Bepalen tegenwoordig winkels grotendeels het aanbod binnen de steden, vroeger was de ingezetene aangewezen op ambachtelijke bedrijfjes, markten en niet te vergeten huisvlijt. Vanaf de 11e en 12e eeuw verenigen de beroepsgroepen in de steden van Vlaardingen en Henegouwen zich met toestemming en veelal onder bescherming van de plaatselijke overheid in gilden, neringen of ambachten. Er vormen zich door de overheid erkende monopolies. In de noorderlijke gelegen gewesten van de Nederlanden begint dit proces vanaf de dertiende eeuw, ondermeer in Dordrecht, Deventer, Middelburg, Maastricht en Utrecht, maar krijgt het pas in de veertiende eeuw een bredere verspreiding. 1)
De oorspronkelijke privilege kaart is in 1715 in rook opgegaan, tijdens een brand in het huis van de deken van het gilde. In 1783 schenkt Willem van Oranje en van Nassau, als heer van de stad Grave, het gilde een nieuwe kaart. Helaas geeft deze kaart evenmin uitsluitsel over de ouderdom van het smedengilde.
Zij dienen daarvoor over een harnas te beschikken. De gilden krijgen in de vijftiende eeuw van de hertog Arnold geen vastgestelde politieke inbreng, tegengesteld aan neringen in andere belangrijke Gelderse plaatsen, zoals in Nijmegen en Roermond en op het einde van de eeuw Arnhem van Maximiliaan. 4) Wellicht is de strategische ligging van Grave ten opzicht van Brabant daar debet aan of zijn de Graafse verenigingen niet machtig genoeg.
De organisaties baseren zich na de reformatie vanzelfsprekend voornamelijk op economische motieven.
De positie van de gilden in Grave blijft goed verankerd tot in de negentiende eeuw. De meeste concurrentie heeft men te duchten van militairen die in of bij de vestingplaats Grave zijn gelegerd. Met regelmaat ontvangen de heren van Grave verzoekschriften om de neringen in hun rechten te beschermen tegenover de soldaten. En keer op keer worden de schepenen van de stad of de officieren van de regimenten gesommeerd om de rechten van de gilden in ere te laten, om de militairen te verbieden producten voor de verkoop te vervaardigen. Bovendien staan in de gildekaarten uit de tweede fase bepalingen die uitsluiten dat meesters van ambachten hun beroep combineren met een functie bij de landmacht.
Men is er van overtuigd dat de gilden weer in hun oude luister zullen worden hersteld.
In 1818 bevestigde Koning echter het opheffingsbesluit en bij Koninklijk Besluit nr. 74 van 26 juli 1820 wordt de liquidatie van de gildekassen landelijk geregeld.
In 1821 worden in Grave nieuwe commissarissen aangesteld, van opheffing is geen sprake. De bussen (fondsen) van drie gilden blijven voorlopig bestaan.
Vanaf 1924 had het fonds uitsluitend tot taak om onderstand te verstrekken aan hulpbehoevende beoefenaars en ambachtsgezellen van het smedenberoep of -bedrijf in Grave. Beheer geschiedde door commissarissen die benoemd werden door het gemeentebestuur.
Deze toestand duurde voort tot de invoering van de Algemene Bijstandswet in 1965.
Hoewel het gemeentebestuur probeerde om het smedengilde op te heffen werd dit niet toegestaan door GS. Wel zijn de bezittingen overgegaan naar de gemeente Grave.
Zo kwam er een einde aan een eeuwenoude organisatie, waarvan alleen nog onderhavig archief over is gebleven als stille getuige van een roemrijk verleden.
1.) K.Goudriaan e.a., De gilden in Gouda, Zwolle 1996, 10.
2.) De Paringet, Stucken en documenten behoorende tot het Memoriaal aangaande de stad Grave en den Lande van Cuijk, Utrecht 1752, II, 479.
3.) SABNO.,R. L.v.C.,Het archief van het Graafse smdengilde, inv. nr. 6.
4.) Goudriaan e.a., a.w., 11.