skip naar content skip naar hoofdnavigatie spring naar service navigatie
sluit
Hulp nodig?

Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.

Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)

Meer informatie over de chat-service? Klik hier

Online op dit moment

Stel je vraag

Stef Uijens
Stef Uijens RA Tilburg
Menu
sluit
Hulp nodig?

Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.

Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)

Meer informatie over de chat-service? Klik hier

Online op dit moment

Stel je vraag

Stef Uijens
Stef Uijens RA Tilburg

Archieven

8 Leen- en Tolkamer van 's-Hertogenbosch, 1605 - 1800

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Historisch overzicht
8 Leen- en Tolkamer van 's-Hertogenbosch, 1605 - 1800
Inleiding
Historisch overzicht
De instelling van dit instituut is niet bekend. Een instructie heeft nimmer bestaan. Willen we iets meer weten over de oorsprong der Bossche Leen- en Tolkamer, dan moeten we kijken naar haar Belgische zusterinstellingen, immers in de noordelijke gewesten komen ze niet voor. Literatuur hieromtrent is schaars en een onderzoek in de Belgische archieven zelf was me niet mogelijk. De enige bron waren de inleidingen van de inventarissen der tolkamers van Leuven, Tienen, Brussel en Vilvoorde, voorkomende in de Archives générales du Royaume *  , en die van het archief van de Tol- en Warandkamer van Antwerpen in het Antwerpsch Archievenblad *  en ook deze inleidingen laten nog veel duister.
De tolkamer van Leuven was de oudste. Zij is waarschijnlijk al ontstaan in het begin van de 14e eeuw, maar pas in 1429 krijgt ze haar instructie. Uit het feit, dat kooplieden zitting hebben in de Tolkamer en uit de naam Tolkamer zelf, is af te leiden, dat van de domaniale zaken oorspronkelijk de behandeling van tolkwesties op de voorgrond heeft gestaan. Deze waren vooral te Leuven zo belangrijk, omdat de grote Brabantse landtol de oude tol van Leuven is. *  Daarmee hangt dan samen het toezicht op het onderhoud der openbare wegen, rivieren, enz. en het voeren van de schouw. Oorspronkelijk zullen deze kooplieden slechts recht hebben gesproken over hun gelijken en colleges ad hoc hebben gevormd. In 1429 werd bepaald, dat ze bij de intrede van hun ambt een eed moesten afleggen; ze worden dan "gezworen kooplieden", speciale ambtenaren.
Later heetten de gezworen kooplieden "erflaten". De bewerker van de inventaris, de heer E. Lousse, verklaart deze toch bevreemdende naamsverandering niet. Wanneer deze namen naast elkaar zouden voorkomen, zou de zaak duidelijk zijn en zou men hieruit kunnen afleiden, dat, zoals de rentmeester voor de behandeling van tolkwesties kooplieden naast zich nam, hij voor de behandeling van cijnskwesties cijnsplichtigen of laten opriep. * 
Bij vergelijking met de instructies van andere tolkamers krijgen we de indruk, dat dit inderdaad het geval is. Zo bepaalt hertog Philips van Bourgondië in 1436 *  , dat de tolkamer van Brussel zal bestaan uit een vast aantal beëdigde leden, namelijk twaalf eygenoten *  , erfgenoten *  , en gezworen laten, te benoemen uit de goede mannen van Brussel, drie gezworen molenslagers *  , en twaalf gezworen kooplieden, die met de rentmeester het "bewindt ende hanteringe zullen hebben". In de instellingsbrief van de tolkamer van Antwerpen in 1531 *  spreekt Karel V van zekere gerichten en colleges van leenmannen, eygengenoten, gezworen laten of kooplieden, makende een college, dat men gewoonlijk noemt het gericht van 's hertogen domeinen of tolkamer en in de instructie van 1532 komt nog een bepaling voor, dat alle verervingen van goederen, waarvan de hertog jaarlijks grondcijns heft, gepasseerd moeten worden voor de rentmeester of zijn stadhouder en twee van de gezworen laten in presentie van de klerk of voor twee schepenen of leenmannen en de gezworen klerk van de plaatsen of banken, waar zulke goederen gelegen zijn.
De verschillende benamingen, waaronder de leden der tolkamers oudtijds voorkwamen, zijn een aanwijzing, dat oorspronkelijk colleges ad hoc uit verschillende categorieën mensen werden gevormd voor de behandeling van verschillende soorten domeinzaken, bestaande uit eigengenoten voor de allodiale goederen, laten voor de cijnsgoederen, enz. Op den duur zijn hieruit, toen steeds meer deskundigheid verlangd werd, tolkamers gegroeid, bestaande uit juristen, wier oude benaming "erflaten" bleef, zonder dat deze nog verband hield met de oude betekenis. Zo werden bij de instelling der Antwerpse Tolkamer de rechters ook "erflaten" genoemd. Burgemeesters en schepenen worden tot dit ambt geroepen, een bewijs, dat de naam tot een blote titel is geworden.
In de akte van instelling van de kamer van Antwerpen van 1531 wordt gewag gemaakt van die van 's-Hertogenbosch. Ze bestaat dan al en haar oudste leden worden in 1509 vermeld. *  Mogen we uit de in die akte genoemde volgorde Leuven, Brussel, 's-Hertogenbosch, Tienen ook de volgorde in ouderdom afleiden, dan komen we voor het ontstaan van de Bossche tolkamer tot de 14e eeuw, daar die van Tienen reeds in 1399 voorkomt. * 
Het oudste protocol, thans in het archief aanwezig, begint in 1605. Het is een "registre van de acten gepasseert voor heeren stadhoudere ende leenmannen". In de akten wordt evenwel niet alleen van "stadhouder" gesproken, maar ook en meer nog van "Raad en rentmeester-generaal". Was dus de rentmeester-generaal tevens stadhouder van de lenen, of was deze stadhouder de stadhouder of plaatsvervanger van de rentmeester-generaal? Immers in latere tijd liet de rentmeester-generaal steeds zijn ambt waarnemen door een substituut. Het tweede deel, dat in 1613 aanvangt, draagt reeds als titel: "registre van de acten des leenhofs ende tolcamer".
De namen stadhouder, leenmannen en leenhof plaatsen ons voor de vraag of soms het instituut ontstaan in uit twee verschillende colleges, een leenhof en een tolkamer, of dat het, zodra men van een gevestigde instelling kan spreken, reeds één lichaam is. Wanneer iets van de werkzaamheden van de Bossche leen- en tolkamer blijkt, betreffen ze niet leenzaken; die behoren tot de competentie van de Raad van Brabant. De Antwerpse instelling was tweeledig, namelijk een tol- en warandkamer. Als maander of hoofd der tolkamer trad op de rentmeester, als maander der warandkamer de warandmeester. * 
Van twee verschillende colleges zijn in Den Bosch geen sporen en de schaarse gegevens, die mij ter beschikking stonden, maken de indruk, dat het Bossche college der leenmannen pas in de loop van de 16e eeuw tot een hof of kamer is geworden. Voordien zijn het colleges ad hoc, waarvan de sporen reeds in het laatst der 14e eeuw aanwezig zijn. Zo bevestigt hertogin Johanna in 1385 *  een paalscheiding in de gemeente tussen Oisterwijk en Oost- en Middel Beers. Deze palen worden gezet door enige heren in tegenwoordigheid van een viertal mannen van leen. Deze zegelen ook het stuk. In 1390 *  is er weer een kwestie over diezelfde paalscheiding. Beide partijen worden nu opgeroepen naar het betwiste terrein. Daar zijn de raadslieden van de hertogin, namelijk de drost van Brabant, de schout van 's-Hertogenbosch en de secretaris van de hertogin benevens de mannen van leen. Een van deze mannen van leen wordt gemaand vonnis te wijzen; hij doet dat en verklaart, dat naar 's lands gewoonte voor deze palinge zeven mannen moeten worden benoemd. Waarschijnlijk wordt hier dus een laatbank gevormd. Deze zeven hebben de bewijsstukken nagegaan en op zekere dag de partijen bescheiden. Daarna hebben ze de plaatsen aangewezen waar de palen moesten staan. De akte die naar aanleiding hiervan wordt opgemaakt, wordt gezegeld door de schout van 's-Hertogenbosch en de aanwezige mannen van leen (9 in getal).
Soms ook wordt in dergelijke gevallen door de mannen van leen advies gevraagd aan hun "hoefde"; dat blijken kanselier en raden te zijn. *  Behalve met de palinge hebben de mannen van leen ook te maken met de verkoping van gemeentegronden. In 1435 *  krijgen de bewoners van Kerk Oerle daarvoor toestemming. De kopers worden in hun eigendom bevestigd door de rentmeester van 's-Hertogenbosch voor "onsen mannen, scepenen, laten of eygengenoten". In 1446 *  wordt aan de inwoners van Son toegestaan 28 bunder van hun gemeente uit te geven. Ook hier zal de rentmeester van 's-Hertogenbosch de koper "erven" met de mannen, schepenen of laten, dat zijn in dit geval de mannen van leen. Volgens een akte van 1487 *  behoren aan de rentmeester en de mannen van leen alle zaken des hertogs heerlijkheden en domeinen aangaande, hetzij van vroenten en heerstraten, van rivieren en waterlopen als anderzins. Deze colleges van mannen van leen zullen de oorsprong zijn der latere Leen- en Tolkamer. Voor de 16e eeuw ontbreken evenwel de gegevens. We vinden bij Butkens de oudste leden van de Kamer vermeld in 1509 en in de stadsrekeningen van 's-Hertogenbosch *  is op 6 Januari 1573 sprake van een vonnis door de leenmannen uitgesproken in een kwestie over de onreinheid der straten.
Er is dus een hiaat tussen de colleges ad hoc der mannen van leen van de 15e eeuw en de in 's-Hertogenbosch gevestigde rechtbanken der 17e eeuw. Ook hier zullen deskundigen, juristen of magistraatspersonen van 's-Hertogenbosch rechters zijn geworden, wier oude naam leenmannen bewaard bleef en waarnaar de rechtbank leenkamer werd genoemd. De toevoeging tolkamer zal ze te danken hebben aan de Brabantse zusterinstellingen, die uitsluitend met deze naam werden aangeduid. De naam leenman werd evenals in België erflaat *  tot een blote titel. Zelfs het bezit van leengoederen wordt, voor zover mij bekend is, niet vereist. Hun aantal is in het begin der 17e eeuw nog wisselend. Bij een rechtsactie zijn behalve de rentmeester-generaal en de griffier in de regel twee leenmannen aanwezig, meestal dezelfden. Zo kreeg men de toestand van twee gewone en enige buitengewone leenmannen. In verband met het aangroeien van de werkzaamheden van de kamer gaf de Raad van State 9 April 1648 toestemming het aantal leden uit te breiden, voorlopig met één. Tot dit drietal leden bleef de kamer beperkt, maar het bleef gewoonte bij gewichtige zaken twee of drie van de oudste advocaten te nemen om naast de griffier, die de gewone praeadviseur was, te dienen van praeadvies. Deze extra-ordinaris-leenmannen zijn in de 18e eeuw geregeld aanwezig. De aanstelling, eigenlijk de presentatie, van griffier en ordinaris-leenmannen geschiedde door de rentmeester-generaal, waarna de Raad van State akte van commissie verleende. * 
De rentmeester-generaal was president van de kamer, maar ook trad hij op als openbaar aanklager, wanneer het domeinzaken betrof, die door hem vervolgd werden.
Het wapen der Leen- en Tolkamer bestond uit zeven gouden pijlen met een strik aaneengebonden op een veld van keel en in het midden der pijlen een surtout, waarin een klimmende gouden leeuw met tong en nagels van keel op een veld van sabel en dat gedekt is met de hertogsmuts. * 
Zoals gezegd, heeft er geen instructie bestaan voor de Bossche Leen- en Tolkamer. Wel heeft op 25 April 1651 de Raad van State aan de ordinaris-leenmannen opdracht gegeven om met behulp van de oude leenmannen en ervaren practizijns een reglement te concipiëren, zoals dat in andere tolkamers in werking was, maar hoewel in België allerlei informaties zijn ingewonnen, is het tot een concept niet gekomen.
De werkzaamheden van de kamer waren oorspronkelijk tweeërlei. In de eerste plaats was zij werkzaam als rechtscollege in geschillen omtrent domeinzaken; hieruit ontstond de rol, naar de zittingen op Maandag, "Lunae rol" geheten. In de tweede plaats werden voor haar alle bezitswijzigingen geregistreerd, waarbij domeinrechten of goederen betrokken waren; hieruit ontstonden de "verbandboeken". Ook assisteerden de leenmannen de rentmeester-generaal bij schouw, limietscheidingen, enz.
Evenals de functie van de raad en rentmeester-generaal zich wegens het ontbreken van provinciale bestuurscolleges uitbreidde, zo ging het ook met die der leen- en tolkamer. Het instituut ontwikkelde zich tot een van algemeen, financieel toezicht op de dorpsbesturen der Meierij, te vergelijken met de bevoegdheid der huidige Gedeputeerde Staten. Over haar latere werkzaamheden licht de kamer zelf ons het best in in een brief van 29 September 1795 aan de Representanten.
De voornaamste taak is geworden het examineren der dorpsrekeningen *  om na te gaan of daarin posten voorkomen, strijdig met 's lands wetten of het algemeen belang der ingezetenen. Hiertoe zijn de leenmannen gemachtigd door de Staten-Generaal op 25 Juni 1727. Deze maatregel is van groot nut geweest: veel geld is uitgespaard, dat anders in particuliere handen zou zijn gekomen, terwijl tevoren de rekeningen ook zeer in de war waren. Door dit onderzoek hebben zij een volledige kennis van de financiële toestand van alle dorpen en het is daarom niet vreemd, dat alle verzoekschriften aan de Staten-Generaal of de Raad van State gericht, in hun handen worden gesteld om advies, waarvan wel de belangrijkste zijn die, waarin toestemming wordt gevraagd om geld te lenen of reële omslagen te heffen. Reële omslagen zijn lasten, welke op de vaste goederen worden geheven ten behoeve van het dorpshuishouden naarmate van hun aanslag in de verponding. Deze omslagen worden verdeeld in ordinaire, welke eenmaal voor de tijd van vijf jaren en extra-ordinaire, welke bij bijzondere gelegenheden, bijvoorbeeld tot aflossing van een genegotieerd kapitaal, worden geheven. Voor beide is octrooi nodig. De leen- en tolkamer ziet toe, dat de reële omslagen niet te zwaar worden in vergelijking met de personele en neemt als maatstaf aan, dat de gelden voor het gemeentehuishouden voor tweederde uit de reële en voor eenderde uit de personele omslag worden gevonden. Ook ongevraagd en uit eigen beweging doen zij voorstellen aan de Raad van State.
Mede behoort tot hun taak het uitgeven van steriele gronden. De Raad van State heeft hen bij resolutie van 10 Augustusu 1790 geautoriseerd aan elke particulier, die zulks vraagt, tot een maximum van 10 lopenzaad toe te staan en aan de dorpsregenten permissie te verlenen 60 lopenzaad gemeentegrond publiek te verkopen. De eigendom van de grond behoort aan de domeinen, het gebruik aan de ingezetenen. Uit dezen hoofde genieten de dorpen wel de kooppenningen der verkochte gronden tot schadevergoeding van hetgeen de ingezetenen ten aanzien van het gebruik verliezen, doch daar de eigendom hun niet toebehoort, moet de grond aan de kopers ten overstaan van de leenmannen in de Leen- en Tolkamer worden getransporteerd. De Raad van State heeft hen ook gemachtigd aan arme personen perceeltjes steriele grond ter grootte van vier lopenzaad pro deo uit te geven.
Tot hun werkzaamheid behoort ook het verlenen van permissie om een of ander permanent werk op domeingrond te stellen, in het bijzonder te 's-Hertogenbosch, zoals het maken van uitstekken aan de huizen, stoepen, kelders, uithangborden, enz.
De pegelstelling aan de watermolens moet geschieden door de rentmeester-generaal ten overstaan van twee leden van het college.
Verder heeft de kamer de behandeling van alle domaniale zaken en spreekt uit dezen hoofde recht ter eerster instantie in alle geschillen over jacht, tollen, houtschatten, enz.
De verpachting der novale tienden, houtschatten, Brabantse landtol geschiedt door gecommitteerden uit de Raad van State ten overstaan van de kamer en die van de domeinwaag en gruit door de rentmeester-generaal ten overstaan van de kamer. Tot de grote of visitatieschouw, het afpalen van limieten tussen de dorpen moet de rentmeester-generaal twee leenmannen assumeren. Wanneer iemand wegens wanbetaling van verponding, beden of gemene middelen geëxecuteerd wordt en de executiekosten meer bedragen dan het provenu der verkochte goederen mogen de kosten niet in rekening worden gebracht zonder voorgaande taxatie der leenmannen.
Bij de komst der Fransen in oktober 1794 werden enkele leden afgezet en door nieuwe vervangen; de naam werd veranderd in die van Chambre des Comptes. Overigens bleef alles aanvankelijk bij het oude. De instelling van een gewestelijk bestuur maakte echter aan haar werkzaamheden een einde. Bij resolutie van de Representanten van 20 april 1796 werd ze opgeheven. Haar bevoegdheden gingen voor het grootste gedeelte over op het Comité van Domeinen en Financiën.

Brabants Historisch Informatie Centrum, 2005
Aanwijzingen voor de gebruiker
Bijlagen: Lijst van leenmannen en griffiers
Erfgoedstuk
Inventaris

Kenmerken

Datering:
1605-1800
Vindplaats origineel:
BHIC 's-Hertogenbosch
Categorie: