Archieven

1 Lins Maessen en Sybilla Jans Thijssen echtelieden verklaren 200 gulden schuldig te zijn aan de gemeene armen van Boxmeer. Zij hebben dit kapitaal gebruikt om de aflossing van hun schuld aangegaan in 1716, te betalen aan Henricus Thomassen te Oploo. Als borg stellen zij al hun gerede en ongerede goederen. Zwager Albert Gerrits stelt zich borg zolang de moeder van comparant, met name Hilleken Maes, leeft.

2 Hermen Michels en Johanna van Riekelraeds echtelieden verklaren 800 gulden schuldig te zijn aan Adolf Steenstraeten, burgemeester van de stad Cranenborgh en Jacobus Vermeer, beiden als bloed- en aangestelde momboirs over de minderjarige kinderen van wijlen Godfriedt Vermeer. Verwijzing naar verklaring van 20-6-1718 van administratrice tot den Berg en Boxmeer. Als borg stellen zij een bouwhof en goederen, gekocht van comparanten welke de minderjarige kinderen ten dele hebben geërfd van hun grootvader Jacob Vermeer en verder aangekomen van hun vader te Boxmeer.

3 Hubert Jenon en zijn vrouw Willemina van Els verklaren 250 gulden schuldig te zijn aan Nicolaes van den Bogerdt en zijn vrouw Jenneke, met volmacht van 3-10-1718. Als borg stellen zij een huis en land te Boxmeer. De comparanten aangekomen op 8-10-1718 van Maria Ansems, geestelijk dochter. Grenzend aan de gemeene straat, anderzijds de voetpad en grenzend aan Claes Peters en achter op het erf van Francis Otten. Jaarlijks belast met 14 vaatjes haver aan het graaflijk huis Boxmeer.

4 De weduwe Frans Franssen, wonende te Nijmegen, geassisteerd met Johan Nicolaas Lamot haar gekozen momboir verklaart 100 gulden schuldig te zijn aan Willem Peters. Als borg stelt zij haar huis en aangelegen land, alhier gelegen naast het erf van Aert Hendrix en Jan Peters Peters. Tevens stelt zij als borg als roerende en onroerende goederen.