skip naar content skip naar hoofdnavigatie spring naar service navigatie
sluit
Hulp nodig?

Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.

Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)

Meer informatie over de chat-service? Klik hier

Online op dit moment

Stel je vraag

Ans Holman
Ans Holman RA Tilburg
Menu
sluit
Hulp nodig?

Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.

Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)

Meer informatie over de chat-service? Klik hier

Online op dit moment

Stel je vraag

Ans Holman
Ans Holman RA Tilburg

Archieven

7019 Dorpsbestuur St. Hubert, 1668-1810

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Historisch overzicht
7019 Dorpsbestuur St. Hubert, 1668-1810
Inleiding
Historisch overzicht
Inleiding.

Mill moge een dorp zijn, waarvan de gemiddelde Nederlander te nauwer nood de ligging kent, het is daarom niet minder dan de andere dorpen in Noord-Brabant. Men zou zelfs mogen zeggen méér. Het is een dorp, waarin zich in moeilijke omstandigheden, als de laatste jaren brachten, de vooruitgang manifesteert: een dorp dat groeit, zodanig, dat deze groei voor, een oningewijde, voor een vreemdeling zelfs, duidelijk zichtbaar is.
In 1940 brachten de oorlogsgebeurtenissen het dorp meer in de belangstelling van de grotere massa, vanwege de "pantserslag bij Mill", zoals de gevechtshandelingen in oostelijk Brabant in de wandelgangen genoemd werden.
Thans (1943) omvat de gemeente Mill en St. Hubert de dorpen Mill aan de spoorlijn Boxtel-Gennep, St.Hubert ten zuiden daarvan, Langenboom ten noorden en verschillende gehuchten, waaronder Gagel, Molenheide en Vilheide.
Oudtijds behoorden de dorpen tot het land van Cuyk, een vrije heerlijkheid met hoge jurisdictie,die in 1602 door Prins Maurits met Staatse troepen werd veroverd. Sindsdien bleven de gebieden van het land van Cuyk in handen van de Oranje’s en werden voortaan als Prinselijk Domein bestuurd (zie hieronder: staatsinrichting).
Onder de hoge bank van Cuyk ressorteerden verschillende lagere dingbanken. Een dezer banken was gevestigd te Mill en omvatte de dorpen Mill, St.Hubert en Wanrooi. Mill en St.Hubert werden tijdens de periode van inlijving bij Frankrijk in feite samengevoegd tot één "commune". Wanrooi bleef zelfstandig. Na de restauratie van onze onafhankelijkheid vinden we de dorpen Mill en St.Hubert verenigd in het verband van één Nederlandse gemeente.
Het archief, dat hieronder zal worden beschreven, houdt door deze ontwikkeling dus tevens verschillende gegevens in, die van belang zijn voor de geschiedenis van de buurgemeente Wanrooi, als onderdeel van de dingbank van Mill.
Stukken het dorp Wanrooi als zoodanig betreffende, zijn echter in het archief niet aanwezig, en zullen ter plaatse dienen te worden gezocht.
Hoewel door de werking van de Archiefwet-1918 en het Koninklijk Besluit van 2 September 1919, Staatsblad 552, verschillende stukken van het archief van de dingbank van Mlli zijn overgebracht naar het Rijksarchiefdepot voor Noord-Brabant te ‘s-Hertogenbosch, berust nog ongeveer een 2000-tal stukken ten gemeentehuize te Mill. Tezamen vormen deze stukken het oud-archief van de dorpen Mill en St.Hubert.
Hierna worden deze stukken beschreven, gesplitst naar herkomst, zodat de inventaris komt uiteen te vallen in twee delen: het archief van Mill en dat van St.Hubert.
Deze verdeling werd noodzakelijk ter verkrijging van een beter overzicht bij de inventarisatie en is bovendien uit historisch en archivalisch oogpunt verdedigbaar, daar ook reeds tijdens de Republiek van de Zeven Verenigde Nederlanden de dorpen Mill en St.Hubert in vele opzichten nauw met elkander verbonden waren, veel enger dan de band was met het toch óók onder de dingbank behorende Wanrooi.
Kerkelijk vormden Mill en St. Hubert twee afzonderlijke parochies, eerst sinds 1796. In kerkelijke zaken bestonden echter verschillende ”gemeenschappelijke regelingen” (zie archief St.Hubert I, stuk 3). Ook het burgerlijk armbestuur, nauw samenwerkend met de diaconie van de toenmaals heersende Nederduits-Gereformeerde Kerk, was tijdens de Republiek gemeenschappelijk geregeld (zie het register van de armmeesters in de inventaris toegevoegd aan het archief van Mill).
Tegen het einde van de Republiek werden obligaties van het dorp St.Hubert bestempeld of gezegeld met het embleem van Mill en andersom. Op stukken van St. Hubert werd niet de H. Hubertus-beschermheilige van het dorp afgebeeld, doch St.Willibrordus, de beschermheilige van Mill.
De ten gemeentehuize berustende stukken vormen helaas een gebrekkig geheel. De stukken werden in de negentiende eeuw bewaard op de zolders van het gemeentehuis, waarschijnlijk niet in een kast, doch opgestapeld in een hoek. De stukken werden beschouwd als oud papier en op verschillende exemplaren vindt men aantekeningen uit later tijd. Blanco of gedeeltelijk blanco vellen papier werden voor concepten etc. benut. Er werd een notitieboekje gevonden uit 1863 met een perkamenten band, afkomstig van een schepenakte van 1704. Het behoeft geen verder betoog, dat op deze zijde vele archivalia in de negentiende eeuw verloren gingen.
Ook in de laatste jaren echter werden door "belangstellenden" verschillende stukken uit de verzameling gelicht. Zo zijn -naar men mij mededeelde- stukken met uithangende schepenzegels verdwenen. Het is hier niet de plaats na te gaan, waar eventueel verdwenen archivalia zich thans bevinden, nog minder de plaats om verantwoordelijke personen aan te wijzen. Mogelijke vergrijpen of nalatigheden zijn althans niet juridisch bewijsbaar.

Staatsinrichting.

Onder staatsinrichting in dit verband wordt slechts verstaan een beschrijving van de staat, waarin de dorpen Mill en St. Hubert door de eeuwen heen verkeerden, hoofdzakelijk i.v.m. de bestuursinrichting. Men verwachte derhalve niet een behandeling van al datgene, dat de staatsrechtswetenschap samenvat onder het begrip staatsinrichting staatsrecht in engeren zin).
Van litteratuur over staatkundige geschiedenis is bij het opstellen van deze inleiding geen gebruik gemaakt. De bestaande algemene werken delen ook slechts weinig mede over de toestanden in Noord-Brabant ten tijde van de Republiek en daarna, uit welke tijden het oud-archief van Mill en St. Hubert stamt. Gosses en Japikse -Handboek Staatk.gesch.- delen slechts weinig mede omtrent het lagere bestuur van de Generaliteitslanden; de la Bassecour Caan -Reg.vorm van Nederland - noemt het slechts terloops; Fruin -Staatsinstell.- zelden.
Zoals hiervoor werd opgemerkt behoorden Mill en St. Hubert tot de heerlijkheid Cuyk. De verschillende dorpen verkregen op den duur eigen rechten: er werden enkele dingbanken ingesteld mat scholtis en schepenen. Het land zelf werd verdeeld in grondstukken, die aan de dorpen werden toegewezen als gemeentegronden. Zaterdags na Pasen van het jaar 1308 gaf Jan van Cuyk, heer van de heerlijkheid, de gemeentegrondon in eigendom aan de dorpen, waartegenover stond, dat de heer jaarlijks schattingen kon eisen in de vorm van chijns- en tiendgelden.
De heerlijkhijd Cuyk had een eigen leenrecht. Verschillende dorpen hadden zgn. heren, die vazallen van Cuyk waren. De goederen waren ter leenkamer van Cuyk geregistreerd. Men sprak van de heer van Escharen, de heer van Cuyk, den heer van Haps en de Heren van Mill (waarsch. oorspr. Cuykse vazallen) leefden in de 13e eeuw en 14e eeuw in de Gelderse Achterhoek (Rietstap; Wap.Ned.Adel).
Grave, een der dorpen van het land van Cuyk,verkreeg in de 14e eeuw stadsrecht. Het werd in de 16e eeuw een belangrijke vesting. In 159.. werd het met het land van Cuyk door Prins Maurits genomen. In 1672 door de Fransen verwoest en bezet en eerst in 1674 met veel moeite heroverd. In 1794 gaf het zich na een zwaar bombardement aan de Fransen over. Het bleef een vesting tot 1874, toen het garnizoen werd opgeheven.
De stad kreeg rechten op gemeentegronden van de overige dorpen, als blijkt uit een handvest van de stad, gegeven door Jan van Cuyk in 1308: ”opidium etiam nostrum de gravia ad munitionem ac communum utilitatem sui ex idem communitate omnem suam necessitatem percipiet et habebit”.
Bij de latere verdeling van de gemeentegronden rees een geschil over deze clausule. De gemeenten van het land van Cuyk beweerden, dat de rechten van de stad niet door de bestuurders qua talis bezeten werden, doch slechts als bestuurders van de gast- en weeshuizen te Grave, die bouwhoeven etc. buiten de wallen van de stad hadden.
Tijdens de Republiek van de Zeven Verenigde Nederlanden echter bemoeiden de regenten van Grave zich veelal met alle mogelijke transporten van landerijen, gelegen op gronden van de omliggende dorpen.
Op 18 augustus 1550 werd door Keizer Karel V een “Landtcaarte voor den Lande van Cuyck" uitgegeven. Deze verordening betrof hoofdzakelijk de bestuursinrichting in het land van Cuyk en het beheer van de gemeentegronden. De Keizer was heer van de heerlijkheid Cuyk. Volgens artikel 8 van der Landtcaarte was voor het afgraven, verkopen, enz. van gemeentegronden consent vereist van de landheer. Nadat de Prinsen van Oranje heren van Cuyk geworden waren, werd dit consent in feite gegeven door de ambtman van Grave als "stadhouder" van de Prins. Had iemand gemeentegrond in gebruik, en wilde hij dat gebruiksrecht aan anderen overdragen, dan behoefde hij vergunning van het bestuur van het dorp èn van de ambtman, namens de heer.
Tijdens de Republiek van de Verenigde Nederlanden kenmerkt de toestand op bestuursrechtelijk gebied zich door de alom bekende functieverwarring. De jurisdictiën van de Staten-Generaal (in feite de Raad van State) en van de Prins (zijn stadhouder en het rentmeesterambt) liepen door elkander. Daarnaast stonden de speciale rechten van de stad Grave. Het aantal ambtenaren en regenten en hun verschillende competenties is welhaast niet te overzien. Daarom zij een beperking toegestaan tot een opsomming van enkele functies die binnen Grave werden bekleed: raad-commissaris van de Prins, ambtsman vanwege de Prins, een stadhouder van de ambtsman of subtituut-ambtsman, een rentmeester van prinselijke domeinen, een schout van de stad, een agent (=pensionaris) van de stad, een landsschrijver en een ontvanger van de Prins, een ontvanger van de Raad van State, een college van Gedeputeerden langs de Maas (in verband met belastingen) vanwege de Raad van State enz.enz.
Reeds bij een middeleeuws handvest was de landdag ingesteld, een college onder voorzitterschap van de landsheer met hoofdzakelijk adviserende bevoegdheden. De Landtcaarte van Karel V bevestigde deze hoogste schepenvergadering; de vertegenwoordiger van de heer behield het voorzitterschap; de invloed van de landdag op het bestuur in het land van Cuyk werd aanmerkelijk versterkt.
Op de landdagen verschenen afgevaardigden van de dorpen. Tijdens de Republiek werden de landdagen belegd door de ambtman van de stad Grave en van het land van Cuyk (’s Prinsen stadhouder). In speciale gevallen konden ook de gezamenlijke schepenen van enige dorpen een landdag of landsvergadering bijeenroepen (zie bv. het verslag van de landsvergadering van 2 februari 1717. Archief St.Hubert II, nr.2).
In de republiektijd zat de ambtman van de Prins de vergaderingen voor; naast hem waren normaliter aanwezig de rentmeester van de prinselijke domeinen, de schout (scholtus) van Grave en de afgevaardigde schepenen van de diverse dorpen. Als secretaris fungeerde de landschrijver van het land van Cuyk.
De dorpen werden vertegenwoordigd door de schepenen, door of vanwege de Prins benoemd. Onder het land van Cuyk behoorden: Cuyk, Linden, Haps, St. Agatha, Maashees, Vierlingsbeek, Overloon, Sambeek, Beugen, Ryckevoort, Ledeacker, Oploo, Mill, St. Hubert, Wanooi, Beers, Gassel, Escharen en Neerloon.
Het land van Cuyk werd ten Noorden en ten Oosten begrensd door de Maas. (Oeffelt was een vreemde enclave, het behoorde niet tot de Republiek, doch tot het Limburgse Horst). Ten Noordwesten lag de heerlijkheid Ravestein, ten Zuidwesten de Commanderij van Gemert. De heerlijkheid Boxmeer verdeelde het land van Cuyk in twee delen. De dorpen ten Zuiden van Boxmeer grensden voor een deel aan de Staatse Meierij van den Bosch en voor een deel aan Spaans Gelderland.
De dorpen hadden nedergerichten, doch stonden niet alle gelijk in rang. De hoofdbank van Cuyk was aldaar gevestigd; onder deze dingbank behoorden Linden, Haps en St.Agatha, die wel alle zelf schepenen hadden, doch de dingbank spande de schaar in Cuyk. Behalve Mill ressorteerden onder de Millse dingbank de dorpen St. Hubert en Wanrooi. De buurtschap Tongelaar behoorde onder de bank van Gassel. Naast Cuyk was Mill, wat gerechtelijke jurisdictie aangaat, het belangrijkste dorp van de heerlijkheid.
In de laatste jaren van de Republiek bracht de hoofdbank van Cuyk zeven schepenen in den landdag; Mill zes en de andere dorpen elk slechts twee of drie afgevaardigden (1791).
Wat de rechtspraak betreft: in de hoge bank vorderde de schout of ambtman het recht (hij was tevens politiehoofd en rechter van instructie) en wees de bank het vonnis. De president of zgn. voorschepen sprak namens de schepenen. Recht werd gedaan in naam van de gemeente, die de sehepenen vertegenwoordigden. In de nedergerichten was de gang van zaken dezelfde. De dorpen hadden daartoe substituten (substituut-schouten) - Mill in latere jaren zelfs twee. De president-schepen was bij afwezigheid van de schout veelal waarnemend schout: zonderlinge verhouding tussen zittende en staande magistratuur; een president van de rechtbank, plaatsvervangend officier van justitie.
Met de val van de oude Republiek, was ook de heerlijkheid Cuyk gedoemd te verdwijnen. Er werd een reglement voor de gemeentebesturen samengesteld. De dorpen bleven echter voorlopig nog in het verband van de oude heerlijkheid bestuurd. Het land van Cuyk werd verdeeld in vier schoutambten: Cuyk, Vierlingsbeek, Mill en Escharen. Mill omvatte naast de oude dorpen Mill, St.Hubert en Wanrooi, ook nog Ledeacker.
Eénmaal per jaar zou een landsvergadering te Cuyk worden gehouden, voor de eerste keer te beleggen door de ambtman van Grave etc. en verder door de voorzitter van de vergadering, door de vergadering zelf aan te wjzen. Het schoutambt in de dorpen werd verdeeld over twee personen: de schout-crimineel en de schout-civiel. Naar de landsvergadering zonden de dorpen afgevaardigden de beide schouten en één of twee leden van het "gemeentebestuur" (de oude scbepenbank). Ook kon -indien gewenst- de dorpssecretaris ten landdage worden afgevaardigd in plaats van één van de leden van het gemeentebestuur. In de nieuwe landsvergadering hadden de president, de ambtman (geen president zijnde) en de schouten-civiel slechts adviserende stemmen. Elk dorp bracht ter vergadering slechts één stem uit. Voor het tot stand komen van een besluit was volstrekte meerderheid van stemmen vereist. De secretaris van Cuyk was griffier ter landsvergadering (zie voor dit alles archief Mill I, nr.10 6e stuk).
Volgens het nieuwe reglement bezat ieder dorp een gemeentebestuur, waarvan het aantal leden was vastgelegd. Mill kreeg 5 leden; St.Hubert 3. De leden zouden door de stemgerechtigde burgers worden verkozen volgens het voorschrift neergelegd in de Staatsregeling en uitvoeringsdecreten.
Elk dorp zou een secretaris en een gemeentebode hebben. Alle gemeentelijke besluiten moesten ter approbatie worden opgezonden naar het Departementaal Bestuur (verg. tevens staatsr. 1798 en 1801). Aan de gemeentebesturen zouden gecommitteerden voor financiën worden toegevoegd; Mill 4, St.Hubert 2 (zie archief Mill I, nr.10, 6e stuk).
Hierna moge een beknopte lijst volgen van schepenen van de dingbank van Mill. Volledig is deze lijst niet: zij bevat slechts de namen van diegenen, die regelmatig ten landdage werden afgevaardigd. De plaatsen achter de namen vermeld, duiden de vermoedelijke herkomst van de schepenen aan. Absolute zekerheid geeft deze aanduiding echter niet.
Correctie daarop kan veelal worden verkregen door raadpleging van de series borgtochtsbrieven in het archief van Mill zowel als van St.Hubert.
(De namen zijn chronologisch gerangschikt; 1715-1809; de onderstreepte namen werden als geslachtsnamen gevoerd)
Jan Aelberts (Mill) ; 1715-1717;
Aert Theunissen (St. Hubert) ; 1713;
Peter Jans (Wanrooi); 1715-1726;
Hendrik Reijmer (Wanrooi); 1717;
Lambert Jans Zelten (St. Hubert); 1717;
Anthony Verstraeten (Mill); 1720-1734;
Hendrik Reijnen (Wanrooi); 1720-1721;
Claes Theunissen (St.Hubert); 1720-1726;
Jan Peters (Wanrooi ); 1726-1734;
Derck Theunissen (St.Hubert); 1726-1741;
Jan Peters Diependaal (Mill); 1741;
Adriaan Jans Kempen (Mill); 1741-1770;
Reijn Hendriks (Wanrooi) ; 1741-1784;
Laurens Verstraaten (Mill) ; 1757-1777;
Gerrit Willems (Mill); 1757;
Engbert Aerts (Wanrooi); 1757;
Jan Huybers (St. Hubert); 1757;
Derk Geraerdts (St. Hubert); 1770;
Gerrit Geurts (Wanrooi); 1770-1780;
Hendrikus Reijne (Wanrooi) ; 1770-1780;
Lambert Zelten (St. Hubert) ; 1774-1795;
Hendrik Zelten (Mill); 1776-1784;
Constantijn Verstraaten (Mill); 1777-1795;
Aart Kempen (Mill); 1777;
Wilbert Jordens (St.Hubert); 1777;
Jan Reijnen (Wanrooi); 1777;
Gerrit Jan Geelen (St. Hubert); 1777;
Marten van Dijk (Mill); 1784-1789;
Wilbert Kempen (Mill) ; 1786-1795;
Johannes Willems Hofmans ( Wanrooi ); 1784-1795;
Cornelis van Dijk (St. Hubert); 1786-1791;
Pieter van den Heuvel;1798—1793;
Lambert Verstraaten (Mill); 1780-1795;
Arnoldus Jeurgens (Wanrooi); 1795-1807;
Peter Rijnen (Ledeacker); 1795-1807;
Hendrik Huybers (St. Hubert); 1795;
Bernardus Jeurgens; 1795-1809;
Hermen van den Broek (St. Hubert); 1795-1807;
Hendricus Hendrix;1795;
A. van Cuyck (Mill) ; 1807-1809;
Matthijs Abels (Mill); 1807-1809;
A. Teunissen (Wanrooi); 1807;
M. Overbeek (St. Hubert); 1807;
Martinus Gerrits (Mill); 1809;
Wilbert Peters (Mill); 1809;
A. van den Broek (St. Hubert); 1809;
Frans Jans (St. Hubert); 1809.

Financiën.

De jaarlijks samen te stellen gemeenterekeningen behoefden na vaststelling door het schepencollege de approbatie van de landschrijver van de Prins. De dorpsrekeningen werden opgesteld door het college van burgemeesters. Mill had twee burgemeesters; de werkzaamheden zijn te vergelijken met die van de moderne gemeente-ontvanger.
In de verpondingen van het land van Cuyk, ten behoeve van de Generaliteit geheven, droeg de dingbank van Mill evenveel bij als de hoofdbank van Cuyk:
Cuyck 7 gld.
Linden 8 gld.
St. Agatha 4 gld.
Haps 3 gld.
22 gld.

Mill 8 gld.
Wanrooi 9 gld.
St. Hubert5 gld.
22 gld.

De inning van alle soorten belastingen werd jaarlijks verpacht. De pachter had de verplichting te zorgen voor de "zetting" van de verpondingen. Hij, de "schatbeurder", vervaardigde de cedulen en kohieren.
Naast de verschillende verpondingen werden geheven gemaal en overgemaal als retributiën ; verschillende accijnzen als grote en kleine speciën (de grote- werden geheven op wijn en bier; de kleine- op broodkoren e.d.); tienden in later jaren, afkomstig van het Huis van Nassou.
Wanneer -vooral verderop in de tijd- speciale heffingen noodzakelijk werden, vanwege buitengewone omstandigheden, dan werd het begrote tekort omgeslagen over de ingezetenen naar grondslag van de verpondingen. De schatbeurders van Mill en St. Hubert legden ook lijsten aan van niet-aangeslagenen in de verpondingen. In het archief van Mill berusten lijsten van contribuabelen van de gemeente voor de gewapende dienst (1796 e.v.).
Vóór 1795 kwam het leeuwendeel van de belastinggelden van de dorpen van het land van Cuyk ten goede aan de Generaliteit en het Huis Nassou (speciaal tiendgelden). Na 1795 werd dit spoedig anders en verkregen de dorpen meer inkomsten.
Tevoren droegen de dorpen zware financiële lasten op menigerlei gebied. Bijvoorbeeld behoefden zij afschriften van de besluiten van de landdagen en van andere colleges, die slechts gegeven konden worden door de secretarie van de landschrijver te Grave; daarvoor werden dan zeer hoge leges van de dorpen gevorderd. Rekeningen en besluiten van de schepencolleges moesten te Grave worden geviseerd; hoge jura waren het gevolg. Voor eigen gebruik behoefden de dorpssecretarissen vellen papier, die slechts te Grave tegen nogmaals extra-jura te verkrijgen waren. Voorboelden zijn in de archieven van Mill en St. Hubert aanwezig, dat de landssecretarie te Grave voor één afschrift van 3 bladzijden folio f. 28,-- en f. 30,-- van de dorpsbesturen vorderde.
Ook de verplichte wolvenjachten in de Peel joegen de dorpen op hoge kosten. In 1720 werd aan de jager, die een jonge wolf ving f. 3,-- betaald; voor een volwassen wolf ontving hij f. 6,--. Het heette, dat de kosten van politie- en jachtdiensten -door het dorp voorgeschoten- na approbatie van de rekening in de landsvergadering door de heerlijkheids-kas zouden worden gerestitueerd. Er zijn stukken in het archief aanwezig, waarin de ambtman restitutie weigert. Bovondien moest het dorp voor het afhoren van de rekening wederom rechten betalen. (jura revisionis)
Door de oorlogsgebeurtenissen in de jaren 1794 e.v. werd het noodzakelijk leningen te sluiten. Na volmacht van de gezamenlijke geërfden werden door de regenten van Mill, zowel als van St.Hubert een zeer groot aantal obligaties uitgegeven. Vele van deze oudere obligaties, alsmede de akten van volmacht zijn in het archief aanwezig (Mill VIII, St. Hubert VII).
Hier moge de inhoud volgen van het oudste kohier, dat tot ons gekomen is, vermeldende de boerderij onder Mill en hun eigenaren omstreeks 1740: "Memoriaal vant Hoovt Gelt Tot Mill 1742.

Dit Boek vernuwt uijt den Register van de verpondinghe wegens de Erven, onder Mill gelegen en tot Zeelant, Uden en Boekel, sijn toebehoorende, waar van alle Jaar moet betaalt worden, twee gulden per morgen aan de gemeente van Mill, gepasseert den 8 april 1742. Ter presentie van Jan Peters Diependaal, Ariaan Jans Kempen, ende Peter van den Heuvel, schepenen tot Mill.

1. in de ses mergen. bij de oude beurg. Eenen halven mergen, toebehoorende De weduw Gerrit huijbers
2. benefens de vrij mergen, Eenen mergen toebehoorende Ludert Engsen met sijn Consorten;
3. Klingelskamp te samen 1 mergen, toebehoorende Jacob, en peter braemingen;
4. het vaarske toebehoorende Willem aerts, groot halven mergen;
5. in Griet Zeelen hoeven, Eenen mergen toebehoorende Jan Geurts;
6. in de zes mergen aan de oude beurigt. Een halven mergen, toebehoorende Thonij Jansse;
7. in de Rouw hoeven. Eenen mergen toebehoorende hendrick Wilbers kuijper;
8. in de ses mergen, agter Jacob Speulmans. Een verdel, toebehoorende Jan Martens;
9. in Griet Zeelen hoeven. Eenen mergen, toebehoorende, Klaas Wolters;
10. in De ses mergen, aan de oude beurigt. Eenen mergon, toebehoorendepeter Jan Willems;
11. in de zes mergen, aan de oude beurigt. Eenen halven mergen, toebehoorende Jan van osch;
12. in de Drie mergen aan de veessteegh. Eenen mergen, toebehoorende Mijn Heer Doovens;13. beneffens de twee geswaij. Eenen mergen, toebehoorende Jan Martens en mijn Heer Doovens;
14. in de vrij mergen. Eenen halven, toebehorende Hendricus beckers (1728);
15. in de vrij mergen, en nogh halven mergen aan de oude beurigse vonder, toebehoorende Nelis Derix en Hendricus beckers;
16. in den boekelsen kamp, aan den ouden Dijck. Eenen halven mergen toebehoorende Gerrit Hall;
17. in de ses mergen, agter Jacob Speulmans. Eenen halven mergen, toebehoorende Willem Theunijsse;
18. in de Rouwboeven. Eenen halven mergen, toebehoorende, Jan van Rosmalen plm. 1730: Jan van Roosmalen en Peter Cornelissen zeij met haar bijde toebehoorende eenenhalven mergen in de Rouwhoeven nevens de hegge (19);
20. in de bulters. Eenen mergen, toebehoorende Gerrit Gerrits met sijn consaertens;
21. in de bulters. Eenen halven mergen, toebehoorende, Goduwart Jans;
22. in klinghels kamp, Eenen halven mergen, toebehoorende Gerrit Gerrits;
23. in klinghels kamp. Eenen halven mergen, toebehoorende Gerrit Gerrits, hergekomen van Willems Wolters;
24. in de agt hondt, twee hondt, toebehoorende, Jan Theunijsse, en Nelis Jan Arts, en peter Theunijsse;
25. in de bulters, langs den Dieff Dijck. Eenen mergen, toebehoorende van den wijst met zijn consorten;
26. in de vrij mergen. Eenen mergen, toebehoorende Gerrit van den berick en Jan van Rosmaalen; 27. in den ossen kamp, Eenen halven mergen, toebehoorende, Nelis Jan Hermans;
28. in de ses mergen, agter Jacob Speulmans. Eenen halvon mergen toebehoorende Wolter bastiaans met sijn consorten;
29. in de drie mergen in de veesteegh. Eenen mergen, toebehoorende Gerrit Hendrix;
30. in den ossen kamp. Eenen halven mergen, toebehoorende Jan Wolters;
31. in de ses mergen, agter Jacob Speulmans, vier hondt, toebehoorende Toonij Jans;
32. beneffens ons lievrouwe mergen. Eenen halven, toebehoorende righamet Cornelissen
33. Den Heer kapelaan Tot Zeelant moet betaalen Jaerlijx ses gulden van drie mergen hoijlant onder Mill;
34. in de vrij mergen. Enen mergen toebehoorendeHermen Hendrix;
35. in de bulters op het Eijndt. Enen halven mergen, toebehoorende Gerrit peter arts ende art lamers;
36. in de vrij mergen. Eenen halven mergen, toebehoorende de kinderen van peter aerts;
37. in de Rouw hoeven, beneffens de vrij mergen; Eenen halven mergen hergekomen van Willem Engsen;
38. in de Rouw Hoeven, benffend de vrije mergen, eenen halven mergen, toebehoorende Laureijns Gijsbers aan den Langenboom, hergekomon van Willem Engsen (1751);
39. in de Rouw hoeven. Eenen halven mergen, toebehoorende Cornelis peters;
40. Den ouden Dijck, toebehoorende aan de gemeente tot Mill, groot halven mergen;
41. in de ses mergen, agter Jacob Speulmans, vier hondt, toebehoorende Gerrit Theunijsse;
42. in de ses mergen, tegens den Hoornijck. Eenen halven mergen toebehoorende Huijbert Caersten;
43. in den Brandt kamp, benevens bloemen kamp. Eenen mergen toebehoorende Jan Geurts;
44. in Griet Zeelen hoeven. Eenen mergen, toebehoorende, Mighiel pauwels en Evert Janssen;
45. in den Heeren kamp, aan den Roijen dijck. Eenen mergen, toebehoorende Hendrick Mulders;
46. in de bulters op het Eijndt. Eenen halven mergen, beneffens Jonckeren hoeven, toebehoorende Evert hendrix;
47. in de Rouw hoeven. Eenen halven mergen, toebehoorende Jan Jaspers en Laureijns Gijsbers;
48. in Ons Lievrouwe mergen, Drie verdel toebehoorende peter aert Joghums;
49. in Ons Lievrouwe mergen, Drie verdel, toebehoorende peter aertt Joghums;
50. in de ses mergen, tegens de oude beurigse vonder. Eenen halven mergen, toebehoorende Jacobs Mulders (1725);
51. in de ses mergen,agter Jacob Speulmans. Eenen halven mergen, toebehoorende Theunis Gerrits van Mun;
52. in de drie mergen, nefens den ouden Dijck, twee mergen, toebehoorende de weduw Anthonij Verstraten; 53. in den vortsendijck in den boekelsen kamp. Eenen mergen toebehoorende Huijbert Gerrits;
54. in den Brabantse kamp, benefens Erven van Aart Jan Geurts, Eenen mergen toebehoorende peter Dellissen;
53. het Campken langs den rooijendijck in de amptmans kamp, toebehoorende, de Erfgenamen van Juffrouw van Ewijck;" (Hoovenboek vernieuwd 1775).
Transportakten e.d.

Deze aard van stukken, die in verschillende archieven veelal in een groot aantal aanwezig zijn, worden in de archieven van Mill en St. Hubert slechts door enkele exemplaren vertegenwoordigd. Zij zijn bij de inventarisatie samengevoegd met een enkel stuk aangaande schuldbekentenis en hypotheekname. Alle exemplaren dateren van de 18e en begin 19e eeuw; sommige zijn op perkament gesteld. Uithangende zegels zijn afgevallen. Als reden voor het vrijwel ontbreken van losse transportakten (slechts 15 stuks aanwezig) kan worden aangenomen, dat waarschijnlijk transportprotocollen hebben bestaan, die echter tot op heden niet kunnen worden opgespoord. De akten werden vermoedelijk in het protocol in originali getekend.

Hollanderbroek.

Hoewel dicht bij de Beersche Overlaat hebben de bestuurders van de dorpen Mill en St.Hubert weinig bemoeienis gehad met waterstaatsaangelegenheden. Een "waterschap" is het Hollanderbroek nooit geweest, slechts een polder, belendende aan cle latere gemeente Beers (ten Noorden) en Haps (ten Oosten). Ten Zuiden en ten Westen wordt thans de polder begrensd door respectievelijk de weg Mill-Wanrooi en de Beek langs de Molenbrug en Rooiendijk.
De archiefstukken betreffen het onderhoud van de dijken door dijkgeslaagden en werken aan zgn. Millse sluis in de polder. De polder waterde uit op een riviertje de Raam (Statistiek Tableau der Polders in Noord-Brabant - ‘s-Bosch 1893). De schouw over wegen en dijken werd vóór 1795 gehouden door de ambtman van Grave met Millse schepenen. Het dorp bekostigde de schouw met de daaraan verbonden schouwmaaltijd. In 1803 werd deze afgeschaft.
Tevens werd toen bepaald, dat de schout-civiel van Mill jaarlijks schouw zou houden, binnen 14 dagen gevolgd door een herschouw door de schout-crimineel of ambtman met drie leden van het gemeentebestuur (zie archief Mill I, nr.10, stuk 6).

De gemeente Mill en St. Hubert in 19e eeuw.

Enkele stukken betreffende de Nederlandse gemeente Mill en St.Hubert in het begin van de 19e eew zijn in het archief van de dorpen opgenomen. Zij zijn geplaatst onder Mill. Hoewel deze stukken in feite behoren bij het nieuw archief, vormen zij toch in zekeren zin één geheel met de andere hier beschreven exemplaren. Ook de stukken, betreffende de verdeling van de gronden van de voormalige heerlijkheid Cuyk onder de gemeenten in 1815, zijn door inhoud sterk annex aan andere exemplaren van ouder datum. De onderdelen XI, XII en XIII zijn daarom aan het oud-archief van Mill toegevoegd.

Stukken, betreffende familie Verstraaten.

Reeds in de oudste stukken in het archief van Mill komt de naam naam Verstraaten (van Straten, Verstraten, Verstraeten) voor. De leden van dit geslacht bekleedden verschillende functies als belastingpachter, schepen, burgemeester, schout, e.d. ; in later jaren notaris, brievengaarder, gemeente-secretaris en burgemeester. De burgemeesters Verstraaten in de 19e eeuw lieten verschillende stukken van particuliere aard ten gemeentehuize achter. Bij de selectie van de stukken werd veel terzijde gelegd als zijnde van een te ondergeschikt belang, andere stukken werden ondergebracht onder nummers waar gelijksoortige exemplaren waren geclassificeerd. Een verzameling afschriften van notariële akten uit de eerste helft van de 19e eeuw echter wordt raadzaam geacht tezamen te groeperen. Het zijn deze stukken -veelal van particuliere aard- die men terug vindt onder nr. XIII van de inventaris van het oud-archief van het dorp Mill.
Rest nog een enkel woord omtrent spelling en schrift van de stukken in het archief en aangaande de raadpleging van de inventaris:
De spelling van de brieven, akten en andere stukken hier bedoeld, is wat de oudere aangaat, een geheel fonetische. Het dialect is Oost-Brabants met uitzondering van de stukken afkomstig van de landssecretarie, waarin doorgaans Hollands heenklinkt. Sommige woorden in de vaak primitieve borgtochtsbrieven, zijn moeilijk thuis te brengen, vanwege de spelling. Zoo vindt men "arriijanije” voor de meisjesnaam "Adriaantje" en andere voorbeelden.
Het schrift is óf het gothische oud-Hollandsche schrift óf Latijns. De oudere schrijvers bedienden zich nog tot ± 1780 van gothische karakters; jonge klerken schreven reeds omstreeks 1720 Latijnse lettertekens. De meeste stukken zijn in het Nederlands gesteld; enkele in het Latijn, Duits en Frans.
Voor het opdrukken van zegels en stempels werd over het algemeen lak gebruikt (een enkele keer ”was”) al of niet bedekt met papier.
Wat betreft de raadpleging van de catalogus dient gezegd, dat onder één Romeins cijfer gemiddeld ongeveer 100 stukken zijn geborgen. Er zijn evenwel ook groepen van plm. 20 stukken tezamen ondergebracht onder één rubriek (romeins genummerd).
Om het mogelijk verdwijnen van exemplaren tegen te gaan, zijn alle aanwezige stukken (met uitzondering van de onbelangrijkste) genummerd.
Aanhangsel.

Ingevolge besluit van den Burgemeester, waarnernende de taak van Burgemeester en Wethouders ,van heden, wordt het gedeelte van de beschreven archieven naar de -ingevolge artikel 15 van de archiefwet- daartoe bestemde kluis overgebracht.

Ingevolge de tweede alinea van voormeld artikel worden deze archieven beheerd door ondergetekende, die zich verantwoordelijk weet voor bestudering, samenstelling, inhoud en toelichting van voorafgaande inventaris.

Een bijzonder woord van waardering mag op deze plaats niet onthouden worden aan de heer G.A.P.van Helbergen, werkzaam ter secretarie,alhier, die bij de tot standkoming van dit concept zulk een belangrijk aandeel bijdroeg, wiens vaardige en kundige arbeid het dagelijks samenwerken aan dit werkstuk tot een voortdurend genot maakte.


Aldus vastgesteld op het feest van St Petrus en Paulus, te Mill in het jaar negentienhonderd drieënveertig.

De gemeente-secretaris van Mill c.a.

A.H. de Bekker.
Aanwijzingen voor de gebruiker

Kenmerken

Datering:
1668-1810
Vindplaats origineel:
BHIC 's-Hertogenbosch