De voorzitter was minister M.W.F. Treub, secretaris ir. H.A. van IJsselsteijn, directeur-generaal van de Arbeid. Het feitelijke werk werd overgelaten aan gemeentebesturen en plaatselijke instellingen.
Het landelijk comité stond deze met raad en daad bij.
De grondgedachte van het comité was een band te vormen tusschen de grote nationale organisaties en de plaatselijke comités.
De belangrijkste doelstelling was directe ondersteuning van hen die meestal als gevolg van de mobilisatie of werkloosheid in nood kwamen te verkeren. De plaatselijke comités gaven uitkeringen in geld of natura en bonnen; werkverschaffing was een andere activiteit.
Men wilde in de nood voorzien van gezinnen die gebrek lijden, o.m. als gevolg van werkloosheid. Het bestuur was zelf hoofd- of uitvoerend comité, maar richtte diverse (werk)comité's op, nl. van aanmelding, van onderzoek, van controle, van uitdeling en van inzameling.
Het plaatselijk comité 1914 schijnt in 1927 te zijn opgeheven.
Kenmerken
Het precieze jaar van openbaarheid kun je per inventarisnummer vinden.
Bij vragen kun je contact opnemen met het BHIC.