Archieven

1 Notariale Actes van het jaar 1703 en 1704
Contant betaalde rekening van Janneken Dierckx betaalt voor 21 dozijn wittebrood weegt 61 pond nog 54 tarwebrood weegt 84 ¾ pond, tezamen 145 ¾ pond maakt 39 dozijn tegen 5 ¼ ; bedrag 10.4.9. bij kwitantie 227; Claes Claessen betaalt voor 3 haemels [gesneden ram], wegen 112 pond tegen 2 ¾ gulden per pond; een half kalf weegt 33 pond voor 1 gulden en 10 stuivers per pond en 40 pond rundvlees tegen 1 gulden 10 stuivers per pond; bedrag 22.4.10. bij kwitantie 228; Martien Dierckx betaalt voor een runderslacht, 2 kalfsslachten, 4 schaapsslachten en een ossetong bedrag 6.9.-. bij kwitantie 229.

2 Peter Henderiks, inwoner van Gassel verklaart op verzoek van de regenten van de dingbank van het Land van Cuijk, dat hij pachter is geweest van de Tongelaarse bouwhof, genaamd de Meijse Voort en daar gewoond heeft ten tijde van het proces tussen de Tongelaarse bouwlieden en de regenten van de raad van het Land van Cuijk en dat op een zeker moment de heer van Tongelaar zijn bouwlieden op het huis heeft ontboden en hen iets liet tekenen aangaande het proces, waarvan wordt vermoed dat het ging om een volmacht en dat daarvan niemand schade zou ondervinden, waarna genoemde Peter Henderiks vertrokken is en er een nieuwe bouwman, genaamd Jan Goossens, op de Meijse Voort geplaatst werd en dat die hof nu leeg staat en dat de bouwlieden op de Tongelaar een verplichting hebben om het derde part van de ingekwartierde militie op Gassel aan te nemen en onderling te verdelen, zonder dat zij daarvoor een duit zouden ontvangen; mede compareerde Henderik van Vaal, gewezen rentmeester, die verklaarde dat die van Tongelaar, in tegenstelling van die van Gassel, gedwongen waren om te betalen het 1/3 deel in de kleine speciën, waarbij hij meermalen met Rudolph van Riemsdijk het 2/3 deel heeft betaald en dat de bouwlieden voor de inkwartiering van 1/3 deel van de militie niets kregen betaald.

3 Adriaan van Haaren, inwoner van Grave verklaart als aanvulling op zijn attestatie van 10 januari 1704, op verzoek van Jaques Mattheus, dat de persoon Elbert Verhorst, in kwaliteit van schepen van Grave en als stadhouder van de officier van de heer van Heumen, dat hij in oktober 1703 aanwezig was in de kamer van genoemde regent en samen met de andere arbeiders zijn betaling ontvangen heeft, waaronder kwalijk gedeukte schellingen geweest zijn en dat de stadskwartiermeester enige gedeukte schellingen daaruit nam en inwisselde voor ander geld en dat de zoon van Verhorst voor deze schellingen niet gemeld zou worden.

4 Jacob Peters, sergeant van kapitein Schrassert in het regiment van brigadier van Els en Alida Gerrits, echtelieden, laten hun bezittingen na aan de langstlevende van hen beiden en benoemden die tot enige en universele erfgenaam en dat kind of kinderen na het scheuren van de bedde en de langstlevende mocht hertrouwen dat het kindschap gelijk wordt gesteld met eventuele nieuw verwekte kinderen.