skip naar content skip naar hoofdnavigatie spring naar service navigatie
sluit
Hulp nodig?

Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.

Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)

Meer informatie over de chat-service? Klik hier

Online op dit moment

Stel je vraag

Vincent van de Griend
Vincent van de Griend Bhic
Menu
sluit
Hulp nodig?

Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.

Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)

Meer informatie over de chat-service? Klik hier

Online op dit moment

Stel je vraag

Vincent van de Griend
Vincent van de Griend Bhic

Archieven

135 Rijkszuivelconsulentschappen in Noord-Brabant, 1904 - 1969

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Historisch overzicht
135 Rijkszuivelconsulentschappen in Noord-Brabant, 1904 - 1969
Inleiding
Historisch overzicht
De Noord-Brabantse Maatschappij voor de Landbouw was in 1898 van mening dat de produktie en verwerking van zuivelprodukten, zowel uit economisch als technisch en hygiënisch oogpunt bekeken, de nodige verbeteringen zou moeten ondergaan. Dit was dan ook de reden om in dat jaar Th.J. Klaverweide aan te stellen als zuivelconsulent voor de provincie Noord-Brabant en hem te belasten met het geven van voorlichting inzake alle aangelegenheden met betrekking tot de zuivelproduktie en -verwerking.
Deze eerste zuivelconsulent is slechts twee jaar in dienst geweest. Hij werd in de periode 1900-1912 door een drietal andere consulenten opgevolgd. Hier dient te worden opgemerkt dat er in de periode 1901-1906 óf geen consulent benoemd is, óf dat alle gegevens hierover verloren zijn gegaan. Uit deze periode is alleen een verslag aangetroffen van de assistent zuivelconsulent. *  Blijkens dit met de hand geschreven verslag, bestond zijn taak op dat moment uit het houden van lezingen en het bezoeken van zuivelfabrieken.
In het jaarverslag over 1906 van de twee toenmalige zuivelconsulenten voor de provincie Noord-Brabant werd melding gemaakt van het feit dat men gestart was met het organiseren van zuivelcursussen voor bestuurders en werkers van boterfabrieken. *  Deze cursussen bestonden uit een zestal lessen. Verder werd vermeld dat de consulenten inmiddels de beschikking hadden gekregen over een laboratorium ten behoeve van het melkonderzoek. In het jaarverslag over 1908 *  stelden de beide zuivelconsulenten de Zuivelcommissie van de Noord-Brabantse Maatschappij voor de Landbouw voor om het ambtsgebied in tweeën te splitsen. Het bleek namelijk nogal eens voor te komen, dat men eerst een advies vroeg aan de ene consulent en vervolgens nog eens aan de andere consulent als het advies van de eerste niet in goede aarde gevallen was. Op deze manier probeerde men dan de beide collega's tegen elkaar uit te spelen.
In 1910 werd dan ook besloten om de provincie Noord-Brabant te splitsen in een oostelijk en een westelijk ambtsgebied. Tot en met 1911 bleven de beide consulenten echter één gezamenlijk jaarverslag voor de gehele provincie maken.
In 1912 werd het besluit genomen om de zuivelconsulenten aan te stellen in rijksdienst en hen de titel Rijkszuivelconsulent te verlenen. *  De splitsing van Noord-Brabant in twee ambtsgebieden bleef hierbij gehandhaafd. Vanaf dat moment werden er door beide consulenten ook afzonderlijke jaarverslagen gemaakt.
In het jaarverslag over 1914 trok de toenmalige consulent voor Oostelijk Noord-Brabant, J. Wintermans, flink van leer tegen de vasthoudendheid van bepaalde gehuchtsnotabelen, die niet bereid waren tot een samenwerking op behoorlijke schaal. Als gevolg hiervan werden de bestaande zuivelhandkracht-fabriekjes in plaats van tot stoomfabrieken ingericht tot motorfabrieken, wat niet als een verbetering werd beschouwd. Het kleine dorpisme was naar zijn mening dan ook nog veel te machtig.
In de loop der jaren kwam er langzamerhand verbetering in deze situatie en verdwenen de motorfabrieken weer om plaats te maken voor stoomfabrieken.
Het is overigens wel opmerkelijk, dat in de periode waarin de consulent voor Oostelijk Noord-Brabant melding maakt van het ontstaan van de motorfabrieken, hierover in de jaarverslagen van zijn collega voor Westelijk Noord-Brabant praktisch niets te vinden is. Deze laatste merkt in zijn jaarverslag over 1912 alleen terloops op, dat in zijn ambtsgebied nog slechts een 3-tal handkracht-fabrieken aanwezig waren. Deze bleken in 1917 inmiddels ook verdwenen te zijn.
Blijkens de Instructie voor de Rijkszuivelconsulenten, gepubliceerd in de Staatscourant van 21-12-1912 nr. 299, *  welke werd gewijzigd op 6-3-1913 en vervangen door een Beschikking van de Directie van Landbouw in 1918, *  bestond de taak van de zuivelconsulenten in hoofdzaak uit de volgende werkzaamheden:
- de Rijkszuivelconsulenten wijden zich aan de belangen van de zuivelbereiding en alles wat daarmede verband houdt (art. 8);
- zij zijn tevens werkzaam in het belang van de veehouderij voor zover hier geen andere ambtenaren mee belast zijn (art. 8);
- zij verstrekken kosteloze adviezen aan particulieren omtrent zuivelbereiding en veehouderij (art. 9);
- zij geven voorlichting door middel van voordrachten (art. 10);
- zij verzamelen gegevens ten behoeve van het Landbouwverslag (art. 13);
- zij adviseren de Directeur-Generaal, de Inspecteur van het Zuivelwezen, de Inspecteur van de Landbouw, de Commissaris der Koningin, Gedeputeerde Staten en Burgemeesters en Wethouders (art. 14);
- zij maken een jaarverslag (art. 16).
Met ingang van 17-9-1918 werd de Rijkszuivelconsulent voor Westelijk Noord-Brabant benoemd tot waarnemend consulent voor Oostelijk Noord-Brabant, zodat deze in feite de gehele provincie onder zijn hoede kreeg. Deze situatie bleef gehandhaafd tot het ontslag van E. Tonkes Struif in 1943. Na diens vertrek werd ir. F.W. v.d. Vring benoemd tot Rijkszuivelconsulent voor de gehele provincie Noord-Brabant.
Blijkens een rapport getiteld Plaats en taak van de Rijksveeteelt- en Zuivelvoorlichtingsdienst in Nederland van ir. L. de Vries en ir. Th.C.J.M. Rijssenbeek, verschenen in 1952 en verkort uitgegeven door de Afdeling Buitenlandse Agrarische Voorlichting van het Ministerie van Landbouw en Visserij op 9-5-1955, *  was er op het moment van de samenstelling van het rapport nog maar één Rijkszuivelconsulent met een ambtsgebied in Nederland en wel in de provincie Noord-Brabant. De overige Rijkszuivelconsulenten waren hetzij Rijksveeteeltconsulent hetzij Rijkszuivelconsulent in algemene dienst met een gespecialiseerde taak geworden.
Het feit dat in Noord-Brabant het Rijkszuivelconsulentschap als enige in Nederland bleef voortbestaan was vermoedelijk te wijten aan twee oorzaken:
- persoonlijke inzet van de toenmalige consulent ir. F.W. de Vring;
- invloed Brabantse Zuivelbond.
De voorlichting inzake zuivelaangelegenheden in de andere provincies werd na de opheffing van de zuivelconsulentschappen in de jaren 1957-1958 verzorgd door de Rijksveeteeltconsulenten in die provincies.
De consulenten hadden, volgens bovenaangehaald rapport, als taak het geven van:
- indirecte voorlichting aan de boeren via de bestuursorganen van het bedrijfsleven, waarvan de consulenten adviserend lid of soms voorzitter of secretaris waren;
- voorlichting door middel van het houden van lezingen;
- voorlichting door middel van het geven van lessen aan landbouwscholen;
- voorlichting door middel van persartikelen;
- voorlichting via het jury lidmaatschap bij veekeuringen, afstammelingenkeuringen etc;
- individuele voorlichting aan boeren, zowel mondeling als schriftelijk.
Dit alles gericht op de bevordering van een optimale productie, zowel wat de kwaliteit als wat de kwantiteit van de zuivelprodukten betrof.
Volgens de samenstellers van het rapport bestond er geen taakomschrijving van de personen werkzaam bij deze diensten, tenzij als zodanig de instructie van 21-12-1912 kon worden aangemerkt. *  Deze instructie was naar hun mening echter meer te beschouwen als een leidraad en gaf weinig houvast. Een taakomschrijving was volgens hen overigens ook niet nodig, omdat een ieder die bij een voorlichtingsdienst als consulent werkzaam was diende te begrijpen wat er van hem verlangd werd. Ook een studie gericht op plaatsing van een persoon bij een voorlichtingsdienst bestond niet. De aangestelde consulent moest, na zijn theoretische opleiding aan de Landbouwhogeschool, zichzelf in de praktijk verder ontwikkelen en waarmaken.
Naast bovenvermelde taken was de Rijkszuivelconsulent belast met de leiding van de Provinciale Melkcontrole Dienst, welke toezicht hield op het technische en administratieve werk van de melkcontroleurs van de plaatselijke controle- en fokverenigingen.
Het Rijkszuivelconsulentschap voor Noord-Brabant heeft zich in vroeger jaren in hoofdzaak bemoeid met de directe voorlichting op het gebied van de zuivelbereiding, waarbij de nadruk heeft gelegen op het geven van voorlichting aan zuivelfabrieken. In latere jaren werd veel aandacht besteed aan het machinaal melken. Een gevolg hiervan was dat in 1963 in Noord-Brabant ongeveer evenveel melkmachines aanwezig waren als in Noord- en Zuid-Holland en Zeeland samen.
De opheffing van het Rijkszuivelconsulentschap *  voor Noord-Brabant vond plaats naar aanleiding van de pensionering van de toenmalige consulent, ir. F.W. v.d. Vring.

Rijksarchief in Noord-Brabant, 1995
Aanwijzingen voor de gebruiker
Bijlagen

Kenmerken

Datering:
1904-1969
Vindplaats origineel:
BHIC 's-Hertogenbosch