skip naar content skip naar hoofdnavigatie spring naar service navigatie
sluit
Hulp nodig?

Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.

Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)

Meer informatie over de chat-service? Klik hier

Online op dit moment

Stel je vraag

Vincent van de Griend
Vincent van de Griend Bhic
Menu
sluit
Hulp nodig?

Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.

Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)

Meer informatie over de chat-service? Klik hier

Online op dit moment

Stel je vraag

Vincent van de Griend
Vincent van de Griend Bhic

Archieven

7662 Algemeen, later gemengd burgerlijk en kerkelijk armbestuur Uden, 1814 - 1929

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiƫrarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiƫrarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Algemeen
7662 Algemeen, later gemengd burgerlijk en kerkelijk armbestuur Uden, 1814 - 1929
Inleiding
Algemeen
Het in de Grondwet van 1814 en 1815 gehuldigde beginsel van scheiding tussen kerk en staat gaf aan de overheid geen andere taak dan de vrijheid van haar burgers in dezen ten volle te respecteren. Die opvatting werkte ook door op het gebied van de armenzorg. Deze werd met name gezien als een zaak van particuliere en/of kerkelijke liefdadigheid; teveel overheidsbemoeienis werd als 'niet gepast' gezien. Al van oudsher werd de liefdadigheid en zorg voor behoeftigen overgelaten aan kerkelijke instellingen of welgestelde particulieren.
Toch waren er onder invloed van de denkbeelden van de Verlichting ook meningen ontstaan die juist stelden dat de overheid wel degelijk een taak op dit gebied had. Immers de bedeling was in de afgelopen eeuwen juist eerder oorzaak van vermeerdering dan van vermindering van de armoede.
In de wet van 28 november 1818 werd een beperkt onderdeel van de armenzorg geregeld te weten de aanwijzing van het domicilie van onderstand en de rechtspraak inzake geschillen hieromtrent. Artikel 1 van die wet stelde dat de geboorteplaats als domicilie van onderstand werd aangewezen. De uitvoering van deze wet stelde teleur. Talrijke geschillen ontstonden tussen gemeentebesturen, maar ook tussen de burgerlijke overheid en kerkbesturen. Deze laatsten waren wel gebonden aan de burgerlijke wet maar weigerden niettemin het wettelijke onderstandsdomicilie te erkennen van behoeftigen die elders ter kerke gingen.
Het zou nog tot 28 juni 1854 duren voordat er een nieuwe wet tot stand kwam. Op 1 september 1854 trad deze in werking. De vijf belangrijkste grondbeginselen laten echter nog steeds het "laisser faire"-karakter van de overheid t.a.v. de armenzorg zien:
1. de ondersteuning van armen wordt overgelaten aan de kerkelijke en bijzondere instellingen van weldadigheid;
2. de burgerlijke armenzorg mag een arme slechts ondersteunen wanneer hij/zij die niet van kerkelijke of bijzondere instellingen van weldadigheid verkrijgen kan;
3. de burgerlijke armenzorg mag slechts bij volstrekte onvermijdelijkheid ondersteunen;
4. gemeentelijke subsidie aan instellingen van weldadigheid moet tot een minimum beperkt blijven;
5. de kerkelijke particuliere instellingen van weldadigheid behouden hun absolute zelfstandigheid.
In 1910 dient minister Heemskerk een ontwerpwet in tot regeling van het armenwezen. Deze wordt als Armenwet 1912 aangenomen. Hoofdbeginsel van de wet van 1854 blijft echter behouden: armenzorg blijft in de eerste plaats een zaak voor kerkelijke- en bijzondere armbesturen. Tevens blijven de 4 verschillende categoriƫn van weldadigheidsinstellingen bestaan:
1. overheidsinstellingen;
2. kerkelijke instellingen;
3. bijzondere niet-kerkelijke instellingen;
4. instellingen van gemengde aard;
Aan ondersteuning worden nieuwe voorwaarden verbonden zoals de onderhoudsplicht door bloedverwanten alsmede de inschakeling in het arbeidsproces. Als je in staat was om te werken moest ondersteuning zoveel mogelijk geschieden in de vorm van loon voor arbeid. De te verstrekken ondersteuning mocht de grens van het voor het levensonderhoud noodzakelijke niet overschrijden.
Tot 1965 blijft de Armenwet van 1912 gehandhaafd. In 1965 wordt die wet vervangen door de Algemene Bijstandswet. Deze gaat uit van het principe dat bijstand een taak van de overheid is, met een mogelijkheid tot beroep op de uitoefening van deze overheidstaak. De weg van een gunst naar een recht was hiermee eindelijk voltooid.
Situatie in Uden

Kenmerken

Datering:
1814-1929
Vindplaats origineel:
BHIC 's-Hertogenbosch