Voor Merxem en Schooten was dat het geval tot 1290, toen beide dorpen bij paalscheiding werden toegewezen aan Gerard van Wesemael, heer van de nieuw gevormde heerlijkheid Bergen-op-Zoom, die van het land van Breda was afgescheiden.
Loenhout en Ekeren lagen in 1277 „in terra dominii de Breda". 23) Loenhout is later, waarschijnlijk reeds voor het eind van de 13e eeuw, in andere handen overgegaan en ging dus voor de heren van Breda verloren, evenals de complexe heerlijkheid Ekeren met het daaronder ressorterende Hogeschoote, Ertbrandt en Ettenhove, die voor een deel in hun bezit was geweest.
Welke rechten de heer van Breda in de 13e eeuw op Oostmalle gehad heeft, is niet geheel duidelijk: heeft het tot het land van Breda behoord 24), dan was de scheiding vóór 1303 een feit geworden.
Dat al deze dorpen nog eeuwen later op de Hoofdbank van Breda appelleerden, wordt bevestigd door het van 1564 tot 1575 bijgehouden register van ingestelde appellen 25), waarin bovendien eenmaal, op 1 Maart 1574, een appel van 's-Gravenwezel voorkomt. Dit dorp behoorde nog in 1303 aan Raso van Gaveren. 26)
van 29 December 1663. De heer van Wernhout maakte daartegen bezwaar, omdat hij leenman van de Staten-Generaal was en Wernhout geen deel van de Baronie van Breda uitmaakte. Na langdurige verwikkelingen bevestigde de Raad van State echter op 12 Januari 1682 zijn vorige uitspraak. 30)
Inmiddels waren tengevolge van de Tachtigjarige Oorlog de Belgische dorpen voor de Hoofdbank verloren gegaan. Reeds eerder hadden zich voorbijgaande strubbelingen voorgedaan, naar het schijnt niet zonder toedoen van de Raad van Brabant. De schout van Schooten verklaarde omstreeks 1532: „al quamen van Breda een mande vol (beschrijf- brieven) binnen, hij en soude nyet obedieren, ten waere dat hem uyt de cancellerye bevolen werdt, want bij derselver is hem verbot gedaen". 31) Ernstiger was, dat ten tijde van het Staatse bewind in Breda van 1590-1625 de dorpen onder Spaans gezag zich van de Hoofdbank losmaakten 32); dat gold zelfs, onder de onduidelijke machtsverhoudingen op het platteland, ook voor enkele dorpen in de Baronie, die deswege door Prins Maurits bij geheim aanschrijven van 13 Maart 1600 werden gelast alleen de Hoofdbank te Breda en de Raad van Brabant te 's-Gravenhage te erkennen. Met opzet had hij voor dit bevel niet de vorm van een plakkaat gekozen „om d'ander zijde daermede tegens de dorpen niet te
verwecken". 33)
In 1631, toen Breda weer Spaans geworden was, werd de oude toestand door de Raad van Brabant te Brussel hersteld 36). Het effect van die maatregel was niet duurzaam, want nadat de stad in 1637 door Frederik Hendrik was heroverd, werd de band met de dorpen onder het gezag van de Spaanse Koning opnieuw verbroken. Nog in 1652 werd weliswaar van Loenhout op Breda geappelleerd, maar de Brusselse Raad van Brabant verbood die zaak te vervolgen. 37) De Hoofdbank wendde zich over die aantasting van haar rechtsgebied in 1654 zowel tot de Raad van Brabant te Brussel als tot de Domeinraad van de Prins, met het verzoek aan de laatste om de zaak via de Staten-Generaal in de Chambre mi-partie te willen brengen. Inderdaad is op 22 Januari 1655 een besluit van die strekking door de Staten-Generaal genomen, maar uitwerking heeft het niet gehad. 38)
Niet onvermeld mag tenslotte blijven, dat Frederik Hendrik tijdens het Spaanse bewind van 1625-1637 de competentie van de in de stad zetelende rechtscolleges over het platteland van de Baronie ontkende. Om die rechtspraak in zijn naam als heer van Breda te kunnen uitoefenen, stelde hij in 1627 een nieuwe hoofd- en leenbank aan, bestaande uit de dorpsschouten van de Baronie onder voorzitterschap van zijn drossaard en zetelend te Geertruidenberg. 40) Deze hoofdbank, die dus ook de bevoegdheid van de stedelijke schepenbank in criminele zaken van het platteland moest overnemen, heeft geen archief nagelaten; haar gezag over de door rechtsonzekerheid beheerste dorpen was minimaal. Terwijl Steenbergen rechtstreeks op de Raad van Brabant te Den Haag in beroep ging - in 1638 werd dat ongedaan gemaakt 41) - werd toch van verschillende zaken van de schepenbanken in de Baronie op de te Breda gevestigde hoofdbank geappelleerd.
23) A. Miraeus — Opera diplomatica II, 867; vgl. P. J. Goetschalckx — Kerkelijke geschiedenis van Ekeren, 1914, p. 315.
24) Zoals wordt aangenomen door P. J. GoetschaIckx — De heeren van Oostmalle. in Taxandria (Turnhout) 1921, p. 4.
25) fnv. no. 5.
26) P. J. Goetschalckx — Geschiedenis van Schooten, Merxem en St. Job in 't Goor I, 1919, p. 178
27) Steenbergen was zelf het hoofd van de schepenbank van Kruisland, tot dit gerecht in 1584 werd opgeheven. Een zaak tegen de schepenen en bedezetters van Kruis¬land werd door de Domeinraad verwezen naar de Hoofdbank te Breda, die In 1578 op haar beurt de suppliant verwees naar de schepenbank van Steenbergen als het onmiddellijk hoofd van Kruisland: zie Inv. no. 74; Coll. Havermans no. 3 fol. 195.
28) Col]. Haverman no. 4 fol. 17v: ARA Nass. Dom. arch. R 1596.
29) Acten mag. G, GA Inv. no. 11 fol. 115v.
30) Zie voor deze geschillen RA Den Bosch, Archief der heerlijkheid Wernhout fnv. no. 7 en GA [nv. no. 31 en 194.
31) Coll. Havermans no. 20, omslag ,,antiguissima quaedam". Dit hangt mogelijk samen met de hierna te bespreken kwestie van de appellabiliteit van de Hoofdbank. Vgl. ook ibid. no. la fol. 51v (9 Febr. 1548) en daarentegen lol. 56 (16 Mei 1548) en fel. 52 (20 Febr. 1556).
32) Reeds in 1597: zie Acten mag. F, GA Inv, no. 10 lol. 17-17v.
33) Coll. Havermans no. 13, no. 45.
34) Zie Acten mag. G, GA Inv. no. 11 Eo/. 237v, 238v, Corpus Juris Civilis Bredani GA Inv. no. 2207 fel. 277, Coll. Havermans. no. 13 no. 54, ibid. no. 20 omslag 16.
35) RA Den Bosch, archief Raad van Brabant Inv. no. 399.
36) GA Privileges no. 60.
37) RA Den Bosch, archief der heerlijkheid Wernhout Inv. no. 7.
38) ARA Nass. Dom. arch. Inv. Hingman no. 1055 fol. 335-351.
40) ARA Nass. Dom. arch. Inv, Hingman no. 1011 lol. 51.
41) GA Inv. no. 720 b.
42) GA Priv. no. 58,
43) ARA Nass. Dom. arch. Inv. Hingman no. 1055 lol. 268-300.
44) Acten mag. 1, GA Inv. no. 13 lol, 93-107.
45) Gr.PI.B. II 1475; ARA Nass. Dom. arch. Inv. Hingman no. 1055 fol. 305.
46) Gr.Pl.B. II 1478 en I 245. In de tekst van de Raad van Brabant wordt ook een
plakkaat van de Koning van 10 Juli 1628 genoemd, dat volgens mededeling van de
Alg. Rijksarchivaris te Brussel aldaar niet te vinden is.