Erp is een Meyerijsche plattelandsgemeente van iets meer dan 4100 inwoners. Ondanks de toenemende industrialisatie van het Brabantse platteland heeft Erp haar agrarische karakter nog behouden. Dit karakter demonstreert zich duidelijk in stedenbouwkundig opzicht: de vorm van de bebouwing en de verspreiding en aard ervan dragen een agrarische signatuur. Niet alleen de bebouwing en het bewoningspatroon maar ook de beroepsstructuur en daarom ook het maatschappelijk leven kent een sterke agrarische dominant.
Volgens de uitkomsten van de woningtelling 1956 hadden in dat jaar nog ruim 48% van de Erpse hoofden van huishoudens een agrarisch beroep. Van de toen getelde bewoners - exclusief gestichtsbevolking 3939 personen - woonden 2157 in boerderijen en tuinderswoningen.
De woningvoorraad van 665 woonruimten bestond uit 336 boerderijen en tuinderswoningen, 248 woningen zonder enig bedrijf.
Bijna alle woningen zonder bedrijf staan in het dorp Erp. Ook de spreiding van de bebouwing heeft een landelijk karakter, typerend voor de Brabantse zandgronden. Volgens de voorlopige uitkomsten stonden in de gemeente 657 woningen , waarvan 249 in het kerkdorp Erp (met de buurtschap Bolst), 60 in het kerkdorpje Keldonk en 47 in Boerdonk. De rest stond, al dan niet in kleine groepjes, verspreid over het gemeentelijk grondgebied. Juist deze verspreide bebouwing is agrarisch.
Keldonk en Boerdonk hebben betrekkelijk geringe betekenis. Het zijn in feite kristallisatiepunten van de verspreide bebouwing.
Naar het zuiden en oosten gaande neemt de populieremijkdom af en nadert al het hoge, droge zandgebied, waar de den thans de kenmerkende boom is. De oudere lage gronden van de populieren zijn langer door de mens geoccupeerd dan de drogere Brabantse zandgronden welke voor een groot gedeelte eerst in deze eeuw voor agrarische doeleinden in gebruik zijn genomen.
De ligging van het dorp Erp wordt primair bepaald door de provinciale weg 's Hertogenbosch - Veghel - Erp - Gemert, (Helmond). Deze weg is een uitgesproken dorpenweg. Zij heeft weinig betekenis voor het doorgaande verkeer maar ontleent haar primaire betekenis aan het verkeer dat voor de aan deze weg gelegen dorpen bestemd is. Zij verbindt een rij van dorpen, gelegen tussen Peel en Zuid-Willemsvaart in, (vroeger tussen Peel en de Aa). Het is typerend voor Oost-Brabant dat de voornaamste dorpen in rijen liggen met als hoofdrichting Noord-Zuid, hoofdrichting ook van de ontwaterende riviertjes.
Op de provinciale weg werden in 1956 725 auto's en fietsers geteld. De weg welke grote betekenis voor het doorgaande verkeer in deze streek heeft, de Rijksweg langs de Zuid-Willemsvaart (1956 1300 auto's) gaat door een stuk onbewoond Erp. Keldonk en Boerdonk hebben wel via deze weg verbinding met de grote centra.
Voor werkgelegenheid, onderwijs, niet-dagelijkse winkelvoorziening heeft Veghel een zeer belangrijke functie. De afstand naar dit centrum bedraagt 5 krn. Helmond, dat eveneens een functie ten opzichte van Erp vervult, ligt op 16 krn afstand. Verder zijn voor de niet-agrarische werkgelegenheid van belang Beek en Donk en Uden, op ongeveer 8 krn gelegen.
Deze afstanden zijn gering. Hierdoor is de keuze in de werkgelegenheid voor de niet-agrarische Erpse bevolking zeer gedifferentieerd.
In het voorgaande werd Erp reeds getypeerd als een agrarische gemeente. Thans verminderd dit agrarische karakter wel. Toch is nog steeds zo'n groot gedeelte van de beroepsbevolking direct betrokken bij het agrarische productieproces dat de samenleving als agrarisch beschouwd mag worden.
In 1939 was nog 75,6 % van de mannelijke beroepsbevolking werkzaam in de landbouw, in 1947 67,3 %.
Na 1947 is er wel geen beroepstelling meer gehouden. maar op grond van de nevenuitkomsten van de woningtelling 1956 mag worden aangenomen dat dit percentage 47½ bedroeg.
Aan de woningtelling 1956 was geen beroepstelling verbonden, maar dank zij het feit dat omtrent de sociale status van het gezinshoofd enige vragen werden gesteld, is er wat meer bekend van de ontwikkeling welke na 1947 plaats vond, al kunnen deze gegevens niet exact met die van 1947 vergeleken worden. In de periode 1947 - 1956 nam het aantal gezinshoofden toe met 171, het aantal agrarische gezinshoofden slechts met 17.
In 1947 had ruim 64% van de gezinshoofden een agrarisch beroep, in 1956 slechte 48%!
De navolgende tabel, ontleend aan de uitkomsten van de woningtelling 1956, geeft een inzicht in de huidige sociale samenstelling van de gezinshoofden.
Het dorp Erp is zich steeds meer aan het ontwikkelen als woongemeente voor elders werkenden. Meer dan 36% van de Erpse gezinshoofden werkt buiten de gemeente, voor Keldonk is dit percentage 25, voor Boerdonk 6½, voor de kleine kernen en verspreide bebouwing slechts 7½.
Het landbouwbedrijf in de gemeente Erp behoort qua type tot het kleine zandlandbouwbedrijf.
Een uitbreiding van de werkgelegenheid in de landbouw behoeft in de naaste toekomst niet te worden verwacht. De structuur der Erpse bedrijven laat dit niet toe. Een kleine afname is gezien de huidige tendentie in geheel Brabant niet onmogelijk.
Een eventuele uitbreiding van de tuinbouw zal niet zodanig zijn dat in de komende decennia de jonge boerenzoons hierdoor uit de opvolgingsmoeilijkheden geraken. Wel was de oppervlakte tuinbouwgrond in de
periode 1950-1955 toegenomen van 24 tot 35 ha., doch dit betreft voornamelijk grove tuinbouw in de volle grond als compenserende activiteit op het gemengde bedrijf.
Buiten de landbouw is de lokale werkgelegenheid beperkt tot een enkel constructiebedrijf, een confectieatelier en een houtwarenbedrijf.
Geen wonder dat in 1956 rond 262 mannen en 80 meisjes buiten hun woongemeente werkten. Hiervan waren in totaal 120 gezinshoofden.
De kans op verdere lokale industrievestiging van enige omvang is zeker gering. Niet alleen ligt de gemeente wat afzijdig van het verkeer, doch de nabij gelegen industriecentra hebben veel gunstiger vestigingsfactoren dan Erp. Voor werkgelegenheid is de Erpse bevolking in de toekomst nog meer dan tot nu toe aangewezen op centra zoals Uden, Veghel, Beek en Donk. Verdere ontwikkeling van deze centra is dan ook een primair Erps belang. Voor deze werkgemeenten kan Erp een zekere woonfunctie blijven en gaan vervullen, alhoewel uiteraard het gebrek aan lokale werkgelegenheid, het vertrek uit de gemeente zal blijven bevorderen.
III.DEMOGRAFISCHE ONTWIKKELING
Het is niet te verwonderen dat de demografische ontwikkeling van de gemeente Erp weinig verschilt van andere agrarische gemeenten in de omtrek, met uitzondering dan van de Peelgemeenten, welke via ontginningen in het recente verleden een sterkere groei kenden, b.v. Boekel.
Het hoge sterftecijfer van voor de dertiger jaren is thans op een laag peil aangeland van minder dan 8. Dit houdt in dat de geboorteoverschotten in het recente verleden een stijgende tendens vertoonden. De trage groei van de gemeente is dan ook niet te wijten aan een geringe natuurlijke aanwas maar aan het feit dat het vertrek uit de gemeente groter was dan de vestiging in de gemeente. Dit is een gevolg van het feit dat de uitbreiding van de lokale werkgelegenheid geen gelijke tred hield met de bevolkingsaanwas.
Na 1950 kan het migratiebeeld naar richting bepaald worden, uit gegevens van het C.B.S. Na 1950 bedroeg het negatieve migratiesaldo 276 personen, waarvan voor rekening van de buitenlandse migratie kwamen 171 personen. Slechts een migratiesaldo van 105 personen had betrekking op de binnenlandse migratie, hiervan had weer een negatief saldo van 67 personen betrekking op de provincie Noord-Brabant.
De omgevende gemeenten leverden een negatief saldo op van slechts 6 personen ! Dit laatste saldo is als volgt ontstaan:
Deze gegevens leveren wel stof voor veronderstellingen bij de prognose!
Naast een inzicht in de demografische ontwikkeling van de gemeente als geheel, is een nadere beschouwing van de gevolgen hiervan in de gemeente zelf noodzakelijk.
Een basis hiervoor leveren de uitkomsten van de woningtelling 1956. Hieruit blijkt dat de naoorlogse woningbouw voor 50% in het dorp Erp werd gerealiseerd, terwijl in 1956 dit dorp maar 37,8% van de gemeente telde. In 1947 echter was dit percentage 26,6%. Met andere woorden, de toename van het inwonertal der gemeente richtte zich primair op het dorp Erp. Uiteraard speelt hierbij het woningbeleid van de gemeente een belangrijke rol. Uit gesprekken in Erp en in andere in gelijke omstandigheden verkerende gemeenten bleek dat naast beleidsmotieven ook zekere sociale motieven hiervoor zijn aan te wijzen.
Dit is een belangrijk gegeven voor de ruimtelijke planning van de gemeente.
Ondanks het vertrek uit de gemeente dat in de leeftijdsklasse 20 - 35 jaar het meest voorkomt heeft de leeftijdsopbouw van de gemeente nog steeds een jeugdig karakter. Dit is te danken aan de hoge geboortecijfers en aan de lage sterftecijfers.
Iedere prognose omtrent de bevolkingsgroei kent grote onzekerheden. Getallen dienen in dit kader alleen beschouwd te worden als het aangeven van een orde van grootte, niet als exacte cijfers.
Voorgaande hoofdstukken hebben aangetoond dat de gemeente Erp weliswaar grote geboorteoverschotten kent, maar in zijn ontwikkeling geremd wordt door een stabiliteit van de lokale werkgelegenheid. In het verleden kende de gemeente steeds vertrekoverschotten. Gedurende de laatste jaren breidde zich de werkgelegenheid in de directe omgeving van Erp uit, met name in Veghel en Uden. Hoewel hier vanuit Erp een groot aantal personen heen pendelen, ontstond met deze centra geen negatief migratiesaldo.
Het vertrek uit de gemeente werd voor een groot gedeelte bepaald door de buitenlandse migratie ·!
Hieruit mag nog geenszins geconcludeerd worden dat bij verdere uitbreiding van de werkgelegenheid in de nabijgelegen industriecentra Erp zijn gehele bevolkingsaanwas minus de buitenlandse migratie ter plaatse vast zal kunnen houden !
Tekenend zijn de negatieve saldi met de oude industriecentra Beek en Donk en Gemert. Gezien de verhouding agrariërs ten opzichte van de totale beroepsbevolking in de jaren 1947 en 1956 mag aangenomen worden dat de huidige pendelende industriebevolking voor een naar verhouding groot deel uit zgn. eerste generatie-industriearbeiders bestaat. Zal de hierop volgende generatie voor een groot gedeelte afvloeien naar de grotere centra of zal dit proces versneld optreden ?
Enquêtes in de omgeving, gesprekken in de gemeente zelf, doen vermoeden dat voor een aantal in de nijverheid werkzame jonge personen Erp als woongemeente niet zal voldoen en dus naar elders vertrekken. Een en ander hangt samen met de vraag : in hoeverre kan een kleine woongemeente voldoende mogelijkheden bieden voor de ontplooiing van een moderne industriële samenleving.
Een belangrijke rol speelt hierbij het voorzieningen-niveau . Een moderne industriële samenleving kent een veel meer gedifferentieerd behoeftepatroon dan een agrarische samenleving. Voor een bevrediging van deze behoeften is over het algemeen een groot aantal personen nodig, daar anders iedere economische basis voor deze behoeftebevrediging ontbreekt. Een klein dorp kan dit niet gauw opbrengen.
Voor verklaring van de urbanisatie wordt wel aangevoerd de afstand tussen werk- en woongemeente. Waarschijnlijk zijn hierbij sociale motieven belangrijker!
Zal in de toekomst zich zeker een sterke tendens kunnen ontwikkelen tot vertrek uit de gemeente, anderzijds mag toch gezien de moderne communicatiemiddelen, verwacht worden dat wanneer de gemeente haar aantrekkelijkheid als woongemeente onderhoudt en behoudt zeer zeker een groot aantal personen in Erp willen blijven wonen.
Op grond van bovenstaande overwegingen kan als volgt een prognose voor 1974 voor de gemeente Erp worden ontwikkeld.
Wanneer uitgegaan wordt van de huidige leeftijdsopbouw en met behulp van sterftetafels de overlevingskansen worden berekend en tevens door de huwelijksvruchtbaarheid als basis te nemen de toekomstige geboorten geraamd worden, kan een voorzichtige raming van de bevolking van de gemeente in 1974 worden opgesteld.
Wanneer echter de migratie in de prognose betrokken wordt, dan wordt deze aanwas sterk gereduceerd. Aangenomen mag worden dat het vertrek uit de gemeente tot 1974 rond 60 % van de natuurlijke aanwas zal bedragen, een migratie weinig sterker dan thans, samenhangend met de toenemende afvloeiing van de agrarische naar de niet-agrarische beroepsbevolking. Door deze migratie wordt uiteraard de feitelijke natuurlijke aanwas ongunstig beïnvloed zodat in feite dan de bevolkingstoename slechts 700 personen zal bedragen.
Deze prognose mag zeker als minimaal beschouwd worden. Immers wanneer de werkgelegenheid in de nabijgelegen regionale centra zich gunstig ontwikkelen, zal dit zeker zijn neerslag hebben op Erp, vooral daar de huidige migratie geenszins door deze plaatsen bepaald wordt. Wanneer de toename van de bevolking zich ook in de toekomst op het dorp Erp blijft concentreren dan zullen in dit dorp de verzorgingsmogelijkheden toenemen, weliswaar niet zodanig dat een en ander een stedelijk karakter zal krijgen, maar wel zo dat de aantrekkelijkheid van het dorp als woonoord in de toekomst zal toenemen.
Hierdoor zou de migratie enigermate kunnen afnemen. Hoeveel deze afname zou kunnen bedragen is moeilijk te schatten. Het zal echter verstandig zijn om in de stedenbouwkundige plannen zeker rekening te houden met een bevolkingstoename van een duizendtal personen.
Voor uitbreiding komt voornamelijk het dorp Erp in aanmerking. De bevolkingstoename zal bestaan uit niet agrariërs. Het dorp heeft een verzorgingsfunctie, hier zal het nieuwe Erp, de nieuwe Erpse samenleving zich kunnen ontwikkelen tot een industrieel plattelandsdorp.
Rond 1970 zal het dorp ongeveer 2500 inwoners kunnen tellen, waaromheen verspreid de agrarische bedrijven liggen.
De kernen Boerdonk en Keldonk zijn te klein om te verwachten dat zij op den duur zich verder kunnen ontwikkelen. Zij zullen misschien enige individuele bewoners tot zich kunnen trekken, welke gewoonlijk tot de zgn. sub-agrarische bevolkingsgroep gerekend worden. Dit zijn personen welke hun hoofdberoep weliswaar niet in de landbouw vinden maar toch nauw met het agrarische leven verbonden willen zijn. Deze bevolkingsgroep wordt steeds kleiner !
In 1957 woonden in woningen in de gemeente Erp 3940 inwoners. De toename van 1000 personen betekent dat in 1974 5000 personen in woningen gehuisvest zullen zijn.
Thans is de gemiddelde gezinsgrootte 5,5. Op grond van de leeftijdsopbouw in 1974 mag gerekend worden dat de gemiddelde woningbezetting ongeveer 5 zal bedragen. In 1974 zal derhalve behoefte zijn aan een 1000-tal woningen.
In Erp waren in 1956 in totaal 657 woningen en 21 "andere bewoonde ruimten" (op grond van de woningtelling 1956 kan aangenomen worden dat theoretisch een woningtekort bestond van 40 woningen.)
Inclusief het inhalen van het woningtekort en vervanging van de "andere bewoonde ruimten" zullen dus in de gemeente Erp tot 1974 een 360-tal woningen gebouwd moeten worden.
De toeneming van het aantal inwoners zal het mogelijk maken dat te Erp zich enkele winkels vestigen. In hoeverre dit zal geschieden zal echter vooral afhangen van de huidige Erpse middenstand zelf. Theoretisch zou deze voldoende expansie kunnen vinden in de toeneming . Winkelvestiging hangt sterk af van persoonlijke kwaliteiten. Moderne parallellisatie leidt tot consumentenuitbreiding .
Het moderne verenigingsleven zal een grotere zaalaccommodatie vragen geschikt voor de nodige ontspanningsmogelijkheden ter plaatse.
De ontwikkelingsmogelijkheden voor Erp zijn niet zodanig dat de eigen landelijke sfeer verloren hoeft te gaan. De uitbreiding van het dorp zal ook niet op stedelijke wijze mogen geschieden. Indien de stad in het dorp geïntroduceerd wordt verliest het de aantrekkelijkheid van een landelijke woonsfeer. Scholen, winkels en openbare gebouwen zijn echter even goed nodig als in de stad, doch aan hun eigen milieu aangepast.
Erp heeft nog de kans tot een gaaf industrieel plattelandsdorp uit te groeien. Vele Brabantse gemeenten hebben deze kans gemist!
Kenmerken
Het precieze jaar van openbaarheid kun je per inventarisnummer vinden.
Bij vragen kun je contact opnemen met het BHIC.