Schepenen van Buscumducis, Johannes Dicbier van Mierle en Johannes van Beerze, oorkonden, dat Johannes z.v.w. Nicolaus Coel Keelbreker erkend heeft, dat heer abt van Berna en zijn convent altijd het recht bezitten op een dijk, om het overvloedige water te keren dat van de landerijen komt die Johannes in Berlikem ter plaatse van het Beecvelt bezit, en dat abt en convent altijd de gronden mogen afgraven ter opwerping of verhoging van deze dijk; dit alles echter met zo weinig mogelijk schade voor Johannes en op voorwaarde, dat Johannes het pootrecht op de dijk zal houden en de bomen en hun vruchten voor eigen gebruik mag benutten.
Schepenen van Buscumducis, Johannes Dicbier van Mierle en Johannes van Beerze, oorkonden, dat Johannes z.v.w. Nicolaus Coel Keelbreker erkend heeft, dat heer abt van Berna en zijn convent altijd het recht bezitten op een dijk, om het overvloedige water te keren dat van de landerijen komt die Johannes in Berlikem ter plaatse van het Beecvelt bezit, en dat abt en convent altijd de gronden mogen afgraven ter opwerping of verhoging van deze dijk; dit alles echter met zo weinig mogelijk schade voor Johannes en op voorwaarde, dat Johannes het pootrecht op de dijk zal houden en de bomen en hun vruchten voor eigen gebruik mag benutten.
b. Afschrift in Kopieboek Hoevenaars, I, nr.400.