Een uitzondering hierop vormde het gewest Holland, waar sedert 1752 de Hollandsche Statenpost het beheer had over de posterijen in het hele gewest. Het bestuur van de Hollandsche Statenpost lag in handen van een college van 5 commissarissen, die ieder werden bijgestaan door een secretaris. Het financieel beheer berustte bij een ontvanger. *
Met de grote omwenteling na de proclamatie van de Betaafse Republiek, deed zich de behoefte gevoelen om voor eens en voor altijd af te rekenen met de enorme gedecentraliseerdheid van de posterijen. Er was een duidelijke tendens waar te nemen, gericht op de nationalisatie van de posterijen. De bewerkstelliging ervan vereiste nog wel enige jaren "rijping", zodat eerst op 15 januari 1799 alle posterijen in de Bataafse Republiek door het Vertegenwoordigend Lichaam nationaal werden verklaard. *
Daartoe werd op 27 juli 1801 een college van provisionele commissarissen der Bataafse Posterijen ingesteld, dat de opdracht kreeg om een nieuwe organisatie in te voeren. * Deze nieuwe organisatie kwam op 6 december 1802 tot stand en trad op 1 januari 1803 in werking. * Tot op dat ogenblik was de oude gang van zaken gehandhaafd, zodat op de meeste plaatsen nog die funktionarissen de kantoren beheerden, die dit ook vóór de Bataafse omwenteling hadden gedaan, tenzij zij al te oranje-gezind waren geweest. De nieuwe organisatie was volkomen geënt op het bestuurssysteem van de voormalige Hollandsche Statenpost, met dit verschil dat er nu in plaats van 5, 7 commissarissen werden aangesteld, elk bijgestaan door een secretaris. Ook in deze organisatie werd het financieel beheer overgedragen aan een ontvanger. Per toerbeurt fungeerde 'één van de commissarissen als commissaris-generaal. Iedere commissaris voerde het bestuur over een arrondissement (postdistrict).
Toen Willem I dan in november 1813 weer voet op vaderlandse bodem zette, was een van zijn eerste zorgen de regeling van de posterijen, vooral omdat de inkomsten uit de posterijen een niet te verwaarlozen aanvulling betekenden voor 's Rijks schatkist, die zeker op dat moment wel iedere vorm van aanvulling kon gebruiken. Met de ineenstorting nu van het Franse Rijk, had een commissie van 4 personen het voorlopig beheer van de posterijen op zich genomen. Toen de koning hen op 3 december 1813 verzocht een rapport uit te brengen * over de toestand bij de posterijen, legden zij zich zozeer op hun taak toe, dat zij er tevens een advies bij insloten over een nieuwe organisatievorm. Hun ideeën waren ook toen weer terug te voeren tot de Hollandsche Statenpost, waarbij aan het bestuur van de posterijen een grote zelfstandigheid was toegekend.
Bijgevolg verhuisde ook de post van Administrateur der Posterijen mee naar het Ministerie van Financiën, maar bovendien werd deze ambtenaar nog belast met het toezicht op de middelen van vervoer, hetgeen tot dan toe onder het Ministerie van Waterstaat had geressorteerd. In dit ambt werd een Staatsraad benoemd, zodat men sinds die datum als titel van de hoofdbestuurder der Posterijen vindt: Staatsraad, Administrateur der Posterijen en verdere Middelen van Vervoer. Daarnaast werden de funkties van inspecteur, waarvan er sinds de inlijving bij Frankrijk 5 hadden bestaan, opgeheven en samengevoegd onder twee Inspecteurs-Generaal, waarvan er slechts één werd benoemd. Bovendien werden aan de Gouverneurs in de provincies ook enige bevoegdheden toegekend, vooral ten aanzien van de benoeming van personeel op lagere posten. *