Het zou het bestek van een inleiding op een archiefinventaris ver te buiten gaan, als hier een uitvoerige geschiedenis van het college der Jezuïeten te 's-Hertogenbosch geschreven zou worden. Dat is bovendien op basis van de hier herordende bescheiden en van de stukken in andere archieven, met name in Brussel en Rome, al door anderen gedaan. De belangrijksten mogen hier worden genoemd.
Vooraf nog het volgende. Het archief van het college zou met enig recht gekarakteriseerd kunnen worden met de term huisarchief. Het is meer de schriftelijke neerslag van de verwerving en het beheer van de goederen van een aantal geestelijke "families", die achtereenvolgens onder het zelfde dak hebben gewoond, dan een neerslag van de activiteiten van één instelling met daarbij de voorgeschiedenis in de vorm van een aantal retroakten. Op basis van orthodoxe archivistische overwegingen hebben we bij de indeling van de inventaris gemeend toch in hoofdzaak van het laatste gezichtspunt uit te moeten gaan. Bij het schetsen echter van de onderhavige archiefvormende instellingen is men geneigd eerder het eerste standpunt in te nemen. Zo komen we er toe, om, net als de Jezuïet-kronikeur, hier een "Origo et progressus quattuor monasteriorum ...", het ontstaan en de geschiedenis van de vier kloosters en het college, als opeenvolgende bewoners van één en hetzelfde complex gebouwen kort weer te geven.
Kort na 1300 ontstond te 's-Hertogenbosch een groepering van zogenaamde Bogarden of Begharden. Het waren mannen, die een religieuze gemeenschap vormden, maar geen geestelijke regel volgden. * Zij vestigden zich in een huis aan de zuidzijde van dat deel van de Colperstraat, dat later Verwerstraat zou gaan heten. In deze stadswijk bloeide vanouds de textielnijverheid. * Ook de Bogarden voorzagen met het weven van linnen in hun onderhoud, hetgeen, zoals ook elders waar kloostergemeenschappen dit deden,tot conflicten met 't weversgilde aanleiding heeft gegeven. * In 1439 besloten zij de derde regel van Sint Franciscus aan te nemen. Een kleine dertig jaar later gaf een aantal van hen er echter de voorkeur aan, om tot de orde der Kruisheren toe te treden, hetgeen natuurlijk op een splitsing van het convent moest uitlopen.
Op 1 juli 1485 droeg de geestelijke Arnoldus, zoon van Petrus Michiels, het omgracht "Castrum Rodenborch" en vele andere goederen, te Rosmalen, die hij die dag had gekocht van Johannes, zoon van Wolterus van Baecx, over aan magister Wilhelmus de Busco, op voorwaarde dat er een klooster voor de zusters Regularissen van Sint Augustinus zou worden gesticht en wel onder de naam "Sint Annenborch". Deze naamsverandering was door Johannes van Baecx bedongen met verwijzing naar het feit, dat hij 450 rijnsgulden van de koopsom van 1200 rijnsgulden had kwijtge- scholden. Hij wilde dan ook als medestichter worden beschouwd. *
Op 5 juni 1609, twee maanden na de afkondiging van het Twaalfjarig Bestand, kwamen vijf Jezuïeten uit Antwerpen in 's-Hertogenbosch aan. Al eerder hadden zowel de Societeit zelf, als lieden uit de kringen van de Bossche kerkelijke en wereldlijke overheid stappen ondernomen, die een vestiging in die stad moesten bevorderen. Tot dan toe waren de politieke omstandigheden echter niet gunstig geweest. * Toch had reeds in 1577 de geboren Bosschenaar mr. Johan Brants, Kanunnik van Sint Donaas te Brugge, bij testament een huis in de Peperstraat vermaakt aan de Jezuïeten, voor het geval zij in de stad zouden komen. Zijn voorbeeld werd, op diverse manieren, gevolgd door anderen. * Nu, in 1609, vonden de Jezuïeten een warm onthaal bij de bisschop Gisbertus Masius. Hij stelde zijn eigen paleis te hunner beschikking en stond hen zeer graag toe de zielzorg uit te oefenen. Tegenwerking kwam er ook, onder andere van de plebaan van de kathedraal, Robert Sweerts, een ex-jezuïet. Zijn houding heeft de paters veel ongemak bezorgd, maar heeft hen op den duur toch geen schade gedaan. *
Dat kon echter alleen maar als het kapittel van de Sint Janskerk, dat die school in stand hield, akkoord zou gaan. Na enige onderhandelingen gebeurde dat op 10 juli 1610. * In de tweede plaats konden de Jezuïeten het religieuze leven saneren en zuiveren van allerlei onorthodoxe praktijken en invloeden. Men bedenke ook , dat in de laatste decennia van de 16e eeuw de stad zeer veel calvinisten onder haar inwoners had geteld en in de periode 1578-1579 een in meerderheid calvinistisch of althans met het calvinisme sympathiserend schepencollege had gekend.
Nog was het college niet groot genoeg. In 1614 kwam de vergunning van de Rekenkamer te Brussel om een dwars over het terrein lopende tak van de Dieze gedeeltelijk te overwelven, zodat de mogelijkheid ontstond de binnenplaats te vergroten en een nieuwe ruimere kerk te bouwen. * Inmiddels hadden de paters steeds meer huizen en gronden verworven langs de Mortel en de tegenwoordige Waterstraat. Het betrof vaak schenkingen door de stad of door particulieren, al of niet gemaskeerd door schijnverkopen aan tussenpersonen of vergezeld van de verplichting tot betaling van een lijfrente. Tenslotte ontstond zo een aaneengesloten complex, vrijwel vierkant van vorm, tussen de Verwerstraat,de Waterstraat, de Mortel en de tegenwoordige Bogardenstraat, nog steeds in het stadsbeeld te herkennen als de plaats waar het Gouvernement, de vroegere provinciale griffie en het Rijksarchief staan. *
We gaan hier nu met opzet niet uitvoerig in op de werkzaamheden van de paters. De stukken die daarop betrekking zouden kunnen hebben zijn in dit archief helaas erg schaars. De archieven van de provinciale en generale oversten zijn wat dat betreft iets rijker, temeer daar de paters voor al hun handelingen toestemming moesten vragen of daarover verslag uitbrengen. Veel werd rechtstreeks vanuit Brussel of Rome geregeld. Toch valt de inhoud van het archief van de provinciaal te Brussel in dit opzicht ook tegen. *
Deze kwestie lijkt nooit opgelost te zijn. *
De gebouwen aan de Vervoerstraat, Mortel en Waterstraat zijn tot 1768 vrijwel ongewijzigd gebleven. Toen werd het nieuwe gouvernementspaleis gebouwd met een balzaal op de fundamenten van de vroegere kerk van het college. * Dit gebouw werd in 1796 - nadat het even de Fransen tot hospitaal had gediend - door de Nationale Vergadering toegewezen aan de Representanten van het volk van Bataafs Brabant. Het werd hun vergaderzaal en Hof van Justitie. *