skip naar content skip naar hoofdnavigatie spring naar service navigatie
sluit
Hulp nodig?

Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.

Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)

Meer informatie over de chat-service? Klik hier

Online op dit moment

Stel je vraag

Marte Stoffers
Marte Stoffers Bhic
Menu
sluit
Hulp nodig?

Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.

Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)

Meer informatie over de chat-service? Klik hier

Online op dit moment

Stel je vraag

Marte Stoffers
Marte Stoffers Bhic

Archieven

7502 Collectie Heesch, 1902-1998 (2014)

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inventaris
St. Vincentiusvereniging Heesch, de "Conferentie van Sint Petrus Banden", (1943) 1947-1972
7502 Collectie Heesch, 1902-1998 (2014)
Inventaris
St. Vincentiusvereniging Heesch, de "Conferentie van Sint Petrus Banden", (1943) 1947-1972
Datering:
(1943) 1947-1972
NB:
A. v.d. Stappen was secretaris
Frédéric Ozanam (1813-1853)

Frédéric Ozanam studeert in Parijs rechten en letteren. Als reactie op de juli revolutie van 1830. die door hem als antigodsdienstig en antiklerikaal gezien wordt, komt het door hem tot een tegenbeweging die zich gaat manifesteren door de christelijke betrokkenheid met de armen in praktijk te brengen.
Het voornaamste argument is voor hem dat het Christelijk geloof door de eeuwen heen mensen geïnspireerd heeft zich in te zetten voor de armen. Als fundamenteel probleem van de samenleving ziet hij: "Er is een grote groep mensen die teveel heeft en nog meer wil hebben. Er is een heel wat talrijker groep mensen die niet genoeg heeft en die van plan is te nemen wanneer men weigert te geven. Tussen deze twee klassen gaat zich een strijd ontwikkelen en deze strijd dreigt verschrikkelijk te worden".
Ozanam, die in 1844 hoogleraar letteren wordt aan de Sorbonne, bepleit verbetering van de levensomstandigheden van de armen, een strijd die hij zijn leven lang heeft volgehouden.
In zijn handelen en denken spelen de Verlichting een rol, het negatieve Restauratiebeleid van het Franse koningshuis, de Industriële Revolutie en de ellende die deze meebracht voor de arbeidersbevolking, de opkomst van het socialisme dat rationele oplossingen biedt. Ozanam wil laten zien dat de naastenliefde in de katholiek Kerk niet is uitgestorven. Met dat ideaal voor ogen richt hij met een aantal vrienden in 1833, geïnspireerd door het leven van Vincentius á Paolo, de Vincentiusverenlging op, die aanvankelijk gericht is op leniging van directe nood, later op meer fundamentele oplossingen daarvoor.
Met de revolutie van 1848, het jaar van het Communistisch Manifest, gaat Ozanam radicaler denken en ageert hij ook tegen het optreden van het leger tegen ontevredenen en arbeiders. De clerus beschouwt hem gedurende de rest van de negentiende eeuw als een gevaar van de openbare orde.
De oprichting van de "Conférence de Charité", korte tijd later "Conférence de Saint Vincent de Paul" genoemd krijgt snel navolging buiten Frankrijk, waar dezelfde politieke en maatschappelijke problemen bestaan.
Vincentius á Paolo (1581-1660)

Geboren in een boerengezin in Zuid-Frankrijk, gaat Vincentius voor priester studeren, wordt gewijd op 19-jarige leeftijd en daarna pastoor in en voorstadje van Parijs.
In 1614 sticht hij de eerste "Confrérie de la Charirté", een damesgezelschap bedoeld om planmatig armenzorg en zielzorg te geven. Drie jaar later volgt de oprichting van een mannelijke tegenhanger.
Wat hij als zijn roeping ziet: God ervaren in de armen en de armen dienen om God, geeft hij gestalte door het realiseren van een ziekenhuis in Marseille voor galeislaven, het stichten (1625) van de Congregatie van de Missie, de Lazaristen, die als opdracht heeft de arme en kleine medemensen te dienen.
Blijvend geeft hij richting aan het werk onder de armen door samen met Louise de Marillac de "Filles de la Charité" te stichten die zowel thuis als in ziekenhuizen de mensen bezoeken.
Nederlandse Lazaristen zijn nog werkzaam in diverse vormen van pastoraat in Nederland en daarbuiten. De Nederlandse Dochters der Liefde werken in deze jaren in het centrum van onze steden, in nieuwe wijken, afbraakbuurten, bij daklozen en verschoppelingen, slachtoffers van geweld, vluchtelingen.
Caritas in Nederland in 19de eeuw en daarna

In de eerste helft van de negentiende eeuw is door de politieke ontwikkelingen (Franse overheersing, ontstaan van het koninkrijk der Nederlanden, afscheuring van België) en de Industriële Revolutie het pauperisme in Nederland sterk toegenomen.
Met Parijs als voorbeeld wordt in 1846 de eerste conferentie van de Sint Vincentiusvereniging in den Haag opgericht, spoedig gevolgd door vele anderen.
Tot dan toe bestond de caritas uit de traditionele wijze van bedeling meestal georganiseerd door de kerken en altijd met onvoldoende middelen. Hiertegen komt verzet. In 1854 verschijnt de eerste Armenwet waarvan de uitvoering echter grotendeels in handen blijft van de traditionele caritas. De rol van de kerkelijke en particulier liefdadigheid wordt erdoor versterkt, de Vincentiusvereniging groeit dan ook snel verder uit.
Geleidelijk neemt de overheid haar verantwoordelijkheid door het instellen van wettelijke regelingen met betrekking tot uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid door allerlei oorzaken. Na de tweede wereldoorlog volgen verschillende aanvullende voorzieningen:
1947: Noodwet Ouderdomsvoorziening (: "Drees")
1957: uitgebreid tot de AOW
1960: Wet Weduwen- en Wezen
1965: Algemene Bijstandswet
1976: Wet Algemene Arbeidsongeschiktheid (WAO).
Armoede bij velen in Heesch tot 1965

Voor, in en na de tweede wereldoorlog was er veel armoede in Nederland. De inkomsten van mensen die op een uitkering waren aangewezen zoals zieken, minder validen, ouderen, weduwen en wezen of op een laag inkomen bedroegen veelal niet meer dan fl 100.—tot 150.—per maand. Slechter nog waren kleinere bedrijven af die dikwijls onder geen enkele regeling vielen.
De sociale opbouw na de oorlog bestond in Heesch nog uit afgebakend standen: de arbeidende klasse, de boerenstand (40% van de bevolking was op de een of andere manier met het boerenbedrijf verbonden), de middenstand, daarnaast mensen die in administratieve beroepen werkten, in de handel e.d. en een kleine "bovenlaag".
In Heesch, zoals overal in Brabant en Limburg, ware de gezinnen groot en de inkomsten veelal te gering om in de basisbehoeften te voorzien.
Veel gemeenten hadden een burgerlijk armenbestuur, maar armenzorg was altijd, ook na 1945 nog, gezien als een moreel vraagstuk. Zo was de armenzorg een kemactiviteit van de christelijke kerken en andere godsdienstige instellingen, een relatie die eerst tot een einde kwam met de invoering van de Algemene Bijstandswet, waardoor ondersteuning een aangelegenheid van de staat en het recht van iedere burger werd.
Toen in 1853 het bestuur van de bisschoppen in de Nederlandse katholieke kerk was hersteld, kon ook de caritas vanuit de kerk georganiseerd worden, al bestond reeds een Sint Vincentiusvereniging in Nederland sinds 1846.
Oprichting van een Sint Vincentiusvereniging in Heesch en gang van zaken in de vereniging

In Heesch bestond tot 1947, behalve een Burgerlijk Armenbestuur, geen groepering die zich met de bestrijding van armoede bezighield. Om in de behoefte hieraan te voorzien richtte de Bijzondere Raad van de Sint Vincentiusvereniging in Oss een conferentie van de vereniging in Heesch op.
De oprichtingsdatum was 9 september 1947 onder begeleiding van de heer Peters van de Bijzondere Raad uit Oss in aanwezigheid van verschillende ander functionarissen van de vereniging. Aanwezig waren verder pastoor Smits, de kapelaans de Jonge en Kemps, burgemeester van Hulst, die al lid was van de Bijzondere Raad in Oss, C.A. v.d. Hurk, A. v. Nistelrooij, Chr. Sommers, H. v.d. Hurk, C. v.d. Hurk, L. Vos, J. Sanders en A. v.d. Stappen.
Doelstelling en reglement van de vereniging worden uiteengezet. In de geest van Frédéric Ozanam, de stichter van de Sint Vincentiusvereniging, moeten de conferenties in het teken staan van broederlijke liefde, liefde voor de armen, de eigen heiliging. Gewezen wordt op de vele aflaten die door diverse pausen aan Vincentianen geschonken zijn. Het werkgebied van de nieuwe vereniging is de parochie Heesch waartoe vanaf 1948 ook het regionaal woonwagencentrum Oss gaat horen. De heer van Hulst zal het presidentschap op zich gaan nemen, al ziet hij deze benoeming als voorlopig gezien zijn publieke functie. A. v.d. Stappen wordt secretaris. C.A. v.d. Hurk vice-president en A. v. Nistelrooij penningmeester.
Er komt een patroonheilige, de conferentie noemt zich verder de "Conferentie van Sint Petrus Banden".
Een eerste collecte onder de leden brengt fl. 54.70 op, korte tijd later volgt een gift van pastoor Smits van fl. 500.--, waarmee de financiële basis van de vereniging gelegd is.
Vanaf die tijd tot het oplossen van de vereniging in 1972 zijn er regelmatig vergaderingen, tussen de 30 en 40 per jaar, aanvankelijk in het Ludovicusgesticht later ook in het broederhuis. De vergaderingen hebben een vast verloop:
-een openingsgebed gevolgd door een geestelijke of informatieve lezing. Als bron voor een lezing dient nogal eens een hoofdstuk uit "Ons Boek" of wordt het reglement van vereniging doorgenomen. De informatie kan ook een politiek karakter hebben zoals enkele besprekingen die gewijd zijn aan het "Bisschoppelijk Mandement" in 1955. Principiële zaken komen aan de orde zoals in 1959: moet er vanuit de conferentie niet een commissie benoemd worden om tegenwicht te bieden aan het oprukkend Humanistisch Verbond?
-het afwerken van de agenda met als hoofdpunten de bespreking van het werk van de afgelopen periode en een taakverdeling voor nieuwe activiteiten
-een collecte onder de leden om de kaspositie van de vereniging mee in stand te houden -afsluitend gebed.
In mei 1949 wordt de conferentie plechtig geïnstalleerd door de president van de Centrale Raad uit Nijmegen en bezegeld met een "Bul van Inlijving" die van de Hoofdraad uit Parijs komt.
De Heesche conferentie gaat goed functioneren. Soms is de pastoor (Smits, van Uden, Scheepens) aanwezig, dikwijls de kapelaans (Kemps, de Jonge, van Bakel, Snackers, Spierings, van Hoorn, v.d. Sanden.)
In 1959 volgt C.A. v.d. Hurk burgemeester van Hulst op als president die op zijn beurt later plaats maakt voor L. Vos. In 1956 komt Chr. Sommers te overlijden, er worden nieuwe leden aangetrokken. Het 10-jarig bestaan wordt 16 oktober 1957 feestelijk herdacht in aanwezigheid van echtgenotes, Mgr. van den Hurk, burgemeester van Hulst, de heer Bijl van de Bijzondere Raad uit Oss, de pastoor, de kapelaans en broeder directeur.
In 1960 wordt het overlijden van Sint Vincentius á Paolo 300 jaar geleden plechtig herdacht, in 1971 is er een feestelijke viering van het 125 jaar bestaan van de Sint Vincentiusvereniging in Nederland.

De activiteiten van de Vincentiusconferentie in Heesch

Naar buiten toe bestaat het werk van de conferentie vooral uit het verlenen van materiële hulp aan die het nodig hebben, soms ook, meestal ongevraagd, op het wijzen van mensen op de specifieke plichten van een katholiek zoals kerkbezoek op zondag of op het volgen van een zedelijk verantwoorde levenswandel.
Materiële hulp was voor veel mensen welkom. Werkeloosheid, ziekte of invaliditeit, de geboorte van het zoveelste kind zelfs het hebben van een communicant kon een financiële beproeving zijn.
De geldelijke ondersteuning door de Sint Vincentiusvereniging werd door de kaspositie bepaald, kon slechts marginaal zijn en bestond meestal uit bedragen tussen de 5 en de 20 gulden, soms met een uitschieter naar boven. Een dergelijke gift kon incidenteel zijn maar werd soms ook gedurende een langere periode b.v. maandelijks of 2-maandelijks gegeven.
Voor incidentele giften waren er allerlei aanleidingen. Behalve de al genoemde communicanten of een gezinsuitbreiding kon bijgedragen worden voor het volgen van spraaklessen, in de huishuur of van de rente van een hypotheek (een rente van 3% op een uitstaande hypotheek van fl. 300-- kon soms al teveel zijn om te betalen), aanschaf van een fiets (die wel eigendom van "Vincentius" bleef) of een keer van een koe ad fl. 762.50, dit onder voorwaarde van een schriftelijke aflossingsovereenkomst. Andere voorbeelden die aangeven hoe hoog de nood kon zijn waren door leveranciers op naam getekende rekeningen die door "Vincentius" betaald werden:
maakloon mantel Fl. 10.03
7 ons paardenrookvlees fl. 3.50
versterkende middelen fl. 4.
7 flessen Nutricia fl. 2.87
voor Sint Nicolaas fl. 10.
% pond soepvlees en 1 1/2 ons rookvlees fl. 1.38
Hulp werd ook gegeven in goederen die daarvoor ter beschikkingen aan de vereniging waren gesteld. Speelgoed b.v., ingezameld door Kajotters en Gidsen. Veel kleding, beddengoed, een 2-persoons ledikant met toebehoren, een krentenbrood, een aantal kerstpakketten zoals een keer 10 peperkoeken (bij 3 bakkers door de vereniging gekocht), 'n mud kolen enz. enz.
Niet altijd werd directe steun gegeven maar legde men contacten met het maatschappelijk werk, het burgerlijk armenbestuur, huisarts of vroedvrouw, het Fonds Bijzondere Noden, de WEMVA in Oss, met organisaties die voor bedevaarten zorgden (Lourdes, Beauraing.)
Soms werd b.v. op verzoek van de Hoofdraad bemiddeld bij de plaatsing van pleegkinderen. Kapelaans en maatschappelijk werkster waren dikwijls de voelsprieten voor het signaleren van maatschappelijke nood en zorgden mee voor de afdracht van giften.
Andere uitgaven hadden betrekking op de conferentie zelf: een abonnement op een tijdschrift, een gezamenlijk ontbijt bij gelegenheid (fl. 10.--)--), steun aan andere instellingen van maatschappelijk nut zoals de R.K. Vereniging voor Moederschapzorg, de Drankbestrijderbond, Civitas Dei, adoptie van een conferentie in India, het Woonwagenliefdewerk, een kindertehuis enz. De hiervoor uitgetrokken bedragen waren niet groot, zodat 80% à 90% van de jaarlijkse bestedingen naar de Heesche doelgroep ging (ongeveer fl. 1500.— à fl. 2500.--)
De inkomsten kwamen van de leden zelf: na iedere vergadering werd een collecte gehouden. Het meest/geld moest echter komen van donaties (19 april 1948 f1.1000.-- van een onbekende gever), van de opbrengst van loterijen georganiseerd door de Bijzondere Raad in Oss, kerkcollectes, huis-aan-huiscollectes. Bij deze laatste collectes werden aanvankelijk ook aanzienlijke hoeveelheden aardappelen en rogge geschonken, ook een keer een zij spek, die dan weer werden doorverkocht en omgezet in kasgeld.
De conferentiebroeders zochten een spirituele basis voor zichzelf en hun werk doorlezingen met een geestelijk karakter tijdens hun bijeenkomsten. Regelmatig werden H. Missen bijgewoond voor een speciale intentie, nogal eens gevolgd door een ontbijt en een vergadering. Kerkelijke feesten werden natuurlijk niet vergeten en met een bijzondere bijeenkomst gevierd.

De deskundigheid van de conferentie

Door de vele contacten en de confrontaties met soms schrijnende armoede binnen de parochie deden de leden van de conferentie veel praktische kennis op in maatschappelijke situaties. Zij kregen ook inzicht in de organisaties die met maatschappelijke zaken bezig waren en naar wie regelmatig probleemgevallen werden verwezen.
Voor meer professionele vorming zorgden scholingsdagen en brochures van de VIMA (Vormingsinstituut Voor Maatschappelijke Acties). Zo organiseerde de VIMA in 1967 een bijeenkomst over noodverwekkende situaties in de moderne samenleving (ongehuwde moeders, moeilijk opvoedbare kinderen, delinquenten e.d.).
Maar het waren toch vooral de problemen van veel mensen om hen heen die zij dikwijls persoonlijk goed kenden waarvan zij leerden en waardoor zij in actie kwamen.
De organisatie

De plaatselijke conferenties waren deel van een uitgebreide organisatie. Zo waren er Bijzondere Raden die een regionale en overkoepelende functie hadden. Deze raden zetten gezamenlijke acties op als loterijen, fungeerden als platform waar gesproken werd over verbetering van het leefklimaat in het algemeen, zij stimuleerden en adviseerden de afzonderlijke conferenties en legden contacten met andere samenwerkingsverbanden.
Daarnaast fungeerden Centrale Raden, Plattelands Raden, Diocesane Raden en als overkoepeling van al deze raden de Hoofdraad, gezeteld in den Haag, die weer onderhorig was aan de Hoofdraad in Parijs.
Aan de Hoofdraad moesten de conferenties jaarlijks uitgebreid en gedetailleerd over hun samenstelling en activiteiten rapporteren. Soms bezocht een afvaardiging van de Hoofdraad de conferenties, daarnaast organiseerde zij bijeenkomsten met een scholend en informatief karakter en onderhield internationale contacten.
De Heesche conferentie op weg naar het einde

Vanaf 1959 gaat het bezoek aan de vergaderingen en aan de gezinnen teruglopen. Het duurt tot 1963 voor de teleurstelling over het gebrekkig functioneren van de conferentie voor iedereen duidelijk wordt. De geestelijkheid laat zich weinig meer zien.
De komst van de Bijstandswet in 1965 doet de vraag opkomen hoe het werk moet worden aangepast. In 1967 bepaalt men de eigen positie temidden van andere maatschappelijke groeperingen en kan de conferentie niet meer om de vraag heen of er bij gebrek aan activiteiten nog een bestaansrecht is. Hulp wordt nog maar weinig gevraagd, aan corrigerende gesprekken over kerkbezoek e.d. hebben de mensen al vele jaren geen boodschap meer.
De laatste notulen zijn van 18 juni 1969. Opgeheven is de Sint Vincentiusconferentie van Heesch nooit, zij loste in het niets op. Bijna 22 jaar speelde zij in het dagelijks leven van Heesch een goed bedoelde maar ook gezien de problemen van die tijd noodzakelijke rol. Met beperkte middelen beoefende deze kerkelijke organisatie een caritas die altijd tekort schoot en op kleine schaal een bodem probeerde te leggen in een welvaartskloof bij mensen voor wie welvaart nog een onbekend begrip was.
De Bijstandswet maakte een bestaansminimum mogelijk voor iedereen, de wet was een materieel vangnet waarop iedere burger recht had.
Een laatste opgave van de samenstelling van de conferentie aan de Hoofdraad vermeldt als leden:
L. Vos president
E. Timmermmans vice-president
A. v.d. Stappen secretaris
A. v. Nisteirooij penningmeester
M. v.d. Akker lid
B.Bogaerts lid
R. v.d. Giessen lid
J. v. Rosmalen lid
C.Smulders lid
C. van Uden pastoor
F. Scheepens pastoor
De Vincentiusvereniging nu

Door de snelle toename vanaf 1965 van de welvaart en het verdwijnen van de zichtbare armoede, de sterke positie van de professionele hulpverleners en de opkomst van het beroeps maatschappelijk werk, kon de klassieke armenzorg vervallen en kwam bij de conferenties en de Hoofdraad de gedachte op of de vereniging niet kon worden opgeheven. Veel conferenties verdwenen ook daadwerkelijk. Snel bleek, vooral vanaf de jaren tachtig, dat armoede nog wel degelijk bestond, zij het dikwijls onder een andere gedaante en daar waar de sociale voorzieningen de mensen niet bereikten. Stille armoede soms gedurende jaren, met torenhoge schulden en een geïsoleerd bestaan werd een bekend fenomeen. De Vincentiusvereniging kreeg daarmee nieuwe impulsen.
De Landelijke Raad (Hoofdraad) en Regionale Raden (Centrale en Bijzondere Raden) hebben intussen weinig bemoeienis meer met de manier waarop locale conferenties werken. Er komt een bezinning op het eigen functioneren. Veel jongeren verdwijnen uit de vereniging omdat bij hen maatschappelijke hulpverlening centraal staat onder verwerping van de godsdienstige vorm van hulpverlening. Geleidelijk kristalliseren nieuwe doelen en doelgroepen uit die het werk van de Vincentiusvereniging weer zin geven. De organisatie wordt gestroomlijnd, de naam Vincentiusconferentie verandert in Plaatselijke Vincentiusvereniging. In plaats van de Hoofdraad komt de Landelijke Vereniging die bestuurlijk centrum en beleidsorgaan is maar vooral dient als platform voor de plaatselijke verenigingen en ondersteuning en dienstverlening aan de plaatselijke verenigingen geeft.
In 1989 voert de overheid het begrip sociale vernieuwing in en erkent tevens dat professionele hulp dikwijls tekort schiet. Particulier initiatief en vrijwilligerswerk worden steeds belangrijker. Voor de Vincentiusvereniging betekent dit: nieuwe initiatieven en nieuwe taken. Nodig bleken te zijn: directe materiële hulp
begeleiding
schuldsanering
opvang in crisissituaties
Kernactiviteit blijft de direct hulpverlening, maar dan zonder de mensen afhankelijk te maken of naar liefdadigheid te streven.
Als concrete voorbeelden kunnen genoemd worden:
-steunen van gezinnen waar het financieel niet haalbaar is om kinderen mee te laten doen met noodzakelijke ontspanning of scholing waardoor kinderen buitengesloten dreigen te worden
-een caravanpoject waarbij mensen die zich geen vakantie kunnen permitteren of die een vakantie nodig hebben een stacaravan kan worden aangeboden
-AIDSproject samen met religieuze organisaties waarbij aan een 10-tal activiteiten gewerkt wordt -dak- en thuislozenzorg, directe opvang onder een dak, verstrekking van maaltijden, kleding, de mogelijkheid bieden van wassen en zich douchen
-organiseren en in standhouden van kringloopmagazijnen, nu aanwezig in 24 steden
-het aangaan en onderhouden van internationale ontwikkelingsrelaties zoals met de zustervereniging in India (1960) en Slowakije (1991)
-diverse andere activiteiten.
Samenwerking vindt zonodig plaats met gemeentelijke sociale diensten en andere overlegorganen zoals:
-de Nederlandse Organisatie van Vrijwilligerswerk (NOV)
-het Landelijk Katholiek Diaconaal Beraad (LDKB)
-de Nederlandse Organisatie sociaal Toerisme (NOST)
-ad hoc, met in totaal een twintigtal organisaties
Een werkgroep spiritualiteit/zingeving zoekt naar wortels, uitgangspunten, inspiratie en spiritualiteit van de Vereniging en wat deze voor de concrete praktijk van het huipverleningswerk betekenen.
In meer dan 70 gemeenten zijn er weer een of meer verenigingen actief met 120 plaatselijke afdelingen met besturen, leden, commissies, werkgroepen, medewerkers buiten de vereniging en vrijwilligers. Wereldwijd zijn er in 132 landen Vincentiusverenigingen werkzaam met bijna 50.000 plaatselijke verenigingen, 600.000 leden en tienduizenden medewerkers.

Kenmerken

Datering:
1902-1998 (2014)
Vindplaats origineel:
BHIC 's-Hertogenbosch
Openbaarheid:
Deze toegang bevat een of meer stukken die tot 1 januari 2068 niet zonder meer openbaar zijn.
Het precieze jaar van openbaarheid kun je per inventarisnummer vinden.

Bij vragen kun je contact opnemen met het BHIC.
Categorie: