Toen Bondam in 1893 zijn "Inventaris der oorkonden afkomstig van het Jezuïeten-College te 's-Hertogenbosch" uitgaf, kon hij in zijn inleiding nog met een gerust geweten uitgaan van het idee, dat in september 1629 "Het College nog genoeg aan die documenten (nl. de eigendomsbewijzen) (hechtte) om ze, tesamen met de oorkonden zijner oprichting en dotatie en de afschriften of grossen der juist opgemaakte overdrachtsacten, in veiligheid te brengen". Deze veilige plaats zouden ze dan gevonden hebben in het college van Roermond. * Inderdaad had de Rijksarchivaris in 's-Hertogenbosch in 1886 van zijn collega te Roermond ongeveer 180 stukken met een dergelijk karakter, welke gevonden waren in of bij het archief van het Overkwartier van Gelre, overgedragen gekregen. Deze zending vond zijn oorzaak in een aansporing van hogerhand aan de beheerders der rijksarchieven in de provincies, om stukken die kennelijk niet in hun eigen depots thuis hoorden over te dragen aan die collega's, onder wier beheer ze wel behoorden te berusten. In zijn verslag van deze overdracht schrijft Bon-dam, dat de stukken van het Bossche college "Zeker op geene andere wijze in het Roermondse archief zullen zijn gekomen, dan bij de opheffing, ten gevolge van de Pauselijke bul van 21 juli 1773, van het Convent te Roermond", waar "bij het verlaten van Den Bosch in 1629 door de Jezuïeten eenigen hunner met deze documenten hun intrek (zullen) hebben genomen. *
Deze kwitantie is, evenals vele andere stukken, gesteld op naam van de rentmeester Thomas van Hijnsberch, en via Roermond en Maastricht in deze eeuw in 's-Hertogenbosch teruggekomen. De door hem gebruikte uittreksels uit de registers van het college eveneens. * Het origineel van het register der goederen is naar Brussel gegaan, * maar tevoren is inderdaad gebeurd, wat Georgii zich had voorgesteld. Op 19 mei 1658 immers schrijft Pater Henricus Danckaerts, die in de stad de Jezuïetenstatie bediende, naar een confrater over de stand van zaken met betrekking tot de goederen van het voormalig college, en geeft dan een terugblik over de gebeurtenissen tot 1629: "Toen de stad was overgegeven, hebben de onzen bevel gekregen om de gedeputeerden van de Staten een lijst van goederen van het college te leveren. . Zij leverden een dubbele lijst, die zeer accuraat was opgesteld: één van de goederen die niet waren vervreemd en één van die welke waren vervreemd tijdens het beleg. Deze dubbele lijst heeft tot op dit moment bij de ontvanger van de heren Staten dienst gedaan". *
Ten aanzien van de administratie van Van Hijnsberch kan ook nog wel wat gezegd worden. Na zijn dood in 1666 konden zijn erfgenamen in zijn nagelaten boedel de stukken niet meer vinden. Dat kwam goed van pas, want hij had sinds 1657 geen rekening meer overlegd. Dit blijkt uit een stuk van 1672 van de hand van een Jezuïet uit 's-Hertogenbosch, die een relaas geeft van de moeilijkheden met betrekking tot de alimentatie van de overlevende Jezuïeten van het college. Ook wordt daarin vermeld, dat de Staten Generaal de alimentatie na de dood van Pieter Schuijl, de rentmeester van de geestelijke goederen, niet meer wensten uit te betalen, tot het moment waarop de paters alle "Gezegelde brieven en de banden waarin de inkomsten en goederen waren opgetekend" zouden hebben overgedragen, "welke echter", aldus de schrijver, "vroeger al eens allen tegelijk waren overgedragen aan de Heer Schuijl. *
Zijn de Bossche stukken dan vanuit particulier bezit in de 19e eeuw in de Roermondse archiefbewaarplaats gekomen? Dit lijkt nog het meest waarschijnlijk, temeer daar in ieder geval één stuk, de "Origo et progressus ...", dat zeker ooit in het Bossche college heeft berust, aanwijsbaar in particuliere handen is geraakt, waaruit het door Sivré werd aangekocht. * De reis terug naar 's-Hertogenbosch is voor de archivalia van het college ook al niet zo eenvoudig geweest. Zoals reeds gezegd waren in 1886 niet alle stukken overgezonden. Men stuurde 184 "Noordbrabantsche schepenbrieven", een betiteling, die niet klopte, omdat er ook stukken van andere oorkonders bij zaten. Anderzijds was het ook weer zo, dat toen Bondam in 1893 zijn inventaris publiceerde met de in het begin van deze paragraaf reeds geciteerde titel, hij meer varia overhield dan goed leek. De plattegrond van het college (inv. nr. 32) werd apart nagezonden. Bondam vermoedde al "dat de bijeenzoeking in 1886 niet volledig geschied (zou) zijn". * Voortgezet onderzoek zou inderdaad meer resultaat hebben opgeleverd.