Vanaf het einde van de veertiende eeuw heeft Zeeland een (klein) bedehuis gehad in de vorm van een kapel. Die eerste kapel werd in 1376 gesticht door de Bossche edelman Arnold Heym en toegewijd aan de H. Cornelius.
Cornelius was van 251-253 paus in Rome. De Romeinse keizer Gallus verbande hem. Zijn bijzondere attribuut is een hoorn (cornu), een associatie met zijn naam Cornelius. Hij werd dan ook vereerd als beschermheilige van het hoornvee. Omdat hij ooit een verlamd meisje had genezen, riep men hem bovendien aan tegen kinderstuipen en epilepsie.
De priester-rector die het bedehuisje bediende, moest dagelijks een mis opdragen en verkreeg daarvoor inkomsten die aan de kapel waren verbonden.
Behalve aan de H. Cornelius was de kapel toegewijd aan de apostel Jacobus.
De toenmalige landheer Walraven van Valkenburg en de pastoor van Uden keurden deze stichting goed. De bisschop van Luik, Joannes van Arkel en diens aartsdiaken van Kempenland Ademarus de Ruppe bekrachtigden op 22 september van het stichtingsjaar de oprichting van de kapel van Zeeland. De periode daarna kreeg de rector nog meer inkomsten toegewezen voor zijn priesterdiensten, bijvoorbeeld in 1385 een bunder grasland die later de bijnaam pastoorsbeempjes kreeg. In 1476 werd aan de rector van de kapel op Zeeland een huis en erf toebedeeld en zo werd het beneficie langzaamaan uitgebreider.
Rond 1500 schijnt de kapel uitgebreid te zijn met een toren. Van dit kerkgebouw is weinig bekend. In een opgave van inkomsten van de kapel-kerk van 1542 werd melding gemaakt dat de toren is afgewaaid geweest en weer moest worden opgebouwd. In 1620 wordt een legaat geschonken voor een nieuwe klok en voor een wekelijkse donderdagse H. mis.
Kenmerken
Het precieze jaar van openbaarheid kun je per inventarisnummer vinden.
Bij vragen kun je contact opnemen met het BHIC.