Op 21 dec. 1802 werd door het departementaal bestuur in 's-Hertogenbosch besloten dat de bestaande Hoge Vierscharen bestendigd zouden worden.
De proces-orde zou voorlopig ongewijzigd blijven. Het gerecht vervolgde alle misdrijven, behalve als van ouds de geringere waarvoor de schoutciviel en zijn bank een geldboete kon opleggen.
De criminele rechtbank te Breda "Hoge Vierschaar" geheten, was competent in de stad Breda en de voormalige baronie, Oosterhout, Rozendaal en Wernhout inbegrepen.
Van de justitiekosten zou de stad een vijfde en de veertien dorpen vier vijfde betalen.
Op 22 mrt. 1803 kwam tot stand: 'een reglement en bepaling op de justitie in het departement Braband'. Op 19 apr. 1803 werd de Vierschaar plechtig geïnstalleerd in het raadhuis van Breda.
Het departementaal bestuur benoemde de drossaard als openbaar aanklager en rechts-vorderaar. De drossaard was ook schoutciviel in Breda en Teteringen.
De drossaard en griffier waren steeds juristen. De president van de hoge vierschaar was geen jurist. Mr. Banier, eerste benoemd, heeft dit ambt nooit aanvaard, maar de fabrikant Caspar Fred. Schultz Pesser was president van april 1803 tot 4 juni 1809, daarna de koopman in ijzer en kolen M. Eeltjens en mr. C. Jamez tot 8 juni 1811, toen de Hoge Vierschaar plaats maakte voor een frans tribunal de première instance.