In 1917 promoveerde hij cum laude bij prof. H. Brugmans op het proefschrift "Franciscus Sonnius in de pamfletten; bijdragen tot zijne biografie". Hierin heeft Goossens een bijdrage geleverd aan de geschiedenis van de contra-reformatie in de Nederlanden.
Zijn taken waren het herstel van de relatie tussen bestuur en docenten, herorganisatie van de cursussen en het beheer van de financiën. Goossens had een groot organisatietalent en hij bleek een goed financier te zijn. Hij was een hard werker, had een groot plichtsbesef en hij wenste dit ook van docenten en studenten.
In 1932 werd de naam R.K. Handelshoogeschool vervangen door R.K. Hoogeschool voor economische en sociale wetenschappen. In 1938 werd de naam weer veranderd in Katholieke Economische Hogeschool. Goossens werd in 1927 benoemd tot hoogleraar in de economische geschiedenis van de Middeleeuwen en van de Nieuwe Tijd. Tot 1947 was hij hoogleraar van de Hogeschool.
In 1930 werd hij benoemd tot beheerder van de Hogeschool, waarbij hij als taak had de rector in geval van verhindering te vervangen, de zorg voor de dagelijkse gang van zaken, toezicht op het gebruik van de lokalen en de gebouwen en de aankoop van boeken en leer¬middelen. Ook moest hij als beheerder de begroting bewaken en toe¬zicht houden op het administratief en technisch personeel.
Tevens was Goossens lid van de Senaat van de Hogeschool en officieel bibliothecaris van de Leergangen. Tot 1951 voerde hij het beheer over de bibliotheek van de Hogeschool.
Gedurende de tweede wereldoorlog namen de Duitsers maatregelen tegen het confessionele onderwijs in Nederland. Daarom moest Goossens in 1941 als rector magnificus van de Hogeschool en als rector van de R.K. Leergangen aftreden, wel werd hij benoemd tot administrateur van de R.K. Leergangen. In de zomer van 1942 werd hij gegijzeld in het Groot-Seminarie in Haaren. Hij werd in september 1942 weer uit het gijzelaarskamp ontslagen en hij zette zijn werk voort.
In 1956 moest Goossens vanwege gezondheidredenen ontslag nemen bij de R.K. Leergangen en de Katholieke Economische Hogeschool. Hij nam toen ook ontslag als Bisschoppelijk Inspecteur van het R.K. Hoger en Middelbaar Onderwijs en van het Katholiek Handelsonderwijs, in 1921 was hij hiertoe benoemd.
Naast zijn op het onderwijs gerichte activiteiten heeft Goossens een belangrijke rol gespeeld op het terrein van de kerkgeschiedenis met name gericht op het Bisdom van 's-Hertogenbosch.
Dankzij hulp van de Leergangen kon hij in 1921 met dr. H. Huybers en dr. J. Witlox het "Historisch Tijdschrift" oprichten. Dit tijdschrift heeft in de loop der jaren een belangrijke bijdrage geleverd aan de vaderlandse historiografie.
Tevens is Goossens directeur geweest van het Bisschoppelijk Museum van het Bisdom 's-Hertogenbosch en van het Nederlands Volkenkundig Missiecentrum in Tilburg.
Als beloning voor al zijn verdiensten werd hij in 1928 benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw, in 1929 tot Geheim Kamerheer van Z.H. de Paus en in 1946 tot Huisprelaat van Z.H. de Paus. In 1952 mocht hij van het gemeentebestuur van 's-Hertogenbosch een zilveren erepenning van die stad ontvangen en van de stad Tilburg een zilveren eremedaille.
Op 9 december 1970 is Goossens te 's-Hertogenbosch overleden.