De geschiedenis van de commissie van het voormalig kleermakersgilde begint in 1798 als de gilden officieel worden opgeheven en provisionele commissarissen over de voormalige gilden worden gesteld. Voor de voormalige gilden in Grave zijn dit: A.C. Papegaaij, J. van Haaren, F.A. Krieger, L. van Gemert en R. Albers. Zij blijven de goederen van alle ambachten beheren tot 1817. Jaarlijks moeten zij verantwoording afleggen aan het gemeentebestuur.
In 1817 krijgen de kleermakers het beheer over hun goederen terug, al houdt dit geen volledig herstel van de oude rechten in: ook zij krijgen de verplichting om jaarlijks "rekening en verantwoording van hun verrigtingen te doen"(13). Deze verichtingen bestaan uit het verpachten van gronden, het financieel steunen van arme kleermakers en bij gebrek daaraan van behoeftigen van de stad en het financieel beheer van de revenuen. De hoop groeit dat de gilden in ere hersteld zullen worden, maar Willem I beslist anders. Bij Koninklijk Besluit van 26 juli 1820, nummer 74 worden ze definitief opgeheven en moet in het bestuur van de overgebleven goederen worden voorzien door het gemeentebestuur. Dat benoemt nieuwe commissarissen.
Bij het overlijden van de commssaris van het voormalig kleermakersgilde en oud-burgemeester W.J.M.C. Friezen in 1924 gaat het beheer van de goederen tijdelijk over op het gemeentebestuur.Om dit beheer op een juiste wijze voort te zetten, wordt een onderzoek gedaan naar eventuele bestaande reglementen. Dan blijkt dat het plaatselijk bestuur na 1820 geen regels of bepalingen heeft opgesteld voor het beheer van de goederen, ze heeft alleen nieuwe commissarissen benoemd.
Dat er al die jaren nauwelijks controle was, volgt uit verzoeken om financiële steun die het gemeentebestuur te verwerken krijgt van kleermakers uit de stad. Zij zijn gewend om jaarlijks een bedrag te krijgen en blijkbaar ongeacht hun financiële positie.
Op 21 juli 1924 wordt door de raad het reglement op het beheer der overgebleven fondsen en verdere bezittingen van het voormalig kleermakersgilde aangenomen.Het bestuur zal voortaan bestaan uit een college van commissarissen, bestaande uit één kleermaker, één gemeenteraadslid maar geen kleermaker, en één afgevaardigde uit het college van regenten over de armenfondsen. Voor de benoeming wordt een aanbeveling met dubbeltallen door burgemeester en wethouders aan de raad toegezonden. De gemeenteraad benoemt, schorst en ontslaat de leden. Zij krijgen drie jaar zitting en jaarlijks treedt een lid af dat herbenoemd kan worden (15).
Eind jaren zestig overweegt het gemeentebestuur opnieuw hoe de toekomst van het college er uit moet komen te zien, maar ditmaal gaat het om opheffing van het voormalig kleermakersgilde of voortzetting van de heersende situatie. Door de komst van de Algemene Bijstandswet behoren de commissies op 1 januari 1965 hun werk te staken en op 27 december 1966 gaat er een voorstel van het College van Burgemeesters en Wethouders naar de raad om de voormalige gilden (kleermakers en smeden) op te heffen en hun vermogen over te hevelen naar de gemeente.
Van het commissiearchief berust een deel van de originele stukken van na 1976 bij de secretarie van de gemeente Grave. Bij het streekarchief zijn de archiefstukken aanwezig van 1798 - 1811 en 1940 - 1976. Jammer genoeg is de overdracht van deze laatste archivalia naar het archief nooit op papier bevestigd en weet niemand meer te zeggen wanneer dit is gebeurd. Die van 1798 - 1811 zijn altijd bewaard bij het archief van het kleermakersgilde. Van de bescheiden die de commissarissen en de kleermakers hebben beheerd tussen 1812 - 1940 is nergens een spoor terug te vinden.
Voor de periode tot 1940 zijn gegevens over de voormalige gilde te vinden bij de bijlage van de rekeningen, met name de ter controle ingestuurde rekeningen van de commissie, en in het nieuwe administratief archief van de gemeente Grave, inventarisnummers 1039 - 1044. Voor de tijd vanaf 1929, de invoering van de registratuur in Grave, kunnen geïnteresseerden terecht bij het secretariearchief van de gemeente Grave. De stukken van na 1976 zijn voorlopig in kopievorm bij het archief gevoegd. De overdracht hiervan maar het streekarchief moet nog geregeld worden. Momenteel is de lengte van het archief 0,5 meter.
Het gedeelte 1940 - 1976 is van oorsprong alfabetisch geordend geweest, op naam van de persoon waarmee is gecorrespondeerd. Aangezien dit voor ons niets zegt over het karakter van de bescheiden is gekozen voor een nieuwe ordening, die zoveel mogelijk overeenkomt met de ordening die is toegepast bij het kleermakersarchief. De functie van de heer is na 1811 op bestuurlijke gebied overgenomen door het rijk en verantwoordelijke voor het reilen en zeilen van het voormalige gilde is volgens opeenvolgende wetten het gemeentebestuur geworden. Bij de taken van het bestuur is alleen de bewaking van beroepsvoorschriften en de kwaliteit van de producten vervallen met het opheffen van de gilden. Regelingen daaromtrent zijn na 1798 vervat in algemene wetten.