Bakhuizen van den Brink vertoefde vanaf 1849 vooral in Brussel en hield zich daar bezig met archiefonderzoek ten behoeve van Cuypers van Velthoven. Deze laatste schreef een studie over het Megens muntrecht. * In één van Bakhuizens brieven aan hem, raadde hij aan de archieven van Megen op te sporen. Van C.R. Hermans had hij vernomen dat deze stukken in handen waren geweest van de baron van Breugel. * Het is aannemelijk dat Cuypers van Velthoven een aantal stukken betreffende Megen verzameld heeft. Op de fiches van Cuypers komt als bronvermelding voor: "dans mes archives" of "dans mon cabinet". * In 1856, na de benoeming van Bakhuizen van den Brink tot archivaris des rijks, schonk Cuypers van Velthoven een aantal bescheiden betreffende Megen aan het Rijksarchief te 's-Gravenhage. *
Het archief van het graafschap Megen beslaat twee strekkende meter en 32 charters. Het is helaas maar zeer fragmentarisch bewaard gebleven. Van enige oude orde was geen sprake. Mogelijk bestond een archiefordening op de grafelijke kanselarij; de dorsale aantekeningen op de brieven van de graven van Vehlen tonen aan dat de inhoud van het stuk in de vorm van een regest werd aangegeven. Daarnaast stond aangetekend op welke datum men de brief beantwoordde. De archiefordening die de Duitse graven lieten aanbrengen bestond uit een bepaald kenmerk, dat als een soort code kan worden uitgelegd. Desondanks kon de structuur niet worden ontdekt. In een afschrift van een staat van kerkelijke inkomsten uit 1666 vindt men de aantekening, dat het origineel van deze staat zich bevindt in: "Fascicul...sub rubrica von Megensche dienst - bestellungen und besolldungen". *
Het archiefschema is zo eenvoudig mogelijk gehouden. Er is een serie correspondentie gevormd, hoewel een ordening naar onderwerp in een dergelijk klein archief wellicht ook te verdedigen is. Hierna volgt een rubriek verwerving en vervreemding van het graafschap. Voor het overige is in het archief een onderscheid gemaakt tussen stukken betreffende het beheer en stukken betreffende het bestuur van de heerlijkheid. Aangezien aan het leenregister over de periode 1618-1698 door de leengriffier een index is toegevoegd, is besloten in deze inleiding geen lijst van leengoederen op te nemen.
Deze inventaris en inleiding zijn een bewerking van de door A.C.J. Kloks in 1985 vervaardigde stageopdracht. Enige modificaties zijn aangebracht met betrekking tot het archiefschema en de inleiding.
W.A. van Paassen, 1992