skip naar content skip naar hoofdnavigatie spring naar service navigatie
sluit
Hulp nodig?

Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.

Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)

Meer informatie over de chat-service? Klik hier

Online op dit moment

Stel je vraag

Arnout van Erp
Arnout van Erp Bhic
Menu
sluit
Hulp nodig?

Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.

Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)

Meer informatie over de chat-service? Klik hier

Online op dit moment

Stel je vraag

Arnout van Erp
Arnout van Erp Bhic

Archieven

254 Classis 's-Hertogenbosch Nederlandse Hervormde Kerk, 1571 - 1997

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Historisch overzicht
254 Classis 's-Hertogenbosch Nederlandse Hervormde Kerk, 1571 - 1997
Inleiding
Historisch overzicht
Het ontstaan van de classis 's-Hertogenbosch en de handelingen van de Conventus van 1648


Bij de herovering van 's-Hertogenbosch door de Staatse troepen in 1629 werd in deze stad met krachtige hand de reformatie bevestigd. Reeds in november van datzelfde jaar bezat de stad een gereformeerde kerkenraad. Moest men zich in het begin behelpen met "predicanten bij leeninge", vanaf 1637 beschikte de Bossche Hervormde gemeente over vijf bedienaren van het Woord. * 

Aanstonds na de reductie van 's-Hertogenbosch werd een resolutie aangenomen waarbij aan alle katholieke mannelijke geestelijken in de Meierij bevolen werd om de kerken en pastorieën te ontruimen. Het werd hen niet toegestaan om nog langer hun godsdienstige plechtigheden uit te oefenen. Een verbod waaraan de katholieken op het platteland zich weinig gelegen lieten.
De Bossche kerkenraad beriep in de Meierij in 1633 een zestal predikanten: Jacobus Focanus in Vught, Lambertus Schapenberg in Oirschot, Karolus Gorsenius in Oisterwijk, Paulus Aerlebout in Tilburg, Theodorus Texelius in Oss en Jacobus Losier in Helmond.
Er was moed voor nodig om zich in de Roomse Meierij te wagen. Dominee Losier heeft zich dan ook bedacht en bedankte na enige aarzelingen voor de eer. De overige vijf begaven zich vergezeld van enige troepen naar hun standplaatsen om aldaar de nodige onprettige ervaringen op te doen. Focanus vluchtte na enige dagen terug naar 's-Hertogenbosch omdat hij in Vught geen gelegenheid had zijn toehoorders te onderrichten. Van daaruit liet hij zich door zijn volgelingen bezoeken en kweet de rest van zijn tijd met het schrijven van stichtelijke werkjes. * 
Gorsenius en Aerleboutius bekochten hun moed met de Spaanse gevangenis. Aerlebout werd voornamelijk gevangen gezet als tegenprestatie voor de gevangenneming van de pastoor van Oss door de Staatse troepen. Deze pastoor had de kerk bezet gehouden zodat Texelius zijn predicaties niet kon houden en na enige dagen onverrichter zake moest terugkeren naar 's-Hertogenbosch. Evenzo verging het Schapenberg. * 
Bij resolutie van 19 augustus 1634 verplichtte de Staten-Generaal de gevluchte predikanten om hun standplaatsen weer in te nemen. Ook de kerkenraad van Den Bosch bewoog de predikanten in een dringend verzoek om toch weer naar hun noodlijdende gemeenten terug te keren. Nu viel het met dat noodlijden nogal mee in de Meierij. De grootste hervormde gemeente was Tilburg en deze had slechts 30 toehoorders die de ware religie waren toegedaan. Slechts dominee Schapenberg en de inmiddels beroepen predikant te Eindhoven, Ds. Johannes van der Hagen, keerden naar aanleiding van de resolutie weer naar hun standplaatsen terug. Van der Hagen moest zich evenwel in het kasteel van Eindhoven verschansen. Als in een gevangenis levend probeerde hij zijn gemeente te stichten. * 
Deze verwarde toestand duurde tot 1648 en werd bevorderd door wederzijdse plagerijen en door de plakkaten van retorsie van Staatse kant van 1634, 1636 en 1642, waarbij aan de rooms-katholieke geestelijken het verblijf in de Meierij werd ontzegd. De Spaanse landvoogd op zijn beurt gelastte in 1636 alle predikanten die van Staatse zijde waren benoemd gevangen te zetten en gebood de gevluchte pastoors om hun ambt weer op te nemen. * 
Pas nà de vrede van Munster gelukte het de leer van de Hervormde Godsdienst - en dat op vele plaatsen met behulp van de sterke arm - enigszins in de Meierij door te voeren. Tot een massale overgang naar de Reformatie kwam het echter niet.
Ging het dan niet naar wens in de Meierij, in de stad zelf waren de predikanten ijverig bezig om alle beelden en ornamenten die herinnerden aan de katholieke godsdienst te verwijderen om, zoals Cornelis de Witt in zijn leerrede zegt: "den Swerm der Roomsche Geestelijke, die alle nadeel allezins toebragten, geheel uit de Stat verbannen te krijgen, en alle derzelve heimelijken conventiculen te verstoren". * 
Op voorstel van Ds. Conradi, predikant in Den Bosch, en van Herman Bitter, schepen van de stad, werd door de Staten-Generaal op 10 februari 1638 een plakkaat uitgevaardigd waarbij iedere priester die zijn ambt uitoefende een verbeurdverklaring kreeg van 600 gulden, terwijl diegene die zijn huis beschikbaar stelde beboet werd met 25 gulden. Voor de aanbrenger stond de helft van deze boete ter beschikking. In maart 1638 kregen de predikanten zelfs verlof om de kloosters te visiteren. * 
Werd nu in de jaren 1635-1640 de reformatie op godsdienstig en politiek gebied in de stad min of meer naar wens doorgevoerd, weldra deed zich het verlangen bij de Bossche Kerkenraad gevoelen om te komen tot oprichting van een classis waardoor de predikanten van de stad en de eenzame enkeling in de diaspora van de Meierij vergaderd konden worden om de onderlinge eenheid te bewaren en zich aan een synodale vergadering te onderwerpen. Reeds in 1631 hadden gedeputeerden van de Zuid-Hollandse synode zich tot de Bossche kerkenraad gewend met de mededeling hoe nuttig het wel zou zijn als de kerkenraad lid zou worden van een classis om als zodanig tot een synode te behoren.
De kerkenraad zou daar welwillend over denken en berichtte de synode van Zuid-Holland dat de toestand in de Meierij nog zo verward was dat daar vooreerst nog geen sprake van kon zijn. In werkelijkheid hoopte men dat de toestand zich zo gunstig zou wijzigen dat men een Brabantse Synode kon oprichten waartoe de nog te vormen classes in de Meierij en de classis van Breda zouden behoren. Bovendien, wanneer men dan al geen synode kon vormen in Brabant, dan trad de kerkenraad met enkele kerken in de Meierij als eigen classis liever toe tot de synode van Gelderland dan tot die van Zuid-Holland, omdat men de Gelderse Synode het meest vredelievend en minst roerig bevond. * 
Daartoe trad een deputatie van de Bossche Kerkenraad in 1636 te Arnhem in onderhandeling met de afgevaardigden van de Gelderse Synode om te beraadslagen over de voorwaarden die Den Bosch zou moeten nakomen alvorens zij als classis tot de Synode van Gelderland zou kunnen toetreden, Deze onderhandelingen lekten uit en de Staten-Generaal liet de kerkenraad weten dat de kerk van Den Bosch nog te zwak bevonden werd om een classis te vormen, bovendien had zij te eigengereid en haastig gehandeld en werd de kerkenraad kenbaar gemaakt dat zij hun verlangen naar een classis nog maar wat moesten opschorten.
In september 1639 ontving Den Bosch bericht dat zij bij de vergadering van de Zuid-Hollandse synode onder de classis van Gorkum was gesteld. Een en ander zeer tot ongenoegen van de kerkenraad en de magistraat, welke laatste de leden van de raad verzocht om ten aanzien van deze kennisgeving zeer langzaam te werk te gaan. De synode van Zuid-Holland werd dan ook aan het lijntje gehouden met de mededeling dat deze gewichtige zaak in "een nauwe correspondentie met de magistraat besproken werd".
Tevens verklaarde men zich niet bewust te zijn dat men ooit het verlangen kenbaar had gemaakt om tot de classis van Gorkum te mogen behoren. De kerkenraad wenste niet anders dan zelf een classis op te richten en men had die van Holland daar niet voor nodig.
In maart 1641 werd aan dat verlangen ten dele voldaan. De Staten-Generaal liet de kerkenraad weten dat zij en de kerken in de Meierij als halve classis werden gesteld onder de synode van Gelderland. * 
Voorwaarden tot reductie bij Gelderland waren:
1) zo spoedig mogelijk moest Den Bosch zorgen dan "enige naburige kerken" tot de classis zouden worden gevoegd, te weten de kerken van Maastricht, Ravenstein, Grave en het Land van Cuijk;
2) als jongste en halve classis had Den Bosch zich te gedragen naar de gewoonten der vergaderingen van de kerken van het hertogdom Gelre;
3) ze moest erin toestemmen dat de classis een deputatorem zou krijgen en dat hierin geen leden van de kerkenraad zitting hadden zolang het een halve classis zou zijn;
4) de magistraat van Den Bosch zou de plakkaten van het hertogdom Gelre tegen de onkerkelijke gebruiken moeten uitvoeren.

De synode zou van haar kant al het mogelijke doen om de halve classis van Den Bosch als een hele te doen erkennen. * 
Op 9 december 1641 hield dan deze halve classis haar eerste vergadering. Aanwezige predikanten waren:
Everhardus Schulius, deputatus; Franciscus de Wael, Cornelis Lemanus, Henricys Conradi Izaak Valckenerius, allen predikanten in Den Bosch; Johannes van der Hagen, predikant te Eindhoven en Focanus van Vught, hoewel de laatste nog steeds in Den Bosch verbleef.
Op 5 juni 1648 werd te 's-Hertogenbosch op plechtige wijze de vrede van Munster afgekondigd. Het was nu zaak om de politieke en godsdienstige reformatie in de Meierij door te voeren. Het traktaat van Munster stelde bij artikel 3 de Staten-Generaal in het onbetwistbaar bezit der Meierij, zowel politiek als kerkelijk "dat de geheele Meyerije van 's-Hertogen-Bosch zal blijven aan de voorz. Heeren. Staten in alle ende deselve rechten en deelen van Souverainiteyt en Superioriteyt". * 
De rooms-katholieke geestelijkheid verkeerde in de mening dat de retorsie plakkaten waren opgeheven en stelde zich onmiddellijk na de ondertekening van het vredestraktaat weer in het bezit van kerken en kloosters. Bij plakkaat van 16 juni 1648 werd hun echter door de Staten bevolen om deze binnen acht dagen te ontruimen en vrij te maken voor degenen die de ware religie waren toegedaan. * 
In een rekest aan de Staten-Generaal had de classis verzocht om een zestiental predikanten in de Meierij te mogen beroepen. De Staten besloten dit verzoek in zoverre toe te staan, dat veertien bekwame en begaafde predikanten aan haar zouden worden voorgesteld om daarna over hun beroeping te kunnen beschikken. De classis moest deze zaak met afgevaardigden uit alle Verenigde Provincies behandelen in een buitengewone vergadering. Deze vergadering werd gehouden te 's-Hertogenbosch van 21 juli tot 21 december 1648 en staat bekend als "Conventus Sylvae Ducensis Extraordinarii". De acta hiervan zijn genotuleerd in een afzonderlijk deel en staan daarom enigszins buiten de serie der acta van de classis.
Hoofddoel van deze langdurige vergadering was:
"om de lang gewenste reformatie van de geheele Meyerije van 's-Hertogenbosch bij de hant te nemen ende bij provisie te dispicieren veertien bequame ende wel begaeffde predicanten, dewelcke aen Haere Hoog Mogenden sullen moeten worden gepresenteert". * 
De Conventus bestond uit de volgende leden:

1) gecommitteerden uit de provincies:
a) Holland: Ds. Trigland vanwege de generaliteit en prins, Ds. Goethals uit naam van de prins en Ds. Debits;
b) Zeeland: Ds. Udemans;
c) Utrecht: Ds. de Maets;
d) Friesland: Ds. Hasius;
e) Overijsel: Ds. Tichlerius;
f) Groningen: Ds. Emmius;
g) Gelderland:Ds. Smetius en Ds. de Roy;
2) de leden van de classis 's-Hertogenbosch, in totaal acht predikanten;
3) de ouderlingen van de Bossche Kerkenraad in totaal uit zes afgevaardigden. * 
Als eerste, na vaststelling van het huishoudelijk reglement, ging de vergadering ertoe over om 21 plaatsen aan te wijzen welke voor een predikantszetel in aanmerking kwamen, om daarna uit deze plaatsen een keuze te doen. *  Enige dagen later worden maar liefst de namen van 69 predikanten vermeld die gaarne hun ambt in de Meierij willen uitoefenen. Er wordt een dubbel tal van 32 predikanten opgemaakt, "waeronder vier op den naem van sijn Hoocheyt". * 
Hieruit worden nu 16 predikanten beroepen onder afwachting van de autorisatie der Staten en de Prins. * 
Aan de predikantsplaatsen zijn voor die tijd zeer goede bezoldigingen verbonden. Dit werd temeer gedaan om de predikanten door deze traktementen aan te lokken het moeilijke werk der reformatie in de roomse Meierij te beginnen. Met een salaris van 800 gulden, dat 200 gulden boven, het landelijke gemiddelde lag plus nog wat gunstige emolumenten was het niet moeilijk de plaatsen bezet te krijgen. * 
Tussen 13 september en 25 oktober werden de zestien predikanten bevestigd:
Op 13 september 1648 Aelstius de Oude te OIRSCHOT, Costius te HELMOND, Abraham Rodenburg te HEESCH, De Vries te WAALWIJK, Willichius te OISTERWIJK, Aelstius de Jonge te BOXTEL, Broeckhuysen te OERLE, Coetsius te HILVARENBEEK en Seystius te BUDEL. Op 27 september Pelius te VUGHT, 4 oktober Larenus te BLADEL, 11 oktober Lemanus te TILBURG in plaats van Ds. Arnoldi die hier eerder beroepen was maar de functie niet aanvaardde, 18 oktober Wichelhusius te GEMERT, Vogelius te SINT-OEDENRODE, Plantius te VEGHEL en op 25 oktober Cuchlinus te OSS. * 
In de meeste plaatsen geschiedde deze bevestiging met grote moeilijkheden. De reformatie van de dorpen in de Meierij ging niet langs de weg der geleidelijkheid. Ze was er ineens en absoluut.
Op een van tevoren bepaalde zondag werd de eerste dominee in een rooms-katholiek dorp bevestigd door leden van de classis. De oude katholieke gebruiken werden verboden en een wildvreemde predikant, meestal begeleid door "enig defensief personeel': nam ongevraagd bezit van dierbare goederen die eeuwenlang hoofdwaarden uitmaakten van een besloten gemeenschap. Dit riep vanzelf weerstanden op. De predikanten stonden dan ook bloot aan talloze plagerijen, zelfs bedreigingen. In sommige plaatsen ontstond ook georganiseerd verzet, al of niet onder leiding van de verdreven priester. Dit blijkt telkens weer uit de acta van de classis en uit de verslagen van de visitatoren. Op hun beurt kwamen sommige predikanten tot een ongenuanceerd antipapisme. Een treffend voorbeeld geeft hiervan "De Deductie" van Ds. Samuel de Wael. * 
Het is dan ook niet te verwonderen dat Meindersma in zijn dissertatie stelde: "Indien bij de overgave van 's-Hertogenbosch toegestaan was vrije uitoefening van den R.-Cath. eeredienst, dan zoude dit den Gereformeerden Godsdienst ten goede zijn gekomen. * 
Ook is de neiging om tot verandering te komen, in dit geval: om van geloof te veranderen in de 17e eeuw veel geringer dan in de roerige 16e eeuw. Een tijd van consolidatie is aangebroken, de reformatie is geweest, de Contrareformatie werkt sterk door bij katholieken en de gevolgen van de 80-jarige oorlog nopen de Brabanders niet direct om nieuwlichters te volgen.
Het plotseling bezetten van kerken, te weinig tactiek en diplomatie bij de predikanten en de hier eerder genoemde punten zijn er mede de oorzaak van dat de reformatie op godsdienstig gebied mislukte in de Meierij.
Behalve de eerder genoemde beroepingen werden door de Conventus nog meer predikanten voor verschillende dorpen der Meierij benoemd. Predikanten die in aanmerking wensten te komen waren er genoeg en boden zich dagelijks aan. Bovendien wendde de Staten-Generaal zelfs pogingen aan om roomse geestelijken op te nemen als gereformeerde leraars. De vergadering stuurde de Staten-Generaal op 14 september nog een lijst met de namen van 65 dorpen die naar hun mening ook van een predikant dienden te worden voorzien. Op 18 september d.a.v. machtigden de Staten om een lijst van 32 predikanten te zenden die aan hun voorgesteld moesten worden. * 
Tenslotte wordt dan op 16 oktober autorisatie verleend voor. 17 predikanten, vijf voor enkele gemeenten en twaalf voor combinaties. Ook nu weer voor al de vier kwartieren van de Meierij. * 
Eind 1648 zijn er in de stad en Meierij 36 Nederduitsgereformeerde predikanten werkzaam. In 1649 groeide dit uit tot 55. "Een aanzienlijk getal predikanten was nu over de Meierij uitgestort". * 
Den Bosch kon nu met zo'n groot aantal leraren en met het te verwachten succes van hun zendingswerk geen halve classis blijven. Op 16 maart 1649 werd bij resolutie van, de Staten beslist dat Stad en Meierij als hele classis werd aangemerkt. *  De Conventus had echter als haar wens te kennen gegeven om te komen tot oprichting van drie of vier classes in de Meierij. In april 1649 bericht de classis nog, dat op haar laatste vergadering, vijftig predikanten aanwezig waren en er nog een zestal zouden komen. Ze verzoekt daarom de vorming van drie classes. Op 15 mei 1649 besluit de Staten-Generaal echter tot de formatie van twee classes:
één classis uit de predikanten van Den Bosch en die van de kwartieren van Maasland en Oisterwijk, het andere werd gevormd door de predikanten van de kwartieren van Peelland en Kempenland. *  Deze regeling werd door de synode van Gelderland kerkelijk goedgekeurd op haar vergadering van 19 tot 22 september 1649 in Nijmegen. * 
Tot oprichting van een Brabantse synode is het dus niet gekomen. Behalve de zes provinciale classes van het hertogdom Gelre werden in 1649 dus Den Bosch en Peel- en Kempenland als generaliteitsclasses onder de synode gesteld. In 1651 werd hier nog de classis van Maastricht en de Landen van Overmaze bijgevoegd. * 
Het aantal predikanten bestond in de 18e eeuw voor de gehele Meierij uit 59 predikanten waarvan er 29 of 30 in de classis van 's-Hertogenbosch werkzaam waren naar gelang Den Bosch vijf of zes predikanten had.
Naast het voorstellen van nieuwe predikanten aan de Staten-Generaal en de bemoeienis met hun beroeping en bevestiging hielden de leden van de Conventus zich met tal van andere zaken bezig. Eén van die was: de benoeming van kosters en schoolmeesters. Op kleine plaatsen konden deze ambten door één persoon worden uitgeoefend. Op de grotere plaatsen moest én een schoolmeester én een koster komen.
In het begin mag de Vergadering 15 schoolmeesters benoemen, later kan men er nog 32 aan toevoegen. * 
De Hoog Mogenden drongen er op aan dat zoveel mogelijk roomse schoolmeesters die zich tot de gereformeerde religie voelden aangetrokken zouden worden benoemd. Slechts enkelen van hen gaven zich op, zoals de schoolmeester van Drunen en de rector van Oss. * 
Een ware regen van sollicitaties voor het kosters- en schoolmeestersambt brak los. Ieder achtte zich bekwaam, tot ruiters en afgedankte soldaten toe. Had men dan al minder lust en kennis om te bedienen en te onderwijzen, het vette haantje lokte wel aan. De vergadering damde deze vloed zoveel mogelijk in door serieus de kandidaten te examineren, maar velen hadden een aanbeveling van de Staten. Een pure stroom van dilettantische onderwijzers kreeg de Meierij te verwerken. Vanzelfsprekend ondervonden deze onderwijzers veel last en tegenwerking van hun katholieke collega's. "De nevenscholen dede hunne inrichtingen grote concurrentie aan". * 
Een andere taak van de Conventus was het doordrukken van de politieke reformatie en het onderdrukken van de paapse stoutigheden. De politieke reformatie beoogde dat alle magistraatspersonen tot de gereformeerde religie dienden te behoren.
"Boven all, soo, bidden ende smeecken wij u Hoog Mogenden oidtmoedelijk ende eerbiedelijk dat het U hoog Mogende gelieve eernstelijk bij de hant te nemen de meermaels geresolveerde reformatie in de politye der Meyerije ende met eernst op de volgende resolutie van de 13e november lestleden. Want, Hoog Mogende Heeren, wij durven seggen, dat soo sulcx niet en geschiedt, niet alleen weynich wasdom voor de kercke te verwachten is, maar oick dat predicanten, schoolmeesters ende alle die van de religie sijn erger daeraen sullen wesen als die onder t'cruys in Vlaendren en Brabant ritten. Want het is soo verre genomen dat men de predicanten des nachts in haere huys als tot Boxtel onlangs, soeckt te vermoorden, ende diegene die van de religie sijn erger tracteert als men gedaen heeft vóór de reformatie, in den oorloch. Ende dat met injurien, dreygementen, uytsmijten van glasen, slaen, stoten smijten gelijck tot Helmont, Oirle ende anders geschiedt is.
Wij connen U hoog Mogenden niet verbergen dat soo U Hoog Mogenden niet en treden tot dat werck, wij wel wensen souden (ten waere onse conscientie ende oprechticheyt ons troostende) dat wij noyt in de kerckelijcke reformatie waren gebruyckt geweest, alsoo de predicanten die daer gecomen sijn, haer rechtveerdelijk sullen beclagen, dat sij van ons misleyt sijn door de belofte van politique reformatie. Daer wij nochtans op U Hoog Mogende resolutien soo dickwils vastgestelt gesien hebben ende wij blasme sullen hebben bij alle de religionsverwanten in de Meyerie, oick door alle de provintien, als welcke hooren van de vinnicheyt en wreetheyt der papisten in de Meyerie ende geen remedie daerjegens siende niet en sullen geloven dat wij
ons debvoir omtrent U Hoog Mogenden gedaen hebben". * 
Het was er de vergadering alles aan gelegen dat eerst de politieke reformatie zou worden doorgevoerd. Keer op keer vindt men dit terug in de acta. In ieder schrijven dat aan
Den Haag gericht was werd melding gemaakt van paapse stoutigheden en werd verzocht om de politieke reformatie. Artikel 48 van de acta stelde de volgende maatregelen ten gunste van de politieke en godsdienstige reformatie:
1) Personen die een overheidsfunctie bekleden behoren gereformeerd te zijn.
2) Kinderen moeten in de hervormde kerk gedoopt worden en ook de huwelijken dienen daar bevestigd te worden.
3) De beurzen dienen voortaan tot gebruik van gereformeerden. Paapse scholen moeten gesloten worden.
4) Alom dient een godsdiensteed afgelegd te worden zoals dat vroeger gebeurde aan de hertogen van Brabant. * 
5) De predikanten dienen door de overheid geholpen te worden, desnoods met behulp van de sterke arm.
6) Op zondag en andere dagen waarop predicaties geschieden moeten optochten en samenscholingen van mensen verboden worden.
7) De ouders zijn verantwoordelijk als hun kinderen trachten de uitoefening van de hervormde kerkdienst te verhinderen.
8) Geen R.K. Geestelijke zal ergens mogen verblijven of hij/zij moet eerst zijn naam en verblijfplaats aan de schout bekend maken. Hij/zij is gehouden het habijt van de orde te dragen.
9) Het papegaai-schieten moet worden afgeschaft.
10) De hervorming dient ook te geschieden in de schutterijen. De vaandels moeten ontbloot zijn van het "Bourgondische Kruys", "Santen en Santinnen".
11) Alle"superstieuse Cruycen" moeten uit kerken en van de kerkhoven verdwijnen. De kapelletjes van de heiligen dienen vernield te worden.
12) Kwezels en bedelmonniken dienen geweerd te worden. Het moet hun verboden zijn om collectes te houden en aflaatbrieven te verspreiden.
13) De katholieke heiligendagen dienen te worden afgeschaft. De winkels moeten op deze dagen normaal geopend zijn. * 
De vergadering ijverde voor de belangen van de nieuwe bewoners i.c. de predikanten en hun secondanten. Ze had daarom een gewillig oor voor de klachten van de nieuwelingen in de Meierij en bracht deze ten spoedigste over aan de Staten-Generaal. De maatregelen van de reformatoren werden dan ook niet door de bevolking van de Meierij met instemming begroet.Op vele plaatsen kwam het tot acties tegen de invoering daarvan. Dikwijls sprak men af om niet naar de kerk te gaan en wie toch de predikatie van de nieuwe herder bijwoonde werd gestraft met uitsluiting. Geen handel werd dan meer met hem gedaan en hij werd uit het dorp verbannen. "De Paepsche schouteten, ende andre sulcke luyden van de Regeeringe becroenen haer niet over in 't minste". * 
Langzamerhand zijn toch sommige van de bovengenoemde punten ingevoerd. In 1648 werd ter beveiliging, vooral van de gereformeerden, een landdrost over de Meierij aangesteld die een afdeling ruiterij tot zijn beschikking had. Zijn taak was: have en goed van de bewoners beschermen, de wegen te beveiligen en de Meierij van landlopers en afgedankte huursoldaten te zuiveren. Tevens stond in zijn lastbrief dat hem ook was opgedragen "het stoore en weeren van Missen en verboden vergaderingen der papisten". Aangezien met het laatste meer te verdienen viel vanwege de zware boeten, maakte de landdrost en ruiters meer jacht op priesters en gelovigen, dan op moordenaars, landlopers en dieven. Het gevolg was dat het klachten regende over de willekeur van de landdrost; de ongeregeldheden en onveiligheid in de Meierij namen hand over hand toe. Vandaar dat eind 1648 de aanstelling werd ingetrokken. *  Nu voelden de mensen van de ware religie zich weer bezwaard. Het volgend jaar werd de landdrost weer aangesteld met een ruiterij die afwisselend groot of klein was naar gelang de onveiligheid in de Meierij en de herleving van paapse stoutigheden dit toelieten. * 
Hoewel er nu voldoende predikanten waren om de gehele Meierij tot de ware religie te brengen konden de meesten van hen toch geen kerkenraad bijeenbrengen vanwege het kleine getal lidmaten. Ook al spraken predikant en gemeente over hun kerkenraad, feit is dat er halverwege de 18e eeuw maar officieel een zestal kerkeraden waren. Vóór 1648 waren er kerkenraden in 's-Hertogenbosch, Eindhoven en het fort Isabella. Tijdens de grote vergadering formeerde men kerkeraden in Budel en Waalwijk. In 1651 werd in Tilburg een kerkenraad aangesteld. * 
De classis 's-Hertogenbosch vertoonde in 1777 het volgende beeld:
Er waren zes kerkenraden, te weten: in 's-Hertogenbosch, Waalwijk, Loon op Zand, Tilburg en Goirle, Oss en Heesch, Lith-Lithoijen. Ravenstein had een halve kerkenraad vanwege het daar gelegerde garnizoen.
In de stad en twee kwartieren waren 30 predikanten werkzaam. Het aantal belijdende lidmaten bedroeg 2792 verdeeld over onderstaande plaatsen:
Gemeente, Getal lidmaten
Drunen en Nieuwkuik, 60
Waalwijk, 100
Loon op Zand (Venloon), 115
Tilburg en Goirle, 116
Hooge en Lage Mierde en Hulsel, 14
Hilvarenbeek, Diessen en Riel, 38
Moergestel, 21
Oisterwijk en Udenhout, 80
Helvoirt en Haren, 26
Vught en Cromvoirt, 47
Boxtel en Esch, 40
Sint-Michielsgestel en Gemonde, 35
Totaal kwartier Oisterwijk: 692

Gemeente, Getal lidmaten
Den Dungen, 6
Rosmalen en Empel, 40
Berlicum, 20
Geffen en Nuland, 31
Oss en Heesch, 80
Berghem en Nistelrode, 16
Ravenstein (garnizoen), 11
Lith-Lithoijen, 43
Kessel, 7
Alem en Maren, 17
Heeswijk en Dinther, 29
Totaal kwartier Maasland: 300

De stad 's-Hertogenbosch had naar gissing tussen de 1700 en 1800 belijdende lidmaten. Dit getal wisselde nogal eens en was afhankelijk van het aantal belijdende militairen dat in het garnizoen lag. *  Tussen 1777 en 1793 breidde het aantal kerkenraden zich uit uit 13. * 
Omdat de Conventus de moeilijkheden wel voorzag die de predikanten te wachten stonden maakte ze een concept van een instructie op voor hen die in de Meierij werkzaam waren. In grote lijnen is deze leidraad overgenomen en goedgekeurd door de synode van Gelderland. * 
Organisatie en taken van de classis

Vóór 1816

Al spoedig na het tot stand komen van de classis 's-Hertogenbosch ontwierp Ds. Schuylius een aantal wetten en ordonnanties dat als huishoudelijk reglement gold voor de classis. *  De eerste versie van dit reglement is als bijlage II achter de inventaris opgenomen. * 
De classis hield jaarlijks drie gewone vergaderingen welke men verplicht was om bij te wonen.
Het aantal buitengewone vergaderingen was, vooral in het begin, aanzienlijk groter.
Het moderamen bestond uit praeses, assessor en scriba. Iemand kon pas tot moderator worden aangesteld als hij minstens vier jaren in actieve dienst was. De praeses leidde de vergadering, hij stelde de vragen ter discussie en was bevoegd de leden te beboeten als zij zich niet hielden aan het reglement. Volgens meerderheid van stemmen over vraagstukken maakte de praeses het resultaat op dat hij liet vastleggen in een classikale wet of resolutie.
De assessor had de bevoegdheid om als eerste de vraagstukken die aan de orde kwamen, te bespreken. Hij vertolkte tevens de mening van de vergadering wanneer zaken in algemeenheid aanvaard werden. Hij hield een lijst bij van de sero-venienten en absenten en van degenen die tijdens de sessies beboet werden. Na afloop overhandigde hij de lijst aan de questor. De assessor assisteerde ook de praeses in de leiding van de vergadering. De scriba tekende het geconcludeerde op. De vergadering kon niet uit elkaar gaan voordat het besprokene werd voorgelezen en door de drie moderatoren ondertekend was. De scriba diende binnen acht dagen het verhandelde over te schrijven in het actaboek, wat ook weer door het moderamen ondertekend moest worden. Acta-boek en authentieke minuut werden in de klassikale kist gedeponeerd. * 
Ieder lid kon in de vergadering ongehinderd, maar wel ter zake, zijn woord doen en advies geven zonder dat een ander hem in de rede mocht vallen.
Het praesidium werd bij toerbeurt waargenomen door de leden in volgorde van hun anciënniteit. De assessor en scriba werden uit de vergadering gekozen. Niemand kon echter binnen één
jaar tweemaal dezelfde functie waarnemen. * 
Voor uitvoering van de besluiten en afdoening van lopende zaken tussen twee vergaderingen werd een commissie benoemd, de zogeheten "inspectores of visitatoris ecclesiarum". Deze commissie bestond uit drie personen, Daartoe had men de classis in drie ringen verdeeld, nl. 's-Hertogenbosch, kwartieren van Maasland en Oisterwijk. Iedere ring had een visitator. Aan hem was ook opgedragen de coördinatie van de predikbeurten in die gemeenten waar een vacature was. Bij toerbeurt moest elk der predikanten uit een ring, daar de dienst waarnemen. De visitatoren bezochten eens per jaar al de kerken en scholen die onder de classis ressorteerden. Hun bevindingen noteerden zij in de "acta deputatorem". *  De commissie controleerde tevens de politieke reformatie in de plaats van visitatie en ging na of er het afgelopen jaar nog paapse stoutigheden waren gesignaleerd. Kerkelijke bedienaren waarover de gemeente klachten had werden door hen gerapporteerd en deze hadden zich te verantwoorden op de eerstkomende vergadering.
Kwam er een zaak van groot belang aan de orde waarvoor de visitatoren niet alleen de verantwoordelijkheid durfden dragen dan namen zij contact op met het moderamen dat de laatste vergadering had geleid. Gedoogde de zaak geen uitstel dan schreven ze gezamenlijk een buitengewone vergadering uit.
Een ander functionaris was de quaestor. Hij maakte geen deel uit van het moderamen. Hij werd uit de leden gekozen als adjunct van de dienstdoende quaestor met recht van opvolging in het komende zittingsjaar. De quaestor hield nauwkeurig boek van de inkomsten en uitgaven en was belast met de inning der boeten en zorg voor de klassikale fondsen en de weduwenbeurs. Hij en zijn adjunct waren ook de sleutelbewaarders van de classikale kast en kist waarin de archieven bewaard werden. De kast stond in de consistoriekamer, de kist werd bewaard door de quaestor. * 
De hoofdtaak van de classis was de bewaring van de rechtzinnigheid in de leer. Uit deze taak vloeiden diverse neventaken voort:
1) toezicht op de levenswandel van de predikanten en andere kerkelijke bedienaren;
2) zorg voor hun geestelijk en tijdelijk welzijn;
3) zorg voor de nagelaten betrekkingen van een overleden predikant;
4) bevoegd tot het suspenderen van kerkelijke functionarissen;
5) in die plaatsen, waar geen kerkenraad was, vervulde de classis deze taak;
6) beroeping en examinatie van nieuwe predikanten;
7) oplossen van en rechtspreken in geschillen;
8) belast met de uitvoering, van reglementen en voorschriften van hogere autoriteiten
9) toezicht op de gemeenten, kerkenraden en diaconieën.
Na 1816

Op 7 januari 1816 vaardigde de koning een Algemeen Reglement uit voor het Bestuur der Nederlands Hervormde Kerk dat grote veranderingen met zich meebracht in de interne organisatie van de kerk.
Had men vroeger de volgorde gemeente-classis-synode, in 1816 kwam tussen classis en synode het provinciaal kerkbestuur, dat waarschijnlijk werd opgericht om de overheidsbemoeiing te vergemakkelijken. Immers, de directe noodzaak van dit orgaan is niet meteen aan te tonen.
Lag vroeger het bestuur van de classis bij de gehele vergadering, thans werd dit opgedragen aan een commissie van moderatoren, bestaande uit een praeses, assessor, scriba en twee tot drie gecommitteerden.
Het lid van het provinciaal kerkbestuur uit het classikale ressort was tevens de praeses van de classis. Zijn secundus bij de provincie was de assessor in het classikaal bestuur. Scriba en gecommitteerden werden benoemd door de koning.
Dit moderamen vergaderde zes maal per jaar. De taak van dit classikaal bestuur was:

1) zorg voor de belangen der kerken in het ressort van de classis;
2) toezicht op gemeenten, kerkeraden en predikanten;
3) waarneming van de taak van de kerkenraad in die gemeenten welke deze niet bezitten.
4) zorg voor de beroeping en bevestiging van de predikanten;
5) behartiging van de predikantstraktementen en van de pensioenen van. weduwen en wezen van predikanten;
6) beslissing in geschillen;
7) bevoegd tot suspenderen van predikanten, kandidaten en kerkenraadsleden.
Slechts eenmaal per jaar kwam de classikale vergadering bijeen, bestaande uit predikanten en een vastgesteld aantal ouderlingen. Praeses, assessor en scriba van het classikaal bestuur fungeerden als zodanig ook bij de vergadering van de classis.
De handelingen van de classis bepaalden zich nog tot de volgende zaken:
het formeren van de nominaties voor de keuze van een scriba en gecommitteerden; het afhoren en sluiten van de rekening van de weduwenbeurs en andere fondsen; het benoemen van een quaestor. * 
Het archief
Aanwijzingen voor de gebruiker
Bijlagen

Kenmerken

Datering:
1571-1997
Vindplaats origineel:
BHIC 's-Hertogenbosch
Openbaarheid:
Deze toegang bevat een of meer stukken die tot 1 januari 2047 niet zonder meer openbaar zijn.
Het precieze jaar van openbaarheid kun je per inventarisnummer vinden.

Bij vragen kun je contact opnemen met het BHIC.