skip naar content skip naar hoofdnavigatie spring naar service navigatie
sluit
Hulp nodig?

Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.

Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)

Meer informatie over de chat-service? Klik hier

Online op dit moment

Stel je vraag

Lisette Kuijper
Lisette Kuijper Bhic
Menu
sluit
Hulp nodig?

Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.

Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)

Meer informatie over de chat-service? Klik hier

Online op dit moment

Stel je vraag

Lisette Kuijper
Lisette Kuijper Bhic

Archieven

244 Jezuïetencollege in 's-Hertogenbosch, 1609 - 1629 N.B. Stukken van 1348 - 1666

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Geschiedenis i
244 Jezuïetencollege in 's-Hertogenbosch, 1609 - 1629 N.B. Stukken van 1348 - 1666
Inleiding
Geschiedenis

Gebruik CTRL + scroll om te scrollen

Ga
De geschiedenis van het college en de daarmee verenigde kloosters.

Het zou het bestek van een inleiding op een archiefinventaris ver te buiten gaan, als hier een uitvoerige geschiedenis van het college der Jezuïeten te 's-Hertogenbosch geschreven zou worden. Dat is bovendien op basis van de hier herordende bescheiden en van de stukken in andere archieven, met name in Brussel en Rome, al door anderen gedaan. De belangrijksten mogen hier worden genoemd.
Zeer recent is het boek van M.A. Nauwelaerts "Latijnse school en onderwijs te 's-Hertogenbosch tot 1629", waarvan het laatste hoofdstuk geheel gewijd is aan het Jezuïetencollege. *  Al in de jaren '30 werd door F. van Hoeck SJ. in een aantal artikelen in "Bossche Bijdragen", die overigens meer het karakter hadden van bronnenuitgaven, en in een meer omvattende studie Over de geschiedenis van de Jezuïeten in Nederland, aandacht besteed aan het college. * 
A.H.L. Hensen had toen al in diezelfde "Bossche Bijdragen" een door hem in het Staatsarchief te Rome ontdekt manuscript uitgegeven. *  Het handelde over het ontstaan en de geschiedenis van het klooster der Bogarden en van de drie zusterkloosters Sint Annenborch, Sint Annatroon en In de Haghe, en over de wijze waarop hun goederen aan het college waren gekomen.
Van dit manuscript, dat ongetwijfeld in het begin van de 17e eeuw door een Jezuïet geschreven moet zijn, bestaat in het Bossche archief een concept, waarvan alleen de slotpassage afwijkt van het Romeinse exemplaar. *  Pastoor Schutjes, die nog steeds niet is onttroond als auteur van een alomvattende geschiedenis van het bisdom 's-Hertogenbosch, besteedde natuurlijk ruim aandacht aan het college en de daarbij geïncorporeerde kloosters, uitgaande van de hem toen ten dienste staande bronnen,voornamelijk uit het bisschoppelijk archief en uit dat van de stad 's-Hertogenbosch. * 
Als laatste moet hier nog genoemd worden, het werk van A. Poncelet SJ. over de geschiedenis van de Jezuïeten in de Nederlanden. *  De geschiedenis van het Jezuïetencollege van 's-Hertogenbosch behoeft dus, zeker na de publicatie van het werk van Nauwelaerts, niet herschreven te worden. Ook niet, zoals wel zal blijken, op grond van de herordening van het archief. Toch willen we voor de gebruiker van deze inventaris en regestenlijst een kort overzicht geven van de geschiedenis en vóórgeschiedenis van het college. Dit is te meer nodig, omdat de historische feiten voor een groot deel de aanwezigheid van de stukken in het archief en hun plaats in de inventaris verklaren.

Vooraf nog het volgende. Het archief van het college zou met enig recht gekarakteriseerd kunnen worden met de term huisarchief. Het is meer de schriftelijke neerslag van de verwerving en het beheer van de goederen van een aantal geestelijke "families", die achtereenvolgens onder het zelfde dak hebben gewoond, dan een neerslag van de activiteiten van één instelling met daarbij de voorgeschiedenis in de vorm van een aantal retroakten. Op basis van orthodoxe archivistische overwegingen hebben we bij de indeling van de inventaris gemeend toch in hoofdzaak van het laatste gezichtspunt uit te moeten gaan. Bij het schetsen echter van de onderhavige archiefvormende instellingen is men geneigd eerder het eerste standpunt in te nemen. Zo komen we er toe, om, net als de Jezuïet-kronikeur, hier een "Origo et progressus quattuor monasteriorum ...", het ontstaan en de geschiedenis van de vier kloosters en het college, als opeenvolgende bewoners van één en hetzelfde complex gebouwen kort weer te geven.
De Bogarden

Kort na 1300 ontstond te 's-Hertogenbosch een groepering van zogenaamde Bogarden of Begharden. Het waren mannen, die een religieuze gemeenschap vormden, maar geen geestelijke regel volgden. *  Zij vestigden zich in een huis aan de zuidzijde van dat deel van de Colperstraat, dat later Verwerstraat zou gaan heten. In deze stadswijk bloeide vanouds de textielnijverheid. *  Ook de Bogarden voorzagen met het weven van linnen in hun onderhoud, hetgeen, zoals ook elders waar kloostergemeenschappen dit deden,tot conflicten met 't weversgilde aanleiding heeft gegeven. *  In 1439 besloten zij de derde regel van Sint Franciscus aan te nemen. Een kleine dertig jaar later gaf een aantal van hen er echter de voorkeur aan, om tot de orde der Kruisheren toe te treden, hetgeen natuurlijk op een splitsing van het convent moest uitlopen.
Een geschil over de eigendom der kloostergebouwen werd in 1470 door paus Paulus II ten voordele der Bogarden van de derde regel van Sint Franciscus, zoals zij voortaan heetten beslist . De Kruisheren verlieten het klooster, de Franciscaner Tertiarissen sloten zich aan bij het kapittel van Zepperen. *  In het begin van de 16e eeuw schijnen de Bogarden "clercken ende scholieren", die in de stad naar de latijnse school gingen, in de kost gehad te hebben. *  Of ze zelf ook onderwijs hebben gegeven, is niet bekend. Vanaf die tijd begint echter ook een langzaam verval in te treden, een verpaupering, die zich overigens niet alleen tot de Bogarden beperkte. Zij kon in deze periode alom in de Nederlandse kloostergemeenschappen geconstateerd worden. * 
Rond 1575 moet het dieptepunt bereikt zijn, zowel voor wat betreft de fondsen waaruit de kloosterlingen voor hun levensonderhoud konden putten, als voor wat betreft de toeloop van nieuwe conventualen. In 1571 worden de Bogarden maar voor één gulden "aangeslagen" in de bijdrage die aan de kloosters gevraagd werd ten bate van de oprichting van een seminarie voor het nieuwe bisdom 's-Hertogenbosch, terwijl bijvoorbeeld de Wilhelmieten in dezelfde stad getaxeerd werden op 20 gulden. *  Volgens de bul van paus Sixtus V van 1 mei 1585, waarbij aan de zusters van Sint Annenborch toestemming werd verleend om gebruik te maken van de gebouwen van het Bogardenklooster, waren er al sedert 28 jaren slechts twee fraters over, waarvan de één als "confessor" van een vrouwenklooster in de stad optrad en de ander geheel alleen het huis bewoonde. *  De genoemde beslissing moet dan ook voor Sixtus V niet moeilijk geweest zijn.
Erfgoedstuk
Sint Annenborch en de daarmee verenigde vrouwenkloosters.

Op 1 juli 1485 droeg de geestelijke Arnoldus, zoon van Petrus Michiels, het omgracht "Castrum Rodenborch" en vele andere goederen, te Rosmalen, die hij die dag had gekocht van Johannes, zoon van Wolterus van Baecx, over aan magister Wilhelmus de Busco, op voorwaarde dat er een klooster voor de zusters Regularissen van Sint Augustinus zou worden gesticht en wel onder de naam "Sint Annenborch". Deze naamsverandering was door Johannes van Baecx bedongen met verwijzing naar het feit, dat hij 450 rijnsgulden van de koopsom van 1200 rijnsgulden had kwijtge- scholden. Hij wilde dan ook als medestichter worden beschouwd. * 
Wie waren nu deze Regularissen, die hier een nieuw tehuis werd aangeboden? Vast staat, dat zij afkomstig waren uit het klooster Bethaniën op de Windmolenberg in 's-Hertogenbosch. De schenking was niet toevallig bij de schenkers opgekomen. Volgens de schrijver van de "Origo" was er sprake van een zekere overbevolking en van onenigheid in het Bossche klooster. Hij vermeldt ook een akte van de bisschop van Luik van 14 januari 1136, waarin de stichting bekrachtigd werd. *  Wanneer de zusters precies naar Rosmalen verhuisden is niet bekend. Wel is zeker, dat het convent in 1501 bewoond is geweest. Toen trad Kathalijne van Bronckhorst in een notariële akte op als "priorissa" van Sint Annenborch. *  Uit allerlei gegevens blijkt, dat het klooster zeker in de aanvang niet rijk was. Ook waren er slechts weinig religieuzen. Pas ná 1544, toen het Helmondse klooster "In de Hage" met Sint Annenborch was verenigd, werd het beter. *  Deze Helmondse Regularissen hadden hun klooster moeten verlaten, omdat het met de grond gelijk was gemaakt.
De verdedigers van de stad hadden een betere gevechtspositie nodig tegen de aanvallen van de troepen van Maarten van Rossum. *  In 1571 kwamen ook nog vijf nonnen uit het verlaten klooster Sint Annatroon te Driel een toevlucht zoeken. *  Van beide kloosters werden de goederen geïncorpeerd bij Sint Annenborch. * 
Bij de visitatie en reformatie van het convent in 1572 door de bisschop van 's-Hertogenbosch was de toestand nog vrij rooskleurig. *  Ruim een decennium later luidde voor Sint Annenborch de noodklok. De nonnen kregen zo veel te lijden van de "storm" die door de "misdadige opstand' der calvinisten werd veroorzaakt, dat zij zich gedwongen zagen binnen de stad 's-Hertogenbosch te gaan wonen. Zij betrokken het huis "De Cluijt" in de Verwerstraat, naast het klooster van de Bogarden. Van de enige daar nog verblijvende Bogard, pater Henrick Boot, kregen zij toestemming om in zijn kerk het officie te houden. Na enige tijd kwam de pater -"qui priorem sine subditis solus agebat"- met de zusters tot de overeenstemming, dat hij zou overgaan van de Franciscaanse regel naar die van Sint Augustinus en voortaan als hun confessor zou optreden. *  Op 1 mei 1585 hechtte, zoals boven reeds vermeld, Sixtus V zijn goedkeuring aan de supprimering van het Bogardenklooster en de overdracht van de gebouwen en weinige goederen aan het convent van Sint Annenborch. Nadat ook de bisschop, de generale overste van het kapittel van Zepperen en de wereldlijke overheid akkoord waren gegaan, kon in 1588 de verhuizing officieel een feit worden. *  Er was echter één voorwaarde gesteld: Wanneer zich in 's-Hertogenbosch jezuïeten zouden willen vestigen, zouden het terrein en de gebouwen van het klooster der Bogarden aan hen moeten worden afgestaan. Het schijnt Henrick Boot geweest te zijn, die deze wens geuit heeft. * 
Het Jezuïetencollege

Op 5 juni 1609, twee maanden na de afkondiging van het Twaalfjarig Bestand, kwamen vijf Jezuïeten uit Antwerpen in 's-Hertogenbosch aan. Al eerder hadden zowel de Societeit zelf, als lieden uit de kringen van de Bossche kerkelijke en wereldlijke overheid stappen ondernomen, die een vestiging in die stad moesten bevorderen. Tot dan toe waren de politieke omstandigheden echter niet gunstig geweest. *  Toch had reeds in 1577 de geboren Bosschenaar mr. Johan Brants, Kanunnik van Sint Donaas te Brugge, bij testament een huis in de Peperstraat vermaakt aan de Jezuïeten, voor het geval zij in de stad zouden komen. Zijn voorbeeld werd, op diverse manieren, gevolgd door anderen. *  Nu, in 1609, vonden de Jezuïeten een warm onthaal bij de bisschop Gisbertus Masius. Hij stelde zijn eigen paleis te hunner beschikking en stond hen zeer graag toe de zielzorg uit te oefenen. Tegenwerking kwam er ook, onder andere van de plebaan van de kathedraal, Robert Sweerts, een ex-jezuïet. Zijn houding heeft de paters veel ongemak bezorgd, maar heeft hen op den duur toch geen schade gedaan. * 
Hoofdmotief van de voorstanders van de vestiging van de Jezuïeten te 's-Hertogenbosch, was de overweging, dat zij op twee fronten zouden kunnen werken ten voordele van de na het concilie van Trente ingezette contrareformatie. Dat was ook geheel in overeenstemming met de onder de generaal Claudius Aquaviva in 1599 inde orde ingevoerde "Ratio Studiorum". Die stond zowel godsdienstige als wetenschappelijke vorming voor. *  Zo zouden de paters in de eerste plaats het kwijnende onderwijs weer leven kunnen inblazen door de stichting van een college, dat de taak van de oude en beroemde Latijnse School, welke nu echter in verval was, zou moeten overnemen.

Dat kon echter alleen maar als het kapittel van de Sint Janskerk, dat die school in stand hield, akkoord zou gaan. Na enige onderhandelingen gebeurde dat op 10 juli 1610. *  In de tweede plaats konden de Jezuïeten het religieuze leven saneren en zuiveren van allerlei onorthodoxe praktijken en invloeden. Men bedenke ook , dat in de laatste decennia van de 16e eeuw de stad zeer veel calvinisten onder haar inwoners had geteld en in de periode 1578-1579 een in meerderheid calvinistisch of althans met het calvinisme sympathiserend schepencollege had gekend.
Eigenlijk pas na de eeuwwisseling hebben vooral het krachtig optreden van de bisschoppen Masius en Zoesius 's-Hertogenbosch voor het Katholicisme behouden. *  De souvereinen, de aartshertogen Albrecht en Isabella, grote voorvechters van de contrareformatie, hebben dan ook alle mogelijke steun gegeven bij de fundatie van het college. Zij verschaften de middelen die nodig waren, daarbij veelal vertegenwoordigd door de gouverneur van de stad Anthony Schets van Grobbendonck, die zelf zonen bij de Jezuïeten had. Op hun instigatie moest door de vier kwartieren van de Meierij 10.000 gulden worden opgebracht voor de stichting. *  Het was vooral echter de stad zelf, die veel heeft bijgedragen. Zij verplichtte zich tot een maandelijkse subsidie van 100 gulden, en dat voor een tijdvak van twaalf jaren. *  Bovendien zorgde zij voor een definitieve behuizing. Nadat de paters namelijk vijf maanden bij de bisschop hadden ingewoond, konden zij aanvankelijk alleen beschikken over het huis "De Cluijt" in de Verwerstraat, dat hun door een "pia virgo" was afgestaan. * 
Het stadsbestuur kocht daarna voor hen de belendende huizen "De Pauw" en "De Groote Ketel", of liever: ze liet die voor hen kopen door tussenpersonen zoals de drukker Scheffer. *  Een derde huis werd gehuurd. In dit laatste kon op 4 oktober 1610 begonnen worden met het geven van onderwijs. Op 8 november was de verbouwing van de eerste huizen gereed en daar werd toen het onderwijs in een meer aangepaste omgeving voortgezet. Aan ruim 400 leerlingen werd toen les gegeven door acht leraren, terwijl vier paters met administratieve en zielzorgelijke taken waren belast en vier broeders zich bezig hielden met huishoudelijk werk. *  De huizen bleken toch al vlug te klein te zijn voor het gestelde doel. Dat was het moment waarop herinnerd kon worden aan de hiervóór reeds vermelde voorwaarde van de Bogardenpater Henrick Boot. De zusters van Sint Annenborch zouden aldus hun 35 jaar tevoren verworven Bossche behuizing - zij waren nooit meer teruggegaan naar Rosmalen - af moeten staan aan de Jezuïeten. Overste Lucia Verhoeven en de Confessor Frederick Versteghe waren daartoe snel bereid, maar uit de stukken blijkt, dat uiteindelijk slechts elf van de negentien zusters, inclusief de overste, met de gang van zaken instemden. * 
Na een langdurige procedure kwam op 7 februari 1613 de laatste en beslissende missive van de Aartshertog, waarin hij de Jezuïeten toestemming gaf om het klooster van Sint Annenborch te betrekken. De bisschop kon nu op 28 februari het besluit tot vereniging van de goederen afkondigen. Nog diezelfde dag werden de gebouwen plechtig overgedragen. *  De zusters die zich hiermee niet konden verenigen, kregen verlof om, voorzien van een dotatie, naar het klooster Soeterbeek te Nuenen over te gaan. De achterblijvenden zouden een deel der gebouwen als woonruimte behouden en bovendien een zeker gedeelte der inkomsten. Langzamerhand hebben de zusters steeds meer van hun rechten aan de Jezuïeten overgedragen.
Erfgoedstuk
Zo gaven zij in 1622, met toestemming van de bisschop, alle stukken die betrekking hadden op de hun overgebleven goederen, en daarmee ook het beheer, over aan de paters. *  Uit kwitanties in het archief blijkt, dat de Jezuïeten tenslotte slechts verplicht waren, de zusters ieder 50 gulden per kwartaal en enige levensmiddelen te geven voor hun "alimentatie" en verder te zorgen dat hun huisjes,aan de uiterste grens van het terrein gelegen, werden onderhouden. * 

Nog was het college niet groot genoeg. In 1614 kwam de vergunning van de Rekenkamer te Brussel om een dwars over het terrein lopende tak van de Dieze gedeeltelijk te overwelven, zodat de mogelijkheid ontstond de binnenplaats te vergroten en een nieuwe ruimere kerk te bouwen. *  Inmiddels hadden de paters steeds meer huizen en gronden verworven langs de Mortel en de tegenwoordige Waterstraat. Het betrof vaak schenkingen door de stad of door particulieren, al of niet gemaskeerd door schijnverkopen aan tussenpersonen of vergezeld van de verplichting tot betaling van een lijfrente. Tenslotte ontstond zo een aaneengesloten complex, vrijwel vierkant van vorm, tussen de Verwerstraat,de Waterstraat, de Mortel en de tegenwoordige Bogardenstraat, nog steeds in het stadsbeeld te herkennen als de plaats waar het Gouvernement, de vroegere provinciale griffie en het Rijksarchief staan. * 
Een andere bijdrage aan de financiële positie van het college, was het besluit van de Aartshertog, bekrachtigd door de bisschop, om een kanunniksprebende van de collegiale kerk van Sint Oedenrode, waarvan het begevingsrecht bij hem berustte, te incorporeren bij het college. De vruchten hiervan konden pas vanaf 1617 door het college worden genoten, omdat men toen na lang procederen tot een vergelijk kwam met Sebastianus Smits, welke pretendeerde recht te hebben op de prebende. Met de daarbij behorende tienden bracht de prebende jaarlijks netto 300 gulden op. * 
We gaan hier nu met opzet niet uitvoerig in op de werkzaamheden van de paters. De stukken die daarop betrekking zouden kunnen hebben zijn in dit archief helaas erg schaars. De archieven van de provinciale en generale oversten zijn wat dat betreft iets rijker, temeer daar de paters voor al hun handelingen toestemming moesten vragen of daarover verslag uitbrengen. Veel werd rechtstreeks vanuit Brussel of Rome geregeld. Toch valt de inhoud van het archief van de provinciaal te Brussel in dit opzicht ook tegen. * 
Slechts het volgende lijkt hier van belang. Uiteraard werden ten behoeve van de leerlingen van het college beurzen gesticht. De bescheiden van twee daarvan zijn in dit archief gedeeltelijk bewaard gebleven. *  De paters stimuleerden het ontstaan van religieuze genootschappen. Zo kwamen er onder hun leiding vier Mariacongregaties met in totaal ongeveer 500 leden. Eerste prefect van één ervan was bisschop Masius. In 1618 werd een "Broederschap van de Christelijke leeringhe" opgericht, met bisschop Zoesius als beschermheer. Doel was de bevordering van het godsdienstonderricht en het lekenapostolaat. *  Jammer genoeg is noch in dit archief, noch in dat van de provinciaal, een spoor bewaard gebleven van de toneelstukken, die de leerlingen o.l.v. de paters bij allerlei gelegenheden opvoerden. * 
Na het aflopen van het twaalfjarig bestand begonnen zich boven het college steeds duisterder wolken samen te pakken. Toen Frederik Hendrik in 1629 het beleg van de stad begon, was het wel duidelijk, dat indien zijn actie succes zou hebben, de dagen van het college geteld zouden zijn. Op het laatst van het beleg was onderwijs ook niet meer mogelijk. De paters begonnen hun aftocht voor te bereiden en hun zaken op orde te brengen. Zij bleven echter rekening houden met de mogelijkheid terug te kunnen keren. Zo is het te begrijpen, dat zij hebben geprobeerd hun gebouwen zo veel mogelijk veilig te stellen door ze te verkopen aan notabele en vertrouwde Bossche burgers. Het waren in feite schijnverkopen: als de tijden beter zouden zijn, zouden de bezittingen voor hetzelfde-bedrag kunnen worden teruggekocht. *  Op 14 september 1629 gaf de stad zich over. Een van de voorwaarden bij de capitulatie was, dat de geestelijken de stad zouden verlaten. Drie dagen later vertrokken dus ook de Jezuïeten. Tenslotte zijn er toch nog twee met toestemming van Frederik Hendrik in de stad achtergebleven. Zij - en later nog vele anderen - bleven daar de zielzorg uitoefenen. * 
Op de goederen van het college en de paters werden de artikelen 2, 3 en 4 van de capitulatievoorwaarden toegepast. *  De gebouwen werden door de stad, waar de wet verzet was, genaast. Men had zich niet door de schijnverkopen laten bedriegen. Het grootste deel werd in gebruik gegeven aan de gouverneur der stad. De vijf nog in leven zijnde zusters van Sint Annenborch mochten in hun huisjes blijven wonen en behielden hun alimentatie tot aan hun dood. De meubelen en roerende goederen met een religieus karakter hadden de paters al mogen meenemen bij hun uittocht, Veel ervan is naar het Bredase college gegaan, de bibliotheek schijnt in het Brusselse te zijn terechtgekomen. Van de overige goederen en rechten moest een inventaris worden ingediend bij de rentmeester van de geestelijke goederen, Pieter Schuijl.
Zolang de Jezuïeten, welke bij het overgaan van de stad in het college verbleven, nog in leven zouden zijn, zouden ze daarvan de inkomsten mogen blijven genieten. Een Bossche notaris Thomas van Hijnsberch trad voortaan als hun rentmeester op, maar was tevens verantwoording verschuldigd aan Schuijl. *  Zowel Van Hijnsberch als Schuijl hebben zich aan de rechten van de paters niet zoveel gelegen laten liggen. Voortdurend zijn de Jezuïeten in de weer geweest, eerst om hun goederen terug te krijgen, later ook om de op basis van de capitulatievoorwaarden gekregen rechten te handhaven tegen chicanes en malversatie. Dit heeft geduurd tot in het derde kwart van de zeventiende eeuw. Daarbij waren vooral de paters die de staties in de stad bedienden actief, terwijl men ook gebruik maakte van katholieke juristen, wier invloed nog niet geheel was verdwenen.
Soms kwam het tot processen, die echter weinig succes hadden. In 1657, toen de helft van de in 1629 verdreven Jezuïeten was gestorven, werden de goederen eigendom van de generaliteit. Aan ieder van de overlevende paters zou voortaan slechts een alimentatie van 60 gulden per jaar worden uitgekeerd. Zover kwam het echter niet, want hieraan was de voorwaarde verbonden, dat de eigendomsbewijzen en registers, welke volgens de Staatse overheden waren achtergehouden, zouden worden ingeleverd. De Jezuïeten daarentegen beweerden, dat deze indertijd wel degelijk aan Van Hijnsberch en Schuijl waren afgegeven.
Deze kwestie lijkt nooit opgelost te zijn. * 
De gebouwen aan de Vervoerstraat, Mortel en Waterstraat zijn tot 1768 vrijwel ongewijzigd gebleven. Toen werd het nieuwe gouvernementspaleis gebouwd met een balzaal op de fundamenten van de vroegere kerk van het college. *  Dit gebouw werd in 1796 - nadat het even de Fransen tot hospitaal had gediend - door de Nationale Vergadering toegewezen aan de Representanten van het volk van Bataafs Brabant. Het werd hun vergaderzaal en Hof van Justitie. * 
Het eerste is het van de opeenvolgende vertegenwoordigende colleges tot 1971 toe gebleven. Aan de achterzijde, op de hoek van de Mortel, verrees tussen 1881 en 1883 het gebouw van de Rijksarchiefdienst in de Provincie Noord-Brabant. Zo wil het lot der geschiedenis, dat het archief van het Jezuïetencollege en de daarbij geïncorporeerde kloosters thans nog (echter niet lang meer, naar het zich laat aanzien) wordt bewaard op de plaats waar het ook grotendeels is gevormd.
De lotgevallen van het archief i
Ordening en beschrijving
Aanwijzingen voor de gebruiker
Bijlagen
Erfgoedstuk
Regesten

Kenmerken

Datering:
1348-1666
Vindplaats origineel:
BHIC 's-Hertogenbosch
Organisatietrefwoorden: