In 1901 werd de mogelijkheid geopend om minderjarigen te plaatsen in een tuchtschool. *  Wanneer een minderjarige, jonger dan achttien jaar, zich aan een strafbaar feit schuldig maakte, kon hij door de rechter worden veroordeeld tot plaatsing in een tuchtschool. Verder kon ook de arrondissementsrechtbank op verzoek van de ouders of de voogd een minderjarige bij ernstig wangedrag plaatsen in een tuchtschool. * 

In 1905 werden de tuchtscholen daadwerkelijk opgericht. *  Één ervan, 'De Hey-Acker', werd in Ginneken, later Breda, gevestigd. Vanaf dat jaar begonnen de tuchtscholen daadwerkelijk te functioneren. 'De Hey-Acker' bestaat thans nog steeds.

De regeling van 1905 bepaalde dat er aan het hoofd van de tuchtschool een directeur stond, die de algemene leiding in handen had. Een aparte commissie was belast met het toezicht. De opgenomen jongens ontvingen gewoon lager onderwijs en hielden zich bezig met handenarbeid. Ook voor de godsdienstige vorming werd gezorgd. Aan de inrichting waren een protestantse, katholieke en israëlitische geestelijke verzorger verbonden. Bij wangedrag werden er tuchtmaatregelen toegepast, zoals opsluiting in een cachot, sluiting in boeien, verstrekking van alleen water en brood en onthouding van voorrechten. De jongens werden ingedeeld in vier klassen. In de eerste klas werden allen direct na hun binnenkomst opgenomen. In de tweede klasse werden opgenomen zij die uit de eerste klasse waren ontslagen. De derde klasse was bestemd voor hen die in de tweede klasse door goed gedrag blijk gegeven hebben van goede wil. Wanneer men wegens zijn gedrag niet geschikt bevonden werd voor de derde klasse bleef men nog een tijd in de tweede klasse. Ten slotte werden in de vierde klasse geplaatst zij die zich in de tweede klasse aan voortdurend wangedrag schuldig maakten.

Brabants Historisch Informatie Centrum, 2005