Aan het adellijk huis Seldensate was vanaf het begin van de zestiende eeuw een zogenaamd beneficie verbonden. Zo'n beneficie was een kerkelijk ambt, waaraan het recht op "stoffelijke voordelen" was verbonden, zoals bijvoorbeeld het vruchtgebruik van onroerende goederen of een jaarlijkse rentebetaling. De stichteres van het benificie castoraal (= kasteelbeneficie) was Mechteld Toelinc. In 1502 stelde zij een jaarlijkse roggepacht van 4 mudden en een rente van 10 gulden en 17 stuivers beschikbaar voor de priester die in ruil daarvoor ieder jaar drie heilige missen moest lezen in de kapel.