Theodericus Clinckrode, proost van Sint-Wilherdus van Bremen, en Theodricus de Zomeren, kanunnik van Luik, doctores decretorum, commissarissen volgens opdracht van Paus Sixtus IV in het geschil tussen het kapittel van Sint-Jan in 's-Hertogenbosch en Everhardus de Berck, clericus van Luik, over een vicarie aan het altaar van Sint-Rumoldus en Sint-Adrianus in de Sint-Jan in 's-Hertogenbosch oorkonden aan hertog Karel de Stoute, aan de aartsbisschop van Keulen en de bisschoppen van Luik en Kamerijk etc. etc. en vooral aan Everardus de Berck dat ze na hun uitspraak in deze kwestie, gedaan op 13-04-1472, een nieuwe pauselijke commissie in deze zaak hebben gekregen, ondanks hun eerdere en onherroepelijke uitspraak; dat ze Everardus en de zijnen nu opdragen te gehoorzamen aan hun uitspraak; en dat ze de wereldlijke en kerkelijke macht oproepen met de hun ten dienste staande middelen aan hun uitspraak van 1472-04-13 gevolg te geven. Uitgesproken te Rome met als getuigen Jacobus Cotthem, scolasticus van Sint-Petrus in Hilvarenbeek, en Henricus de Hecht, procurator bij de Curie, en Augustinus Wynandi, clericus van Luik. Notaris Johannes de Audenhoven ondertekent de akte.
Theodericus Clinckrode, proost van Sint-Wilherdus van Bremen, en Theodricus de Zomeren, kanunnik van Luik, doctores decretorum, commissarissen volgens opdracht van Paus Sixtus IV in het geschil tussen het kapittel van Sint-Jan in 's-Hertogenbosch en Everhardus de Berck, clericus van Luik, over een vicarie aan het altaar van Sint-Rumoldus en Sint-Adrianus in de Sint-Jan in 's-Hertogenbosch oorkonden aan hertog Karel de Stoute, aan de aartsbisschop van Keulen en de bisschoppen van Luik en Kamerijk etc. etc. en vooral aan Everardus de Berck dat ze na hun uitspraak in deze kwestie, gedaan op 13-04-1472, een nieuwe pauselijke commissie in deze zaak hebben gekregen, ondanks hun eerdere en onherroepelijke uitspraak; dat ze Everardus en de zijnen nu opdragen te gehoorzamen aan hun uitspraak; en dat ze de wereldlijke en kerkelijke macht oproepen met de hun ten dienste staande middelen aan hun uitspraak van 1472-04-13 gevolg te geven. Uitgesproken te Rome met als getuigen Jacobus Cotthem, scolasticus van Sint-Petrus in Hilvarenbeek, en Henricus de Hecht, procurator bij de Curie, en Augustinus Wynandi, clericus van Luik. Notaris Johannes de Audenhoven ondertekent de akte.