In 1815 kwam het inwonertal voor het eerst boven de 300, namelijk 324. In 1870 werd de 500 bereikt.
Binnen de teelt van de voornaamste gewassen, rogge, haver, boekweit en aardappelen treedt in de tweede helft van de negentiende eeuw een verschuiving op: de aardappelen zijn aan het eind van de negentiende eeuw duidelijk het belangrijkste gewas, terwijl de teelt van boekweit bijna geheel verdwenen is.
Ook de veestapel veranderde langzaam van samenstelling: tegenover een gestage groei van het aantal koeien en varkens (van respectievelijk circa 225 en bijna 100 rond 1850 naar 325 en ruim 250 in 1900) staat een even gestage afname van de hoeveelheid schapen (van een kleine kudde van 60 schapen rond 1850 naar helemaal geen kudde meer in 1900).
Het aantal paarden bleef redelijk stabiel in de negentiende eeuw, namelijk rond de 50. Dat zou pas veranderen met de invoering van tractors.
De lokale nijverheid was nagenoeg volledig gericht op de lokale behoeften (bakker, slager, smid). Enkele brouwerijen bedienden voor 1900 een ruimer gebied, maar konden het economisch uiteindelijk toch niet bolwerken. In de loop van de negentiende eeuw verdwenen ze bijna allemaal.
In 1817 verleende de Hoge Raad van Adel aan de gemeente Esch een gemeentewapen, dat bestaat uit een es van goud op een schild van lazuur (blauw). Het schild wordt vastgehouden door St. Willebrord, de patroonheilige van de Essche parochie. Dit gemeentewapen was gebaseerd op het zegel dat de schepenbank gebruikte om oorkonden te bekrachtigen. Het gebruik van dit schependomszegel is in de vijftiende eeuw begonnen.