Het kramersgilde is een gilde dat is ontstaan in de tweede fase. Na het beleg van 1674 herstellen de gewone omstandigheden zich enigszins zodat er weer vrije handel mogelijk is.
In artikel 2 blijkt waar de kramers destijds zo al in handelden. Vetwaren, waren van tar, kaarsen, zeep, zout, olie, raapkoeken, stokvis, soep, weeas, aluin, tabak, kruideniersgoederen zoals suiker, vijgen, pruimen, rozijnen, foelie, kruidnagelen, nootmuskaat, peper, kaneel, kledingstukken en -stoffen, vlas, dekens, wolgarens, kruit, lood, kogels, pompen en pijpen, staal en ijzer. Nu de vergunning voor het gilde was afgegeven mocht geen andere kramers waren verkopen buiten de gewone weekmarktdagen woensdag en zaterdag om. Gebeurde dit wel dan vroeg het gildebestuur aan het stadsbestuur om maatregelen. Bij.nr. 9 is diverse keren vermeld de benaming St. Jans Kramers gilde. Toch staat het kramersgilde naderhand niet bekend om deze naam.
Men is er van overtuigd dat de gilden weer in hun oude luister zullen worden hersteld.
In 1818 bevestigde Koning echter het opheffingsbesluit en bij Koninklijk Besluit nr. 74 van 26 juli 1820 wordt de liquidatie van de gildekassen landelijk geregeld.