skip naar content skip naar hoofdnavigatie spring naar service navigatie
sluit
Hulp nodig?

Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.

Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)

Meer informatie over de chat-service? Klik hier

Online op dit moment

Stel je vraag

Saskia Green
Saskia Green Bhic
Menu
sluit
Hulp nodig?

Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.

Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)

Meer informatie over de chat-service? Klik hier

Online op dit moment

Stel je vraag

Saskia Green
Saskia Green Bhic

Archieven

244 Jezuïetencollege in 's-Hertogenbosch, 1609 - 1629 N.B. Stukken van 1348 - 1666

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Geschiedenis i
De lotgevallen van het archief i
244 Jezuïetencollege in 's-Hertogenbosch, 1609 - 1629 N.B. Stukken van 1348 - 1666
Inleiding
De lotgevallen van het archief

Gebruik CTRL + scroll om te scrollen

Ga
De geschiedenis van wat het archief van het Jezuïetencollege te 's-Hertogenbosch heet, is een ingewikkelde zaak, waarin, laat het hier uitdrukkelijk voorop staan, het laatste woord nog niet geschreven is.
Toen Bondam in 1893 zijn "Inventaris der oorkonden afkomstig van het Jezuïeten-College te 's-Hertogenbosch" uitgaf, kon hij in zijn inleiding nog met een gerust geweten uitgaan van het idee, dat in september 1629 "Het College nog genoeg aan die documenten (nl. de eigendomsbewijzen) (hechtte) om ze, tesamen met de oorkonden zijner oprichting en dotatie en de afschriften of grossen der juist opgemaakte overdrachtsacten, in veiligheid te brengen". Deze veilige plaats zouden ze dan gevonden hebben in het college van Roermond. *  Inderdaad had de Rijksarchivaris in 's-Hertogenbosch in 1886 van zijn collega te Roermond ongeveer 180 stukken met een dergelijk karakter, welke gevonden waren in of bij het archief van het Overkwartier van Gelre, overgedragen gekregen. Deze zending vond zijn oorzaak in een aansporing van hogerhand aan de beheerders der rijksarchieven in de provincies, om stukken die kennelijk niet in hun eigen depots thuis hoorden over te dragen aan die collega's, onder wier beheer ze wel behoorden te berusten. In zijn verslag van deze overdracht schrijft Bon-dam, dat de stukken van het Bossche college "Zeker op geene andere wijze in het Roermondse archief zullen zijn gekomen, dan bij de opheffing, ten gevolge van de Pauselijke bul van 21 juli 1773, van het Convent te Roermond", waar "bij het verlaten van Den Bosch in 1629 door de Jezuïeten eenigen hunner met deze documenten hun intrek (zullen) hebben genomen. * 
Deze stelling handhaaft hij in de inleiding van zijn inventaris. Dat Bondam tot deze verkeerde conclusie kwam is hem niet aan te rekenen. In de eerste plaats had hij nog niet alle stukken uit Limburg terug, met name niet die, welke een meer administratief karakter hadden. Dat gebeurde pas later. In de tweede plaats kende hij kennelijk de inhoud van het Brusselse archief van de provinciale overste niet. De bestudering namelijk van de zich daarin bevindende stukken, moet ons tot de conclusie brengen, dat de Jezuïeten hun archief helemaal niet in veiligheid hebben gebracht en dat het op een geheel andere wijze in Roermond moet zijn terecht gekomen. *  Op 30 oktober 1629 schrijft ene Crispinus Georgii vanuit 's-Hertogenbosch, waar hij kennelijk juist is aangekomen ("quam triste mihi visum iter Silveducense") een rapport over zijn missie aan Pater Jaques de la Rue, de provinciale overste, op dat moment in Parijs verblijvend. Hij was blijkbaar naar 's-Hertogenbosch gestuurd om behulpzaam te zijn bij de liquidatie van het goederenbezit van het college en om te redden wat er te redden viel.
Met name de verkoop van een aantal goederen juist vóór de val van de stad wordt de Jezuïeten zeer kwalijk genomen en men verwacht moeilijkheden. In zijn rapport, dat in de vorm van vraag en antwoord is gesteld, roert Georgii ook de kwestie aan, wat er met de eigendomsbewijzen en de goederenadministratie moet worden gedaan: "Moeten aan de rentmeesters van de kerkelijke goederen de eigendomsbewijzen en de registers van renten, cijnzen enz. worden overgedragen? Ik antwoord daarop: Er kan niet geweigerd worden, dat de registers worden ingezien en dat er authentieke afschriften uit worden gemaakt, tenzij wij willen riskeren, dat wij worden beroofd, niet alleen van het eigendomsrecht, maar ook van het ons reeds toegestane vruchtgebruik van alle goederen. De eigendomsbewijzen van de goederen die verkocht zijn, moeten we aan de respectievelijke kopers overdragen". *  De eigendomsbewijzen zijn kennelijk overgedragen. Blijkens de boedelinventaris die in 1631 na de dood van de ontvanger der geestelijke goederen binnen de stad 's-Hertogenbosch, Barent Olpherts, werd opgemaakt, waren in zijn huis aanwezig: "Twee houtte laden met d'originele brieven van de goederen van 't collegie der Jesuieten". * 
Tussen de kwitanties voor Van Hijnsberch, die hierachter in de inventaris onder nummer 42 zijn opgenomen bevindt er zich één, gedateerd 6 februari 1633, van Frans Claess Blom, timmerman, voor de betaling van 7 gulden "voor een kastjen bijgemaeckt ten huijse van den Rentmeester van de geestelijcke goederen binnen deser stadt, om daerinne te leggen de brieven ende bescheeden der goederen van den Annenborch".
Deze kwitantie is, evenals vele andere stukken, gesteld op naam van de rentmeester Thomas van Hijnsberch, en via Roermond en Maastricht in deze eeuw in 's-Hertogenbosch teruggekomen. De door hem gebruikte uittreksels uit de registers van het college eveneens. *  Het origineel van het register der goederen is naar Brussel gegaan, *  maar tevoren is inderdaad gebeurd, wat Georgii zich had voorgesteld. Op 19 mei 1658 immers schrijft Pater Henricus Danckaerts, die in de stad de Jezuïetenstatie bediende, naar een confrater over de stand van zaken met betrekking tot de goederen van het voormalig college, en geeft dan een terugblik over de gebeurtenissen tot 1629: "Toen de stad was overgegeven, hebben de onzen bevel gekregen om de gedeputeerden van de Staten een lijst van goederen van het college te leveren. . Zij leverden een dubbele lijst, die zeer accuraat was opgesteld: één van de goederen die niet waren vervreemd en één van die welke waren vervreemd tijdens het beleg. Deze dubbele lijst heeft tot op dit moment bij de ontvanger van de heren Staten dienst gedaan". * 
Ook deze lijst heeft de reis via Roermond en Maastricht naar den Bosch terug gemaakt. * 
Ten aanzien van de administratie van Van Hijnsberch kan ook nog wel wat gezegd worden. Na zijn dood in 1666 konden zijn erfgenamen in zijn nagelaten boedel de stukken niet meer vinden. Dat kwam goed van pas, want hij had sinds 1657 geen rekening meer overlegd. Dit blijkt uit een stuk van 1672 van de hand van een Jezuïet uit 's-Hertogenbosch, die een relaas geeft van de moeilijkheden met betrekking tot de alimentatie van de overlevende Jezuïeten van het college. Ook wordt daarin vermeld, dat de Staten Generaal de alimentatie na de dood van Pieter Schuijl, de rentmeester van de geestelijke goederen, niet meer wensten uit te betalen, tot het moment waarop de paters alle "Gezegelde brieven en de banden waarin de inkomsten en goederen waren opgetekend" zouden hebben overgedragen, "welke echter", aldus de schrijver, "vroeger al eens allen tegelijk waren overgedragen aan de Heer Schuijl. * 
Uit dit alles kan nu geconcludeerd worden, dat de Jezuïeten in of kort na 1629 hun bescheiden, uitgezonderd het register, dat naar Brussel ging, overgedragen hebben aan de ontvanger en de rentmeester van de geestelijke goederen. Voor de administratie bestemde stukken, meest afschriften, gingen naar de eigen rentmeester Van Hijnsberch. Zowel in het kantoor van de administratie van de geestelijke goederen als in dat van Van Hijnsberch werden er tot ca. 1660 stukken aan toegevoegd. Na de dood van Van Hijnsberch verdween zijn administratie. Waarheen? Wellicht naar de rentmeester Schuijl, die er alle belang bij had, erover te kunnen beschikken, al was het alleen maar om eigen frauduleuze handelingen niet aan het licht te laten komen. * 
Na Schuijl's dood in 1665 is blijkbaar alles kwijt, men heeft althans in 's-Gravenhage de indruk, dat de Jezuïeten hun bescheiden nooit hadden overgedragen. Een deel van die bescheiden is nu bij elkaar in Roermond aangetroffen. Lang niet alles dus. Een vergelijking met de hiervoor genoemde dubbele lijst van ± 1629 en vooral het in Brussel berustende register leert, dat veel verloren moet zijn gegaan. Dat is gezien de hier geschetste geschiedenis niet verwonderlijk. In Brussel zijn overigens géén originele eigendomsbewijzen aangetroffen.
Hoe en wanneer precies dit fragment-archief in Roermond is gekomen, is niet bekend. Onderzoek in het archief van het Roermondse college heeft wel uitgewezen, dat de Bossche stukken daar nooit bij hebben gehoord. Dit archief kent een doorlopende nummering, die zeer waarschijnlijk door de Jezuïeten zelf, vóór de opheffing van de orde in 1773, is aangebracht, en waarin ook die stukken, welke niet strikt op het eigen huis betrekking hadden, zijn opgenomen. Enkele Bossche stukken zijn in de tweede helft van de 19e eeuw door Sivré, blijkens notities in zijn hand, foutief geïdentificeerd als behorende tot het archief van het college van Roermond en erbij gevoegd. Pas onlangs zijn die daar weer uitgehaald en teruggebracht naar 's-Hertogenbosch. * 
Dit wettigt de veronderstelling, dat alles door Sivré los van het archief van het Roermondse college is gevonden en door hem naar believen is verdeeld. 21 Oorkonden nam hij op in zijn inventaris van het oud-archief van de gemeente Roermond. * 

Zijn de Bossche stukken dan vanuit particulier bezit in de 19e eeuw in de Roermondse archiefbewaarplaats gekomen? Dit lijkt nog het meest waarschijnlijk, temeer daar in ieder geval één stuk, de "Origo et progressus ...", dat zeker ooit in het Bossche college heeft berust, aanwijsbaar in particuliere handen is geraakt, waaruit het door Sivré werd aangekocht. *  De reis terug naar 's-Hertogenbosch is voor de archivalia van het college ook al niet zo eenvoudig geweest. Zoals reeds gezegd waren in 1886 niet alle stukken overgezonden. Men stuurde 184 "Noordbrabantsche schepenbrieven", een betiteling, die niet klopte, omdat er ook stukken van andere oorkonders bij zaten. Anderzijds was het ook weer zo, dat toen Bondam in 1893 zijn inventaris publiceerde met de in het begin van deze paragraaf reeds geciteerde titel, hij meer varia overhield dan goed leek. De plattegrond van het college (inv. nr. 32) werd apart nagezonden. Bondam vermoedde al "dat de bijeenzoeking in 1886 niet volledig geschied (zou) zijn". *  Voortgezet onderzoek zou inderdaad meer resultaat hebben opgeleverd.
Voorlopig zouden de Roermondse archieven echter niet zo erg toegankelijk zijn, vanwege de "kwestieuse" avonturen die ze beleefden. *  In 1901 toen de rust was weergekeerd, publiceerde de Rijksarchivaris van Limburg te Maastricht in de Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven een lijst van uit Roermond afkomstige archivalia, die nog naar zijn Brabantse collega gezonden zouden moeten worden. *  Hij heeft de daad bij het woord gevoegd. In 1903 en 1905 kwamen twee zendingen in 's-Hertogenbosch aan, waarvan een voorlopige inventaris werd opgemaakt, die gevoegd werd achter die van Bondam, en die gewoon maar doorgenummerd werd. In 1922 volgde nog een omslag. Bij deze zendingen bleken ook stukken te zitten die bij nader inzien kennelijk tot andere archieven, met name tot dat van het klooster Mariënburg op de Uilenburg te 's-Hertogenbosch bleken te behoren. Zij zijn er toen weer uit gehaald en in de voorlopige inventaris is hun beschrijving doorgestreept.
Een in 1953 uit België verworven charter was ook ten onrechte bij het archief van het college gevoegd en is nu naar een betere plaats overgebracht. *  Een resultaat van deze herordening zal overigens zijn, dat nog eens 27 akten naar het Rijksarchief in Maastricht teruggaan, omdat ze tot het archief van het college van Roermond behoren. Daar tegenover staat, dat als resultaat van het onderzoek ten behoeve van deze inventaris tenslotte in 1975 nog 11 stukken uit het archief van het Roermondse college in Maastricht gelicht konden worden om een betere plaats te vinden in het archief te 's-Hertogenbosch. Hopelijk is dit de laatste verhuizing geweest, tenzij misschien het register van de goederen van het college nog eens uit Brussel zou kunnen terugkeren. * 
Erfgoedstuk
Ordening en beschrijving
Aanwijzingen voor de gebruiker
Bijlagen
Erfgoedstuk
Regesten

Kenmerken

Datering:
1348-1666
Vindplaats origineel:
BHIC 's-Hertogenbosch
Organisatietrefwoorden: