; N 05 (1961); 161
plaats achter de koeien in de potstal waar de mest wordt opgehoopt; N 05A (1964); 049d
plaats achter de uier, waar de haren in de verkeerde richting liggen; N 03A (1963); 118d
Plaats die bij een huis hoort en omsloten is door muren (binnenplaats, plaatsje, plein, werft, court); N 79 (1979); 099
plaats die door een afrastering is omheind; N 78 (1976); 031b
plaats om te grazen omgrensd door sloten; N 78 (1976); 031c
plaats waar de paarden gevoerd worden; N 05A (1964); 059a
plaats waar de varkens lopen als ze buiten los zijn (de varkenswei, loop?); N 76 (1976); 041a
Plaats waarop b.v. een kleed anders gekleurd is door vuil of vocht (plek, plak, vlek, smet); N 79 (1979); 082
plafond, zoldering; N 06 (1960); 020
plaggen of zoden die vroeger gebruikt werden als nokbedekking (afb. 34); N 04A (1963); 034b
plaggenhak, puntige ~, hak om de baggerslijk kort en klein te maken; N 18 (1962); 038
plaggenhak, smalle puntige ~ om wortels van te rooien bomen door te hakken; N 18 (1962); 039
plaggenhak, vlakke ~; N 18 (1962); 037
plank, gesteelde ~ waarmee een pasgelegde lemen dorsvloer wordt aangeklopt; N 05A (1964); 067b
plank, gesteelde ~ waarmee men vroeger op de vers gelegde lemen vloer sloeg totdat er geen droogtesprongen meer in voorkwamen; N 05 (1961); 103
plank of platte bak die onder de uitloop-opening van de houten gierton hangt en dient als gierverspreider; N 11A (zj); 053g
planken die op de kar worden gelegd om de bodem, het draagvlak te vormen; N 17 (1962); 045
planken onder de dakrand van het schildje (afb. 29); N 04A (1963); 029b
planken over de rand van de dakbedekking en de gevel (tegen opwaaien en inregenen) (afb. 29); N 04A (1963); 029a
planken, stel ~ dat met kettingen aan de koestalzolder hing: het vroegere nachtverblijf voor kippen; N 05A (1964); 065
plankje, dun ~ aan het handvat van een zeis dat dient om te voorkomen dat de hand eraf schuift; N 18 (1962); 067h
plankje, gesteeld ~ waarmee de as in de asbak wordt getrokken; N 05A (1964); 027j
plankje waarmee men na het zaaien (in de tuin) de aarde aanstampte; N 11A (zj); k
plankjes die vertikaal op de wanden van de karbak worden gezet om het volume te vergroten; N 17 (1962); 034
Plantaardige looiing van zoolleer in vaten heet: (vachelooiing); N 41 (1972); 226
Plantje, behorend tot de zwammen, draadvormig, zonder bladgroen, maar bestaande uit een zwamvlok en zwamdraden (schimmel).; N 92 (1982); 182
plas, gedempte of drooggelegde ~; N 27 (1965); 023b
plas of meertje midden in de hei; N 27 (1965); 023a
plat liggen door de regen, gezegd van het graan; N 15 (1962); 013
plataan; schors schilfert in platen af waardoor nieuwe geelgroene bast zichtbaar wordt; boom heeft langgesteelde vruchten [plantaan, plom, plon, plen]; N 82 (1981); 069
plateau waarop de koeien staan (afb. 40b); N 05A (1964); 040b
platen, spierbundels die vastzitten aan het beenderenstel aan het achtereinde van de rug; N 03A (1963); 111b
platijnen, platengen, in de betekenis van 'soort schoen'; betekenis/uitspraak; N 24 (1964); 060
Plats; Plat, rond wittebrood (plats?); N 16 (1962); 058
platte kar of wagen op vier wielen met luchtbanden; N 17 (1962); 043a
Platte pan met een steel voor het bakken van pannekoeken, eieren, etc. (koekepan, pan); N 79 (1979); 049
plek bij de haard waar het brandhout of de turf staat; N 05A (1964); 026a
Pleuris: ontsteking van het borstvlies dat om de longen zit en de binnenkant van de borstkas bekleedt; pleuritis (pleuris, fleuris, floris).; N 84 (1981); 165
pleuris, ontsteking van het borstvlies (hij heeft pleuris); N 07 (1961); 056
plezier, pret maken [plezieren, ruizen]; N 85 (1981); 076
ploeg: aan de ploeg bevestigde dwarsbalk waaraan de strengen van het paard worden bevestigd; N 11 (1961); 034a
ploeg: aan de ploeg bevestigde dwarsbalk waaraan de strengen van het paard worden bevestigd, dubbelbreed en bestemd voor het werken met een tweespan; N 11 (1961); 034b
ploeg: achterste gedeelte van de ploeg dat de ploegbalk, ploegstaart, onderbalk en scharen omvat (afb. 97, 98); N 11A (zj); 100b
ploeg: achterste gedeelte van de ploeg met ploegijzer en staart; N 11 (1961); 031-2l
ploeg: achterste verbindingstuk tussen hoofd- en onderbalk én schuin naar achteren uitstekend onderdeel om de ploeg te besturen (afb. 84f, 84g) te zamen; N 11A (zj); 084h
ploeg: balkje waaraan het ronde doorboorde plaatje tussen het tweedelig uitstekend deel is bevestigd (afb. 18); N 11 (1961); 031-2f
ploeg: beide aan de bovenste lichtere dwarsverbinding tussen de ploeglatten bevestigde ogen voor de leidsels (afb. 22); N 11 (1961); 031-2j
ploeg: beide recht op het asblok van de ploeg geplaatste latten (afb. 19); N 11 (1961); 031-2g
ploeg, beschrijving/afbeelding van andere modellen (oude!) ploegen; N 11 (1961); 032e
ploeg: blok dat langs de ploeglatten naar boven en naar beneden kan worden geschoven (afb. 20); N 11 (1961); 031-2h
ploeg die achter een tractor wordt gehangen; N 11A (zj); 142
ploeg die een lansvormige schaar met twee risters heeft en wordt gebruikt om open (poot)voren te ploegen en aardappelen aan te aarden; N 11A (zj); 083a
ploeg die men achter de gewone ploeg laat lopen om de ondergrond (leem- of koffiebanken) te breken; N 11A (zj); 076a
ploeg die men gebruikt bij het breken van banken; N 27 (1965); 014
ploeg diep(er) of ondiep(er) zetten door de drager van de ploegbalk te verschuiven langs de opstaande palen; N 11A (zj); 097m
ploeg diep(er) of ondiep(er) zetten met de diepteregelaar; N 11A (zj); 098e
ploeg, driescharige ~ om ondiep te ploegen (afb. 75b); N 11A (zj); 075b
ploeg, éénscharige ~; N 11A (zj); 075e
ploeg en paarden keren op de uiteinden van de akker; N 11A (zj); 123c
ploeg (enk.); N 11A (zj); 066a
ploeg, houten ~ met van voren een groot wiel dat ín en een kleiner wiel dat óp de voor loopt en van achteren een enkele schaar met strijkbord (afb. 68); N 11A (zj); 068
ploeg, houten ~ met van voren een slede-achtige steun of wieltje en van achteren een enkele schaar met verstelbaar strijkbord (afb. 67a, 67b, 67c); N 11A (zj); 067
ploeg, houten ~ met van voren slede-achtige steun of wieltje en van achteren een dubbele (= wentelbare) schaar en rister (afb. 71); N 11A (zj); 071
ploeg: ijzeren banden om de ploegbalk, aangebracht ter versteviging; N 11 (1961); 032a
ploeg, ijzeren ~ die aan het einde van de voor niet wordt gedraaid maar opgekipt (afb. 74); N 11A (zj); 074
ploeg, ijzeren ~ met twee schuin achter elkaar geplaatste, tegelijk werkende dubbelscharen die gekanteld kunnen worden (afb. 73); N 11A (zj); 073
ploeg, ijzeren ~, met van voren een stel wielen en diepteregelaar en van achteren een dubbele (= boven elkaar geplaatste) schaar en rister (afb. 72a, 72b); N 11A (zj); 072
ploeg in het algemeen; N 11 (1961); 029
ploeg inzetten als men aan een nieuwe voor begint; N 11A (zj); 123a
ploeg: korte ketting met haak die wordt gebruikt als tussenverbinding tussen de beugel vooraan de ploegbalk en de hangknuppel; N 11 (1961); 035
ploeg: lichtere dwarsverbinding tussen de ploeglatten, helemaal bovenaan (afb. 21); N 11 (1961); 031-2i
ploeg: los, tweewielig voorste gedeelte van de ploeg; N 11 (1961); 031-2k
ploeg met een naar links werkende schaar en rister (afb. 67, 68, 69); N 11A (zj); 070a
ploeg met een naar rechts werkende schaar en rister (afb. 67, 68, 69); N 11A (zj); 070b
ploeg: met gaatjes doorboorde gedeelte van het onderdeel waaraan de ploeg wordt voortgetrokken (afb. 29); N 11 (1961); 031-3d
ploeg: met gaten doorboorde plaat die onder tegen de staart is bevestigd (afb. 39); N 11 (1961); 031-5d
ploeg met van voren twee even grote wielen en een diepteregelaar en van achteren een enkele schaar met strijkbord (afb. 69); N 11A (zj); 069
ploeg: metalen deel waarmee de ploegstand wordt geregeld (afb. 35); N 11 (1961); 031-4d
ploeg (mv.); N 11A (zj); 066b
ploeg: naar achter en naar boven uitstekend deel waarmee men de ploeg bestuurt (afb. 10); N 11 (1961); 031-1j
ploeg om weide om te ploegen tot bouwland; N 11A (zj); 114 (2)
ploeg, onderdeel van de ~ die men achter de gewone ploeg laat lopen, dat de grond openbreekt; N 11A (zj); 076b
ploeg: onderdeel van de wentelploeg om de stand van het kouter te regelen; N 11 (1961); 032b
ploeg: onderdeel waaraan de ploeg wordt voortgetrokken (afb. 28); N 11 (1961); 031-3c
ploeg: onderdeel waaraan de ploeg wordt voortgetrokken (afb. 33 en 34); N 11 (1961); 031-4c
ploeg: onderdeel waaraan de ploeg wordt voortgetrokken (afb. 37); N 11 (1961); 031-5c
ploeg: rond doorboord plaatje dat tussen het tweedelig uitstekend deel zit waaraan de ploeg wordt voortgetrokken (afb. 17); N 11 (1961); 031-2e
ploeg: schuin naar achteren uitstekend onderdeel waarmee de ploeg wordt bestuurd (afb. 84g); N 11A (zj); 084g
ploeg: tweedelig uitstekend deel waaraan de ploeg wordt voortgetrokken (afb. 16); N 11 (1961); 031-2d
ploeg, tweescharige ~ om ondiep te ploegen (afb. 75a); N 11A (zj); 075a
ploeg uit de voor laten komen aan het einde van een voor; N 11A (zj); 123b
ploeg: uitstekend metalen deel aan de ploegbalk waarop het met gaatjes doorboorde gedeelte door middel van een pal wordt vastgemaakt; N 11 (1961); 031-3e
ploeg, vierscharige ~ om ondiep te ploegen; N 11A (zj); 075c
ploeg voor het ontginnen van heide-, bos- of veengrond; N 11A (zj); 081
ploeg: voorste gedeelte van de ploeg, het wielenstel met diepteregelaar (afb. 97, 98); N 11A (zj); 100a
ploeg waarvan de ploegbalk van voren níet wordt gesteund; N 11A (zj); 082
ploeg, zeer kleine ~ die door mensen wordt voortgetrokken; N 11A (zj); 078
ploeg, zevenscharige ~ om ondiep te ploegen; N 11A (zj); 075d
ploegbalk drager (afb. 97h) hoger zetten als men ondiep(er) wil ploegen; N 11A (zj); 139c
ploegbalk ontgrendelen bij het wenden; N 11A (zj); 098f
ploegbalkdrager (afb. 97h) lager zetten als men diep(er) wil ploegen; N 11A (zj); 139b
ploegen, akker bewerken met de ploeg; N 11A (zj); 106
ploegen, akker zodanig ~ dat de aarde vanaf de beide zijkanten in de richting van het midden wordt verplaatst; N 11 (1961); 049
ploegen, akker zodanig ~ dat de aarde vanaf het midden naar de zijkanten wordt verplaatst; N 11 (1961); 048
ploegen: beide geploegde akkerdelen aan weerszijden v/d middenvoor bij het ploegen waarbij men aan de zijkanten begint en naar het midden werkt (afb. 121f); N 11A (zj); 121f
ploegen: benamingen voor het eerste, tweede en volgende delen van een erg lange akker die men bij het ploegen stuk voor stuk afwerkt; N 11 (1961); 053b
ploegen: delen van een erg lange akker die men bij het ploegen stuk voor stuk afwerkt; N 11 (1961); 053a
ploegen: eerste tegen elkaar geploegde voren bij het ploegen waarbij men in het midden van de akker begint en dan naar de zijkanten werkt (afb. 119c); N 11A (zj); 119c
ploegen: eerste voor aan elk van beide zijkanten bij het ploegen waarbij men aan de zijkanten van de akker begint en dan naar het midden werkt (afb. 121c); N 11A (zj); 121c
ploegen: eerste voor die men ploegt bij het van de ene zijde naar de andere omploegen met een wentelploeg (afb. 117b); N 11A (zj); 117b
ploegen: eerste voor ploegen bij het ploegen waarbij men aan de zijkanten van de akker begint en dan -al rond gaande- naar het midden werkt; N 11A (zj); 121b
ploegen: eerste voor ploegen bij het ploegen waarbij men in het midden van de akker begint en dan naar de zijkanten werkt; N 11A (zj); 119b
ploegen: eerste voor ploegen bij het van de ene zijde naar de andere omploegen met een wentelploeg; N 11A (zj); 117c
ploegen, gemeenschappelijk werkwoord voor vr. 42a en b; N 11 (1961); 042c
ploegen: heizode los- en stukploegen; N 27 (1965); 016
ploegen, in de breedte ~; N 11A (zj); 116b
ploegen, in de lengte ~; N 11A (zj); 116a
ploegen: in de ploeggeul lopen, gezegd van het rechtse paard; N 11A (zj); 141b
ploegen in het algemeen; N 11 (1961); 041
ploegen: laatste voor aan elk van beide zijkanten bij het ploegen waarbij men in het midden van de akker begint en dan naar de zijkanten werkt (afb. 119d); N 11A (zj); 119d
ploegen: laatste voor die men ploegt bij het van de ene zijde naar de andere omploegen met een wentelploeg (afb. 117d); N 11A (zj); 117d
ploegen: laatste voor die midden op de akker overblijft bij het ploegen waarbij men aan de zijkanten begint en dan naar het midden werkt (afb. 121d); N 11A (zj); 121d
ploegen: laatste voor (uit)ploegen bij het ploegen waarbij men in het midden van de akker begint en dan naar de zijkanten werkt; N 11A (zj); 119e
ploegen met een niet-wisselende ploeg waarbij men aan de zijkanten van de akker begint en dan -al rond gaande- naar het midden werkt (afb. 121a); N 11A (zj); 121a
ploegen met een niet-wisselende ploeg waarbij men in het midden van de akker begint en dan -al rond gaande- naar de zijkanten werkt (afb. 119a); N 11A (zj); 119a
ploegen met een ploeg die niet gewenteld kan worden; N 11A (zj); 118
ploegen met een tweescharige ploeg waarbij de achterste schaar en rister de grond over de voor van de voorste schaar zonder rister legt; N 11A (zj); 113a (2)
ploegen: middenvoor (uit)ploegen bij het ploegen waarbij men aan de zijkanten van de akker begint en dan naar het midden werkt; N 11A (zj); 121e
ploegen: op de nog niet geploegde voor lopen, gezegd van het linkse paard; N 11A (zj); 141c
ploegen: steeds kortere voren ploegen tijdens het ploegen van een taps toelopende akker; N 11 (1961); 064
ploegen, stoppelveld (afgeoogste akker) zeer licht ~; N 11 (1961); 043
ploegen: uit de voor schieten, gezegd van de ploeg; N 11A (zj); 124b
ploegen: van de ene zijde naar de andere omploegen met een wentelploeg (afb. 117a); N 11A (zj); 117a
ploegen: voor niet pakken, de grond niet ingaan, gezegd van de ploeg, de ~; N 11A (zj); 124c
ploegen waarbij men de akker niet in één keer ploegt; N 11A (zj); 130b
ploegen waarbij men op twee plaatsen -beurtelings een ronde- aanploegt; N 11A (zj); 122
ploegen waarbij men telkens een reep van een halve voor-breedte ongeploegd laat om daar vervolgens een voor overheen te leggen; N 11A (zj); 113a (1)
ploegen, weide op de ouderwetse manier ~ (alleen de zode afploegen; deze droogt later in de zon); N 11 (1961); 042a
ploegen, zeer diep ~, zodat ook de lagere grondlagen naar boven komen; N 11 (1961); 046
ploegen, zeer oppervlakkig ~ in het algemeen; N 11 (1961); 045
ploeggeul (afb. 129d); N 11A (zj); 129d
ploegschaar, achterste gedeelte van een uit drie stukken gesmede/geklonken ~ (afb. 89c); N 11A (zj); 089c
ploegschaar, achterste gedeelte van een uit twee stukken gesmede/geklonken ~ (afb. 88b); N 11A (zj); 088b
ploegschaar, bovenste gedeelte van een uit twee stukken gesmede ~ (afb. 87b); N 11A (zj); 087b
ploegschaar, middelste gedeelte van een uit drie stukken gesmede/geklonken ~ (afb. 89b); N 11A (zj); 089b
ploegschaar, onderste gedeelte van een uit twee stukken gesmede ~ (afb. 87a); N 11A (zj); 087a
ploegschaar, uit drie stukken gesmede/geklonken ~ (afb. 89); N 11A (zj); 089d
ploegschaar, uit twee stukken gesmede ~ (afb. 87); N 11A (zj); 087c
ploegschaar, uit twee stukken gesmede/geklonken ~ (afb. 88); N 11A (zj); 088c
ploegschaar, voorste gedeelte van een uit drie stukken gesmede/geklonken ~ (afb. 89a); N 11A (zj); 089a
ploegschaar, voorste gedeelte van een uit twee stukken gesmede/geklonken ~ (afb. 88a); N 11A (zj); 088a
ploegschaar waarvan het snijdend en het grond-omkerend gedeelte uit één stuk gesmeed zijn (afb. 86); N 11A (zj); 086
ploegschoenen [bow-, werkschoon]; N 24 (1964); 047
ploegstaart, dubbele ~ (afb. 84j); N 11A (zj); 084j
ploegstaart, uitsteeksel aan de ~, lager geplaatst dan het handvat (afb. 12); N 11 (1961); 031-1l
ploegwiel, gelijkmatig langs de kant van de voor schuren, gezegd van het grote ~ (afb. 97c); N 11A (zj); 139g
ploegwiel, groot ~ dat in de voor rijdt (afb. 15); N 11 (1961); 031-2c
ploegwiel, klein ~ dat op de voor rijdt (afb. 14); N 11 (1961); 031-2b
ploegwiel, zich niet tegen de kant van de voor wringen, gezegd van het grote ~ (afb. 97c); N 11A (zj); 139h
Plotseling viel de stroom uit; N S (1970); 055a
pluim van een muts [floes]; N 25 (1964); 027b
plusfour, een soort pofbroek; N 23 (1964); 058
pochetzakje, borstzak; N 23 (1964); 050b
poel of kuil bij de mesthoop of -vaalt waar het mestvocht invloeit; N 05A (1964); 086a
poel of kuil waarin het vuile spoelwater terechtkomt; N 05A (1964); 087b
poel waar in sommige plaatsen het overtollige vocht van de mestkuil invloeit; N 05 (1961); 117
(poes, mies, kat, balkhaas, zandhaas, marol) Hoe noemt u een kat?; N 83 (1981); 025
Poffertje; N 16 (1962); 117
pofmouw van jurk of blouse; N 23 (1964); 094
pokken: Door pokken geschonden, gezegd van de huid (mottig).; N 84 (1981); 153
politie-agent [pliesie, woet, kwoet, wout]; N 07 (1961); 060
pollepel (grote, hollen metalen keukenlepel) [schöplippel, scheplepel, oest]; N 01 (1960); 080
pols; N 10B (zj); 022
polsmof, kort gebreid kledingstuk ter verwarming van pols en hand [sjtoek, polsmof, handmufke, armmufke, molleke, moefke]; N 23 (1964); 039
pomp waarmee men gier of aalt uit de gierput pompt; N 18 (1962); 121
pomp waarmee men gier uit de put of kelder in de gierton pompt; N 11A (zj); 049a
pookijzer; N 05A (1964); 027d
poort; N 07 (1961); 048a
poortje; N 07 (1961); 048b
poot; N 77 (1976); 115
poot van het varken; N 76 (1976); 012
pootaardappelen; N M (1965); 015
populier in het algemeen [peppel, -boom]; N 82 (1981); 062
populieren klompen door onderdompeling in een kooksel van wilgebast of iets anders een andere kleur geven (bijkleuren?); N 97 (1988); 124
Porselein bloempje (saxifraga umbrosa). Het porselein bloempje, ook Judastranen geheten, doet dienst als dankbaar zaadplantje in niet al te natte en donkere tuinen, dat bij ons goed voort wil, maar bij strenge vorst, zonder sneeuwbedekking, meestal afste; N 92 (1982); 151
portaal of gangetje bij de voordeur vanwaaruit men o.a. de woonkeuken, de kelder en de zoldertrap kan bereiken; N 05A (1964); 002b
portemonnaie [knipbeurs, knip, kniebeurs]; N 02 (1960); 021
(pos, post, schele post, schele jood, jood, koolbaars) Hoe noemt u de pos: een zoetwatervis met een groenachtige bruine rug. De onderzijde is zilverwit. Hij is overdekt met bruine vlekjes, ook op de vinnen. Beide rugvinnen zijn door een vlies met elkaar; N 83 (1981); 095
pot, gegoten, van ijzer, waarin men het houtskool koud laat worden (aomerepot, kriekepot, smoorpot); N 20 (zj); 061
pot, metalen ~; inventarisatie benamingen (tutpot, pappot, trekpot, braajpot); betekenis/uitspraak; N 20 (zj); 022
pot, metalen ~ met steelvormig handvat; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak; N 20 (zj); 023b
pot, metalen ~ met twee oren; inventarisatie benamingen (bròòjpan, bakpan); betekenis/uitspraak; N 20 (zj); 023a
pot, metalen of stenen ~ waarin gloeiende houtskolen worden gedoofd; N 05A (1964); 027g
pot, stenen ~; inventarisatie benamingen voor grote ~~ voor bijv. zuurkool e.d., kleinere ~~ voor boter, eieren e.d. (pijppot, timperpot); betekenis/uitspraak; N 20 (zj); 021
pot waarin koffie wordt gezet; N 20 (zj); 010
pot waarin men koren dat aan de paarden gevoederd moet worden kookt om het te laten zwellen; N 18 (1962); 129
pot waarin thee wordt gezet; N 20 (zj); 011
poten: aardappels poten in het algemeen; N 12 (1961); 010
poten: aardappels poten met behulp van een dikke stok waaraan boven een dwarsgeplaatst handvat zit; N 12 (1961); 012
poten: aardappels poten met de hand, in de voor of in kuiltjes leggen; N 12 (1961); 011
poten: aardappels poten met de schop waarbij men een voor graaft en daar de aardappels inlegt; N 12 (1961); 014
poten: aardappels poten met de schop waarbij men op regelmatige afstanden gaatjes maakt waar men de aardappels inlegt; N 12 (1961); 015
poten met dikke knieën; N 03 (1960); 021
poten, met fijne ~; N 08 (1961); 064c
poten, met zware ~; N 08 (1961); 064b
potje, aarden ~ waarin men gekookt eten meeneemt naar het veld; N 18 (1962); 138
potlood, in de betekenis van 'kachelpoets'; betekenis/uitspraak; N 07 (1961); 041b
potlood, in de betekenis van 'schrijfstift'; betekenis/uitspraak; N 07 (1961); 041a
potstal, stal zonder vloer waarin het vee op de mest staat; N 05A (1964); 049a
praten over dingen van weinig belang [zwetsen, kletsen, snateren, klappen, snabbelen, wauwelen, teuten, kebbelen]; N 87 (1981); 092
preekstoel [prikstoel, kansel]; N 02 (1960); 017
Preisoep (Poorsop?); N 16 (1962); 004
pret, genoegen verschaffend of veroorzakend; aangenaam [pertig, prettig]; N 85 (1981); 075
preuts; overzedig, gemaakt eerbaar [preuts, prude]; N 86 (1981); 021
priestersteek met ronde luifel; N 25 (1964); 057
(prik, fijgel, lamprei) Hoe noemt u de prik (rivierprik): heeft geen kaken, heeft kieuwopeningen en slechts één neusgat. Het is een roofvis die zich met de mond aan een prooi hecht en deze tot bloedens toe verwondt met een rasp apparaat. Hij heeft één ci; N 83 (1981); 103
prikkeldraad [pik-, pikker, pikkeldraot]; N 01 (1960); 075
prissele; N A (1960); 070
proberen minder te moeten betalen dan de gevraagde prijs [afdingen, afpingelen, afpekelen, penkeren, prengelen, pingelen]; N 89 (1982); 089
proces-verbaal [verbaal, perses]; N 07 (1961); 061
proeven; Hoe noemt U: Een kleine hoeveelheid voedsel of drank in de mond nemen om te onderzoeken hoe het smaakt (keuren, proeven); N 80 (1980); 012
proeven [pruuve, pruujve]; N 10 (1961); 090
pronkkamer, die maar zelden als woonruimte wordt gebruikt; N 05A (1964); 007
pronkveer op een hoed; N 25 (1964); 051c
pronsele; N A (1960); 069
proosten; Hoe noemt U: De glazen tegen elkaar aanstoten als teken dat men elkaar veel goeds toewenst (knutsen, klinken, proosten); N 80 (1980); 031
prostituée, publieke vrouw [hoer, lichtvink, deerne, blaar]; N 86 (1981); 027
pruilen [pratte, nen troesmond zette, lippe]; N 10A (zj); 030
pruimen; Hoe noemt U: Tabak kauwen (pruimen, sikken, sjikken); N 80 (1980); 110
pruimtabak; Hoe noemt U: Een pluk tabak, om op te kauwen of op te zuigen (chique, sik, sjik, pruim, karot, keesje, rol); N 80 (1980); 111
prutsen, onnut werk doen [fanneke, vrelle, prutse, prutsele, soelieje, frutse, mèèrele, klôête, brodde, fiemele, friemele, fiegele, frotte, frunneke, kòòje, moddere, neuke, ottere]; N 02 (1960); 005
puber; iemand tussen 15 en 18 jaar, in de levensperiode waarin de geslachtsrijpheid optreedt en zichzelf ontwikkelt, tevens periode van geestelijke rijping [puber, aankomeling]; N 86 (1981); 014
Pudding (bodding, podding?); N 16 (1962); 045
puistjes [bultjes, botsels, brobbels]; N 10 (1961); 070
(puitaal, aalskwab, magaal, lomp, aalkwab, kwab, puit) Hoe noemt u de : een levendbarende beenvis. Komt voor in zout water. De rug is bruinachtig en de onderzijde roodachtig. Op de rug en op de flank ligt een rij zwarte vlekken. Hij wordt tot 60cm lang.; N 83 (1981); 100
pullover truivest met mouwen zonder knopen; N 23 (1964); 070a
punt van het blad van de zeis (afb. 68c); N 18 (1962); 068c
puntmuts, hoofdkapje dat van achteren spits toeloopt; N 25 (1964); 044
Puntvla; In puntvormige delen gesneden vla (puntvlaoj?); N 16 (1962); 098
Pupil: het donkere gedeelte van het oog dat wijder of nauwer wordt naarmate er meer of minder licht in valt.; N 84 (1981); 010
puree [stamp, stoemp]; N 38 (1971); 003
put: geheel van zich in de grond bevindende wanden van de put; N 12 (1961); 070
put maken, aanleggen; N 12 (1961); 074
put of kelder waarin de gier wordt bewaard; N 05A (1964); 086b
put of kelder waarin de vloeibare uitwerpselen van het vee worden verzameld; N 11A (zj); 044a
put of kelder waarin zowel de vloeibare vee-uitwerpselen als de menselijke faecaliën worden verzameld; N 11A (zj); 045
put, van heiplaggen geslagen; N 12 (1961); 071
put van ijzersteen; N 12 (1961); 073
put, van keien gebouwd; N 12 (1961); 072
put waarop de wc is aangesloten; N 11A (zj); 043a
putter (12); man en pop gelijk; rood gezicht, geel in vleugel, wit in staart; hier alleen op trek; vrij schaars; distelliefhebber; zang is vrolijk, druk gedjiedel; veel in kooi; N 09 (1961); 012
pyjama, tweedelig nachtkostuum; N 25 (1964); 014

Kenmerken

Datering:
1960-2005
Vindplaats origineel:
BHIC 's-Hertogenbosch