skip naar content skip naar hoofdnavigatie spring naar service navigatie
sluit
Hulp nodig?

Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.

Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)

Meer informatie over de chat-service? Klik hier

Online op dit moment

Stel je vraag

Vincent van de Griend
Vincent van de Griend Bhic
Menu
sluit
Hulp nodig?

Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.

Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)

Meer informatie over de chat-service? Klik hier

Online op dit moment

Stel je vraag

Vincent van de Griend
Vincent van de Griend Bhic

Archieven

1562 Woordenboek Brabantse Dialecten, Katholieke Universiteit Nijmegen 1960-2005

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Dit archief bevat de bronnen van het koepelproject 'Woordenboek van de Brabantse Dialecten' dat een aanvang nam in 1960 op initiatief van prof. dr. A.A. Weijnen. Het woordenboek zelf is in 33 afleveringen gepubliceerd tussen 1967 en 2005 en beschrijft de agrarische woordenschat, de vaktalen en de algemene woordenschat van de dialecten in de provincies Noord-Brabant, Antwerpen en Vlaams-Brabant. De redactie zetelde in de Nijmeegse Centrale voor Dialect- en Naamkunde (NCDN), die opgegaan is in de afdeling Algemene Taalwetenschap en Dialectologie, tegenwoordig weer opgenomen in de afdeling Taalwetenschap.
Het leeuwendeel van de bronnen bestaat uit ingevulde vragenlijsten van de Nijmeegse enquête, die speciaal voor dit project werd afgenomen. Naast de in druk verschenen genummerde lijsten (1-113) werd ook nog een aantal gestencilde vragenlijsten uitgegeven die van een letter zijn voorzien, lijst A, B enz. Vragenlijsten m.b.t. de algemene woordenschat zoals lijst 1 werden in vrijwel ieder Brabants dialect ingevuld, maar bij meer specifieke onderwerpen (zoals de vaktaal van de diamantbewerker) zijn er veel minder ingevulde vragenlijsten. In deze materiaalverzameling kunt u zoeken op plaatscode (er is een register op plaatscodes beschikbaar) en op begrip oftewel woordbetekenis (ook hiervan is een register beschikbaar).
Daarnaast verzamelde de redactie informatie over de verschillende Brabantse dialecten in de vorm van knipsels, ingezonden woordenlijsten en dialectbeschrijvingen e.d. en beheerde zij het materiaal dat in voorgaande decennia door wetenschappelijk onderzoek was vastgelegd. Zo bevinden zich ook de aantekeningen van J.M. Renders uit Woensel (opgetekend tussen 1930 en 1961) over vele verschillende Brabantse en Limburgse dialecten in dit archief. Een ander onderdeel bestaat uit de invullingen van de vragenlijsten die A.A. Weijnen tussen 1938-1950 publiceerde in de tijdschriften Brabantia Nostra en Edele Brabant.
Inventaris
Begrippenregister
Letter Z
1562 Woordenboek Brabantse Dialecten, Katholieke Universiteit Nijmegen 1960-2005
Inventaris
Begrippenregister
Letter Z
z'n ooge mi wèèrm watter waase; N A (1960); 010
z'n verstand verkijke; N A (1960); 104
zaad van de knolraap; N 12 (1961); 049
zaad van de stoppel- of herfstknollen die met loof en al aan het vee worden gevoerd; N 12A (1965); 004c
zaad van de stoppelknol; N 12 (1961); 050
zaadvliesjes die tussen het onzuiver graan van de vloer zitten; N 14 (1962); 035a
zaagbok; N 18 (1962); 125
zaagsel, stof die bij het zagen van hout ontstaat; N 38 (1971); 010
zaagvormige ketelhanger (afb. 28b); N 05A (1964); 028b
zaaibak, metalen ~ waaruit men het zaaigraan over de akker strooit; N 15A (1969); 003
zaaien van bieten; N 15 (1962); 001c
zaaien van maïs; N 15 (1962); 001b
zaaien van rogge, haver e.d.; N 15 (1962); 001a
zaaigraan ontsmetten (kelke?); N M (1965); 024a
zaar / saar, in de betekenis van bepaald soort zeggegras of biezen; betekenis/uitspraak; N 09 (1961); 124a
Zacht, langzaam branden zonder vlammen (smeulen, gloeien, veunzen, vrenzen); N 79 (1979); 065
Zacht schuurmiddel voor b.v. zilver of koper (kuis, poets, potlood); N 79 (1979); 081
zacht van geaardheid, niet heftig of opvliegend [week, zachtzinnig]; N 85 (1981); 146
zacht winterweer [open, wak]; N 22 (1963); 002c
zachtjes kreunen en knorren, gezegd van kleine kinderen die voldaan en tevreden zijn [grutten, kaaieren]; N 87 (1981); 048
zachtjes schokken in of op een voertuig op een hobbelige weeg [botteren, bottelen]; N 90 (1982); 010
zadel: beide kussenachtige delen van het zadel van een voor de kar gespannen paard; N 13 (1962); 065
zadel: boog die de beide kussenachtige delen van het zadel verbindt; N 13 (1962); 066
zadel: houten geraamte van een zadel, bestaande uit twee plankjes die door de brug of bruggen verbonden zijn; N 13 (1962); 067
zadel van een voor de kar gespannen paard [afb]; N 13 (1962); 064a
zadeldak boven de waterput met windas; N 12 (1961); 083
zak aan de achterkant van de broek [konttes, votteske]; N 23 (1964); 062e
zak in de onderrok [rokketes, moederkenszak]; N 24 (1964); 009a
zak, lange smalle ~ buiten op de rechter broekspijp waarin een lang mes e.d. wordt weggestoken [bokseschej]; N 23 (1964); 062f
zak op een schort [pooier]; N 24 (1964); 015c
zakdoek [tesneuzik, zaknuzziek]; N 01 (1960); 099
zakdoek [zakneusdoek, tesneuzik, plak, sjnoefsplak, sjnuutelsplak, seplak, sjnekker]; N 23 (1964); 025
zaken in orde brengen, zorgen dat iets goed loopt [betimperen, betrekken, kwijten, beredderen]; N 85 (1981); 333
zakgeld [traktement, pree?]; N 21 (1963); 052b
zakje snoepjes [beùleke babbeltjes, tuutje snuupkes]; N 01 (1960); 092a
zakje suiker [bèùl suuker, tuujt soeker]; N 01 (1960); 093a
zakmes [knejp, kniep, knipmes]; N 01 (1960); 095
Zal dat ooit gebeuren?; N S (1970); 039b
Zal het dan nog kunnen?; N S (1970); 010c
Zal ik je morgen komen helpen?; N S (1970); 064
Zal ik straks even langs komen?; N S (1970); 013
Zal ik vanmiddag dan maar komen?; N S (1970); 076
Zal ik vanmorgen nog even komen?; N S (1970); 070
zalm: Hoe noemt u in uw dialect de zalm?; N100 (1997); 010
zand, met ~ bestrooien van de vloer; N 04 (1960); 059
zand met klei, beekbezinking [zavel]; N 81 (1980); 093
zand met kwarts, gele, bruine of grijze aarde [zavel]; N 81 (1980); 094
zandbad nemen in de zonneschijn; N 19 (1963); 061b
zandbank, hoger gelegen deel van zand in een rivier of meer [bank, zandskel, zandbplaat, visplaat]; N 81 (1980); 082
zandgrond, lichte grond van het 'gemengd bedrijf'; N 27 (1965); 040
zandkorrel, korreltje zand [zandeke]; N 81 (1980); 090
zandlaag, loodgrijze ~ onder de heizode; N 27 (1965); 017
zanglijster (22,5); bekend; gelige, gestippelde borst en buik; broedt in grote parken en bossen; ook trekvogel; nest is van binnen glad en bruin; roep [tsp]; luide 'roepende' zang; N 09 (1961); 019
zaterdag; N S (1970); 119
Ze deden het toen aldus (= op die manier); N S (1970); 284a-1
Ze deden het toen alzo (= op die manier); N S (1970); 284a-2
Ze doen het telkens verkeerd; N S (1970); 048a
Ze gaat iedere week naar de kapper; N S (1970); 135b
Ze gaat om de andere dag wandelen; N S (1970); 128
Ze gaat wekelijks naar de kapper; N S (1970); 135a
Ze gaven hem een kapotte borstel die hij moest maken.; N B (zj); 067
Ze ging hem tegemoet; N S (1970); 199
Ze hebben hem danig toegetakeld; N S (1970); 319
Ze is al onder (= beneden in huis); N S (1970); 251a
Ze is boven (= in het bovenhuis of boven in huis); N S (1970); 244a
Ze is daar nooit overheen gekomen; N S (1970); 249b
Ze is lang ziek geweest; N S (1970); 052b
Ze is lange tijd ziek geweest; N S (1970); 052a
Ze is pas uit het ziekenhuis; N S (1970); 037a
Ze komen ieder jaar bij ons op de kermis; N S (1970); 148b
Ze komen jaarlijks bij ons op de kermis; N S (1970); 148a
Ze krijgen de komende week vakantie; N S (1970); 133a
Ze krijgen volgende week vakantie; N S (1970); 133b
Ze moest helemaal van beneden komen; N S (1970); 257
Ze moesten de boot uit het riet schuiven.; N B (zj); 055
ze sjatst wa af; N A (1960); 077
Ze sloegen hem neer; N S (1970); 255a
Ze voeren de bijen suiker.; N B (zj); 056
Ze waren er allemaal, op twee na; N S (1970); 269a
Ze wil wel, maar ze kan niet; N S (1970); 315b
ze wordt gegund, i.v.m. de openbare verkoping van b.v. een boerderij [de boerderij gaat af?]; N 21 (1963); 021a
ze wordt niet gegund, i.v.m. de openbare verkoping van b.v. een boerderij [de boerderij is opgehouden?]; N 21 (1963); 021b
Ze zijn al naar boven gegaan; N S (1970); 246
Ze zijn allegaar naar de kermis; N S (1970); 280b
Ze zijn allemaal naar de kermis; N S (1970); 280a
Ze zijn pas getrouwd; N S (1970); 037b
Ze zijn van onderen gekomen; N S (1970); 252b
Ze zijn wel(iswaar) goed, maar niet gek; N S (1970); 308
zeef in het algemeen; N 20 (zj); 041a
zeef; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak; N 20 (zj); 041b
zeef, meest grove ~ van de aardappelzeefmachine dat de eetaardappelen afzondert; N 12 (1961); 034a
zeef om zaaigraan schoon te maken; N 14 (1962); 038b
zeef van de aardappelzeefmachine dat de pootaardappelen afzondert; N 12 (1961); 034b
zeef van de aardappelzeefmachine dat het uitschot, de heel kleine aardappelen afzondert; N 12 (1961); 034c
zeekool, overblijvende plant met dikke knoestige wortelstok en talrijke uitlopers waaruit hier en daar stengels opstijgen; bladeren geven zeer vroege smakelijke groente waarmee men ze in het voorjaar tegen de invloed van het licht beschermt [oudewijven]; N 82 (1981); 123
(zeelt lauw, lep) Hoe noemt u de zeelt: het lichaam is gedrongen, een beetje zijdelings samengedrukt. De huid is dik en slijmerig met kleine verborgen schubben, de bek is klein met vlezige lippen en heeft voeldraad in iedere mondhoek. De rugvin is hoog e; N 83 (1981); 096
Zeep verwijderen uit kledingstukken door ze heen en weer te bewegen in een vloeistof (spoelen, plodderen); N 79 (1979); 085
Zeepkruid (saponaria officinalis); 40 tot 80 cm hoog. De plant heeft een kruipende wortelstok en vele ondergrondse uitlopers; de stengels groeien iets rechtop en zijn iets ruw; de bladeren zijn elliptisch of langwerpig en groeien kruisgewijs, ze zijn gaa; N 92 (1982); 057
zeer bedreven in het kwaad of in het kwaaddoen en daarbij zeer sluw [slim, glad, hel, leep, doortrapt]; N 85 (1981); 401
zeer blij [frut]; N 85 (1981); 077
zeer boos uitvallen [sjamfoeteren, opspelen]; N 85 (1981); 186
zeer diep omploegen van de weide nadat de zode in de zon is gedroogd; N 11A (zj); 115b
zeer dom, zich gedragend als een ezel [suf, sloom, dwaas, ezelachtig]; N 85 (1981); 012
Zeer fijn vlechtwerk (eventueel naar eigen fantasie) noemt men:; N 40 (1972); 114
zeer goed, alles voor anderen overhebbend [infraai, inbraaf, wijs]; N 85 (1981); 397
zeer kalm [bezadigd, bedaard, gemoedereerd]; N 85 (1981); 105
zeer luid huilen [janken, schreiten, beuken]; N 85 (1981); 206
zeer onbeschaamd, zeer brutaal [astrant, ekstrant, onbeschoft]; N 85 (1981); 138
zeer verbaasd [verpaft]; N 85 (1981); 120
zeer weinig regenen, zodat de grond maar net nat is [spruikelen]; N 81 (1980); 035
(Zegt men bij 101 en/of 103 misschien "aan zondag", "'n zondag" of "de zondag"?); N S (1970); 103b
(zeik, pis) Hoe noemt u de vloeibare ontlasting bij dieren?; N 83 (1981); 010a
(zeiken, pissen) Hoe noemt u het lozen van vloeibare ontlasting bij dieren?; N 83 (1981); 010b
zeis in het algemeen; N 18 (1962); 067
zeis, korte ~; N 18 (1962); 069
zeis of zicht met een hamer scherpen; N 18 (1962); 084
zeker niet; N S (1970); 295c-1
Zeker(s), daar kun je op rekenen; N S (1970); 293a
zelf [zèèlef, ejges]; N 01 (1960); 094
zenuw [zeen]; N 10 (1961); 005
Zet dat eens even buiten; N S (1970); 232b
Zet die ruit er eens in; N S (1970); 226b
................................................. (zet er eventueel bij hoe deze werktuigen en machines er uit zien); N 60 (1973); 243e
Zet hem daar maar naast; N S (1970); 206a
Zet hem daar maar neven; N S (1970); 206b
Zet het daar maar op; N S (1970); 259d
Zet het er maar boven; N S (1970); 244c
zeug die meerdere keren gejongd heeft; N 76 (1976); 008b
zeug die vermagerd is door het veelvuldig zogen; N 19 (1963); 022
zeug die voor de eerste keer gejongd heeft; N 76 (1976); 008a
zeug helpen bij het biggen werpen (bigge vange, het kirre haole?); N 76 (1976); 040
zeug met 13, 14, 15 of nog meer tepels; N 76 (1976); 021
zeven, graan ~ met een handzeef waarmee men het zand uit het graan zeeft; N 14 (1962); 042b
zeven, graan ~ met een handzeef waarmee men resten van aren en andere ruwe delen uit het graan zeeft; N 14 (1962); 041b
zeven; Hoe noemt U: Door een zeef laten lopen (zeven, ziften); N 80 (1980); 059
zeven, kaf ~ met een handzeef waarmee men het zand uit het kaf zeeft; N 14 (1962); 043b
zeven van de aardappelzeefmachine in het algemeen; N 12 (1961); 034d
zevenkop; N A (1960); 023
zeveren [zeivere, sabbere]; N 10A (zj); 026
zich anders en meer voordoen dan men is [kwezelen, femelen, huichelen]; N 85 (1981); 366
zich bij de prijswinnaars plaatsen?; N 93 (1983); 286
zich bijzonder inspannen, erg veel moeite doen [zich weren, zich uitsloven, weerbieden]; N 85 (1981); 317
zich goed gedragen [zich voegen, zich gevoegen]; N 85 (1981); 377
zich heel wat inbeeldend, een te hoge mening van zich zelf hebben [veel kak hebben, veil hebben, ophangen, veel gasconnades veil hebben]; N 85 (1981); 139
zich in ongewenste plooien zetten, gezegd van een kledingstuk [kreukelen, kreuk]; N 86 (1981); 036
zich in zijn eentje vrolijk of blij maken [kaoieren]; N 85 (1981); 073
zich kwaad maken [zich opruien, zich optoornen, uit zijn korf schieten]; N 85 (1981); 180
zich luidruchtig gedragen met veel gebaren en bewegingen; joelen [kwaken, jouwen, joelen, herriën, stachelen]; N 87 (1981); 039
zich met belachelijk makende of oneerbiedige scherts [grappen] uiten [spreeuwen, spotten, truten, zwanzen, lollen, leuren]; N 85 (1981); 231
Zich niet lekker voelen (spijten, kruchen, in de lappenmand zijn).; N 84 (1981); 135
zich niet schikken, weerbarstig [dwars, nippig, contrare]; N 85 (1981); 302
zich onthoudend van buitensporigheden of uitspattingen, niet opzichtig [stil, bedaard, stemmig, ingetogen]; N 85 (1981); 144
zich op de rug wentelen; N 77 (1976); 029
zich op een andere plaats waar men zich gevestigd heeft, thuis gaan voelen [aarden, de aard krijgen]; N 85 (1981); 275
zich op een schommel heen en weer bewegen [ruien, touteren, sturen, knijen, koggen, boeizen, rijtakken, rijrepen, toetouteren, takkenijen, hoeierzen, beizen]; N 88 (1982); 052b
zich op iets beroemen, hoog van iets opgeven, groot spreken [blozen, blazen, schochten, stoefen, mensen, zwetsen]; N 85 (1981); 140
zich rekken; N 77 (1976); 030
zich samen trekken door het verlies of het opnemen van vocht, onder inwerking van temperatuurverhoging of -verlaging, bijv. gezegd van kledingstukken [krimpen, lokeren]; N 91 (1982); 237
zich schuren tegen een paal of boom wegens jeuk, gezegd van het varken; N M (1965); 007
zich strikt houdend binnen de grenzen van het zedelijk geoorloofde [stil, zedig]; N 85 (1981); 434
zich verlegen of onbehaaglijk voelen tengevolge van het besef dat men iets doet of gedaan heeft dat tot oneer of spot strekt, of daar getuige van zijn [zich generen, schieten, sieneren]; N 85 (1981); 448
zich voortbewegen in of op een voertuig [rijden, varen]; N 90 (1982); 006
zich voortbewegen op schaatsen [schaatsen, schaverdijnen]; N 88 (1982); 097
zich warm aankleden [doffelen]; N 86 (1981); 029
zich zeer slecht gedragen, zich als een beest gedragen [beesten, opspelen, wallebak-ken, brakken]; N 85 (1981); 379
zicht, zeis om koren te te maaien; N 18 (1962); 070
Zichtbaar gasmengsel dat bij het koken van water opstijgt (damp, blaak); N 79 (1979); 058
Zichtbaar gasmengsel dat bij het verbranden van hout, kolen opstijgt (rook, blaak); N 79 (1979); 057
Ziekelijk: telkens ziek (ziekelijk, ongans, lelijk, zuchtig).; N 84 (1981); 136
Ziekenhuis: inrichting voor het verplegen van zieken (hospitaal, gasthuis).; N 84 (1981); 223
ziekte aan de kroon; N 08 (1961); 090m
ziekte: bij een koe etterende wonden veroorzaken trer genezing van een of andere kwaal; N 03 (1960); 072
ziekte: een gezwollen lijf krijgen; N 03 (1960); 076
ziekte: gebrek aan de poten als gevolg van mond- en klauwzeer; N 03A (1963); 080b
ziekte: iets scherps gegeten hebben; N 03A (1963); 093
ziekte onder de hoef; N 08 (1961); 090l
ziekte onder de leden hebben; N 10 (1961); 006a
ziekte waarbij giftige stoffen door de darmwand dringen waardoor het lichaam wordt vergiftigd; N 77 (1976); 066
ziekte waarbij het schaap een kwabbel onder de kin krijgt waardoor het niets meer waard is; N 77 (1976); 064
(ziel, zwam, luchtblaas) Hoe noemt u een vliezig zakje in het lichaam van een vis bestemd om lucht te bevatten?; N 83 (1981); 083
Zij is helemaal alleen; N S (1970); 224
zij, zijde ('pijn in de zij'); N 07 (1961); 039a
zij, zijde: stofbenaming ('dat is echte zij'); N 07 (1961); 039b
zijbalken, korte ~ van het raamwerk van de houten wals waarin de rol met pinnen vastzit; N 11A (zj); 184d
Zijde, flank: de zijkant van de buik tussen onderste ribben en heup (zijde, lank, flank); N 84 (1981); 022
zijgangetje tussen koeienstand en muur (afb. 41a); N 05A (1964); 041a
Zijn er bepaalde kwaliteitsaanduidingen van hout. Welke; N 75 (1975); 194
Zijn er bij u ter plaatse ook huizen (geweest) waarvan de muren bestaan uit een houten geraamte dat met metselwerk of gepleisterd vlechtwerk is opgevuld? Zo ja, hoe noemt (noemde) men: een dergelijke muur; N 31 (1969); 045a
Zijn er bij u ter plaatse ook huizen (geweest) waarvan de muren bestaan uit een houten geraamte dat met metselwerk of gepleisterd vlechtwerk is opgevuld? Zo ja, hoe noemt (noemde) men: het houten geraamte van vertikale en horizontale balken; N 31 (1969); 045b
Zijn er bij u ter plaatse ook huizen (geweest) waarvan de muren bestaan uit een houten geraamte dat met metselwerk of gepleisterd vlechtwerk is opgevuld? Zo ja, hoe noemt (noemde) men: het metsel- of pleisterwerk waarmee de vakken van dat geraamte waren; N 31 (1969); 045c
Zijn er bij u ter plaatse ook huizen (geweest) waarvan de muren bestaan uit een houten geraamte dat met metselwerk of gepleisterd vlechtwerk is opgevuld? Zo ja, hoe noemt (noemde) men: eventueel andere onderdelen van dit soort muur; N 31 (1969); 045d
Zijn er misschien namen voor bepaalde onderdelen van die velg?; N O (1966); 011j
Zijn er nog andere hamers? Hoe heten ze?; N 60 (1973); 183d
Zijn er nog andere namen voor afval?; N O (1966); 038e
zijn er nog andere namen voor knechten met een speciale taak? (b.v. lui-jongen, bovenpakker?); N O (1966); 040g
Zijn er nog andere nijptangen? Hoe worden ze genoemd?; N 60 (1973); 184d
Zijn er nog andere schaven van dit soort, waarvan het holle of bolle gedeelte groter of kleiner is dan dat van tek. 71b en 71c?; N 53 (1972); 071d
Zijn er nog andere sorteringen (beukgroothout, etc.?); N 75 (1975); 167
Zijn er nog bepaalde soorten zeven, dan graag de namen daarvan, met betekenis.; N O (1966); 038c
Zijn er nog bijzondere bewerkingen of gereedschap bij het fatsoeneren van de hak? Welke? (Bedoeld wordt: andere bewerkingen dan die met rasp, glas, schuurpapier en schoenmakersmes. Deze zijn bij de zool al ter sprake gekomen); N 60 (1973); 130
Zijn er ook tassen met ovale kop? Hoe heten deze?; N 64 (1973); 035c
Zijn er ook tassen met ovale kop? Hoe heten deze?; N 66 (1973); 016c
Zijn er speciale benamingen voor onderdelen van de passer?
*Vergelijk vraag 193a, b, c, d, met tekening 193 no. 1, 2, 3, en vermeld indien u een benaming geeft van een van de getekende passers, het nummer erbij.; N 53 (1972); 193d
Zijn er verschillende soorten? Hoe heten ze, hoe zien ze eruit en waarvoor worden ze gebruikt?; N 60 (1973); 199b
zijn geboortedag herdenken [jarig zijn, bejaren, verjaren]; N 88 (1982); 126
Zijn hierbij ook verschillende systemen mogelijk? Zo ja, hoe worden die dan genoemd, en welk patroon geven ze te zien? (graag een schetsje); N 31 (1969); 031b
zijn liefde of genegenheid kenbaar maken door iemand te strelen of aan te halen [koekelen, fikfakken]; N 85 (1981); 209
(zijn mening over iets ontwikkelen), uit bepaalde gegevens gevolgtrekkingen maken [redeneren, rizzneren]; N 85 (1981); 033
zijn militaire dienst vervullen [opmoeten, binnenmoeten]; N 90 (1982); 172
zijn nieuwsgierigheid wekken [wonderen, wonder doen, benieuwen]; N 85 (1981); 043
zijn ontevredenheid kenbaar maken [mopperen, preutelen, bobbelen, foeteren, grutten, gruizen, grijzen, kijven, kekelen, mökkelen]; N 85 (1981); 210
zijn stem uitbrengen bij verkiezingen [stemmen, doppen]; N 90 (1982); 120
zijn tevredenheid betuigen, zijn tevredenheid kenbaar maken [stuiten]; N 85 (1981); 056
zijn tijd met nietsdoen doorbrengen en ook geen zin hebben om iets te doen [luieren, luibroeken, luierikken]; N 85 (1981); 294
zijn tijd met praten verbeuzelen [lameren]; N 87 (1981); 094
zijn verdriet of ongenoegen proberen verborgen te houden [opkroppen, kroppen]; N 85 (1981); 178
zijn verdriet of pijn kenbaar maken door tranen te storten [huilen, beuken, simmen, schrauwen, grijnzen, gringzen]; N 85 (1981); 204
Zijn vrouw heeft op school alleen maar leren rekenen en schrijven.; N B (zj); 006
zijn woede proberen kwijt te raken door iets te doen of te zeggen; N 85 (1981); 185
zijschotten, losse ~ van de langwerpige, platte kruiwagen; N 18 (1962); 098a
zijspleet in de overrok waarlangs men bij de zak of tas in de onderrok kan komen [snijdersgat, schreursgat, sjeursloak]; N 24 (1964); 007
zijtak [uittak, bezijden tak]; N 82 (1981); 038
zijwanden, huisjes van metaal waarin de rechtopstaande balkjes gestoken zijn waartegen de ~ van de kar steunen; N 17 (1962); 032
zijwanden, plankjes die boven aan de ~ van de kar zijn bevestigd en plat boven de wielen liggen; N 17 (1962); 033
zijwanden, rechtopstaande balkjes waartegen de ~ van de kar steunen; N 17 (1962); 031
zijwanden, uit ladderwerk bestaande en afneembare ~ van de hoge kar; N 17 (1962); 030b
zijwanden, uit ladderwerk bestaande ~ van de langwagen; N 17 (1962); 046b
zijwanden, uit planken bestaande ~ van de langwagen; N 17 (1962); 046a
zijwanden, uit planken gevormde ~ van de hoge kar; N 17 (1962); 030a
zilveren geldstukken; N 21 (1963); 012c
zilveren of gouden ring die in elk van beide oren gedragen wordt [oorbel, bel, slinger]; N 86 (1981); 055
Zilverschoon (potentilla anserina); 15 tot 50 cm groot. De stengels zijn kruipend, met lange wortelende uitlopers; de bladeren zijn oneven geveerd, de blaadjes zijn gezaagd en aan de onderkant wit zijdeachtig behaard; de bloemen groeien afzonderlijk, zij; N 92 (1982); 066
zilvervisje: Hoe heet het zilverkleurige glanzende insect dat in huis op donkere, vochtige plaatsen voorkomt en leeft van papier, enz. Het is heel snel en lijkt zich voort te bewegen als een vis in het water (--, suikergast, boekworm).; N100 (1997); 014
zin om te luieren [flegme]; N 85 (1981); 295
zindelijk; de aandrang der natuurlijke behoeften beheersend, zindelijk gezegd van kinderen; N 86 (1981); 007a
Zinnia (zinnia elegans). Gave, ongesteelde bladeren met kromme nerven. De bloemstelen zijn aan hun top opgezwollen. De bloemkorfjes zijn gevuld of enkel, met zeer brede lintbloemen van allerlei kleur (zinnia, zonneke, boerinnek, trapdeslevens).; N 92 (1982); 176
zitbeenderen (gedeelte van het beenderenstel aan het achtereinde van de rug); N 03A (1963); 110c
zitplaats, losse bok of ~ die op de huifkar wordt geplaatst; N 17 (1962); 076
zitplaats van de voerman bij de ijzeren wals; N 11A (zj); 185e
zitte te huttere; N A (1960); 112
zitvlak, kruis, bodem van de broek [boksebaom, zolder, zuur schrej, kont, wan]; N 23 (1964); 062b
zo druk bezig zijn dat men anderen verveelt [touwen]; N 85 (1981); 319
Zo iets doe je niet; N S (1970); 292b
Zo iets doet hij gaarne; N S (1970); 301a-2
Zo iets doet hij graag; N S (1970); 301a-1
Zo iets kun je 's avonds het beste doen; N S (1970); 086
Zo ja, hoe noemt men die bewerking? (afrijen?); N E (1963); 013a
Zo ja, wat betekent het en wat is de juiste uitspraak?; N 96D (1989); 901b
Zó kan het niet langer; N S (1970); 282b
zode afploegen om deze in de zon te laten drogen; N 11A (zj); 115a
zoden afsteken; N 14 (1962); 078
zoden of plaggen in het algemeen; N 14 (1962); 077a
Zodoende zul je er nooit komen; N S (1970); 288a
zoetele; N A (1960); 110
zogen; N 76 (1976); 028
zogen; N 77 (1976); 135
zolang; N S (1970); 288b
zolder boven de paardenstal in de schuur; N 05A (1964); 073a
zolder boven de zijbeuk (afb. 12); N 04A (1963); 012g
zolder: elk van beide nevenzolders, lager gelegen dan de balkenzolder boven de brede gang in het midden van de stal (afb. 57d); N 05A (1964); 057d
zolder, planken ~ boven het woongedeelte; N 05A (1964); 020a
zolder(ruimte) waar de kazen worden bewaard; N 05A (1964); 020c
zolder(ruimte) waar het graan los wordt gestort; N 05A (1964); 020b
zolder waar het waterreservoir zich bevindt; N 05A (1964); 020d
zomerkleren; N 23 (1964); 004a
zomerverblijf van de schapen; N 78 (1976); 025
zometeen; N S (1970); 014b
zondag; N S (1970); 100a
zondagse kleren ['t sondagsdinge]; N 23 (1964); 002a
zondagsgeld [sondaagsent, traktement]; N 07 (1961); 059
zonder besef van goed en kwaad [onschuldig, onnozel]; N 85 (1981); 435
zonder eetlust eten; Hoe noemt U: Traag en zonder eetlust eten (pieliën); N 80 (1980); 022
zonder fijn gevoel, hard [rouw, ruw]; N 87 (1981); 088
zonder kennis van de wereld, gemakkelijk te bedriegen [onnozel, dwalm]; N 85 (1981); 014
zonder kleren, onbedekt [naakt, nakst, nakend, naaks, naks, bloot]; N 86 (1981); 031
zonder leugen en bedrog [treffelijk, eerlijk]; N 85 (1981); 407
zonder opzet, zonder bedoeling [buiten besouw]; N 85 (1981); 245
zonder overdaad, weelde of vertoon, niet voornaam [bedest, gewoon, eenvoudig]; N 85 (1981); 147
zonder verheffingen of diepten [vlak, gleks, golig, blak, plat, effen, egaal]; N 91 (1982); 011
zonder verlof zijn post verlaten [poffen, op de pof gaan, op zijn smoel afkomen]; N 90 (1982); 184
zonder zorg over de gevolgen van een handeling of het daaraan verbonden gevaar [roekeloos]; N 85 (1981); 127
Zonnebloem (heleanthus annuus) (kleine zonnebloem, zonneroos, zonnester, zonnebloem, zonnewende, helenium).; N 92 (1982); 174
zool van een schoen; N 24 (1964); 042a
Zoolleer dat slecht doorlooid is, noemt men wel ..... (groen); N 60 (1973); 010
zorg dragen voor, in acht nemen [waren]; N 85 (1981); 169
zorgeling; N 03A (1963); 150a
zorgen dat iets in orde komt [begarrelen]; N 91 (1982); 080
Zou het vannacht gaan onweren?; N S (1970); 090
Zou je dat niet laten rusten?; N S (1970); 292c
Zou je dat wel doen?; N S (1970); 290c
Zou u zeggen: na veel avonturen verteld te hebben ging de zeeman naar huis? Zo niet, hoe zou u dit dan in uw dialect zeggen?; N N (1966); 012
zoveel; N S (1970); 288c
zover; N S (1970); 288d
zu nòò as ruurende; N A (1960); 062
zu nost ruurende; N A (1960); 063
zu zwak als een hangijzer; N A (1960); 108
zuchten [snokke]; N 10 (1961); 079
zuigen, drinken bij de zeug; N 19 (1963); 021a
zuigen [suuke, snekke]; N 10A (zj); 017
zuigfles; een fles met speen om zuigelingen met melk te voeden [teuter, lots, tutter, teuterfles]; N 86 (1981); 004
zuilvoet in zijn geheel (afb. 7) (eikenhouten plavuis plus bakstenen voet); N 04A (1963); 007c
zuring die als groente wordt gekweekt; N 14 (1962); 084b
zuring, plant met rode stelen die in de weide en langs sloten groeit; N 14 (1962); 084a
zuujte memme; N A (1960); 111
zuurbes, gedoornde struik; 1-2 m hoog; geelgrauwe takken; heeft gele kogelvormige bloemen in tot 4 cm lange trossen; scharlakenrode bessen, langwerpig en 8-13 mm lang die ook 's winters nog aan de struik staan [berberissen, barbarinneke, versilts, kweedo; N 82 (1981); 112
Zuurdeeg, gebruikt i.p.v. gist (heevel?); N 16 (1962); 075
zuurdeeg maken; N 29 (1967); 023b
Zuurkool (zoerkolle, suuremoes?); N 16 (1962); 021
Zuurvlees; Gemarineerd rundvlees, bereid met azijn, olie en kruiden (bufflamood, zoerbrèùtje?); N 16 (1962); 028
Zwaaien: (langzaam) ritmisch heen en weer bewegen, bijv. met de armen (scharrewarren, scharmaaien, zwingelen).; N 84 (1981); 109
zwaaien met de staart bij het werpen, onmiddelijk voordat er weer een big komt (erbéeje); N 76 (1976); 026
zwaan: kleine zwaan (122); gelijk de wilde zwaan [120b], maar kleiner; N 09 (1961); 120c
zwaan: knobbelzwaan (152); dezelfde als de tamme zwaan; N 09 (1961); 120a
zwaan: wilde zwaan (152); geen knobbel op de snavel; gele snavel; rechte nek; N 09 (1961); 120b
zwaar in de fout gaan bij een handeling door hem niet of slecht uit te voeren [begaaien]; N 85 (1981); 362
zwaar paard; N 08 (1961); 062e
zwaar vallend [bezwaarlijk, kwalijk]; N 85 (1981); 337
zwaar van lichaamsbouw [grof, stug, struis]; N 10 (1961); 104
Zwaar weefsel noemt men:; N 39 (1971); 124c
Zwachtel: lange, smalle strook dun linnen of verbandgaas bijv. voor het verbinden van een wond (windel, vees).; N 84 (1981); 219
zwaden: dubbele reep gras die ontstaat als men éénmaal heen en vlak daarnaast éénmaal terug over het veld maait; N 14 (1962); 094
zwaden: lange reep gras die ontstaat als men één lange baan heeft gemaaid; N 14 (1962); 093
zwaden: pad dat ontstaat als men één strook afmaait, een baan waar geen lang gras staat; N 14 (1962); 095
zwaden: reep gemaaid gras die ontstaat als men één slag met de zeis doet; N 14 (1962); 092
Zwak: niet sterk, met weinig weerstand (fijn, krank, week, zwak).; N 84 (1981); 133
Zwak, slap: gering van lichaamsvermogen, niet sterk (zwak, min, slap).; N 84 (1981); 005
zwak, tenger iemand; N 37 (1971); 001a
zwak van geheugen, niet goed kunnende onthouden [vergetelijk, vergeetachtig]; N 85 (1981); 023
Zwaluwtong (polygonum convolvulus). Tot meer dan 1 m lange klimplant; de stengels zijn windend, dun en ruw; de bladeren zijn pijlvormig en driehoekig; de bloemen groeien in trosjes in de bladoksels, het bloemdek is driekantig met een smalgevleugelde slip; N 92 (1982); 055
Zwanebloem (butomus umbellatus); een 100 tot 150 cm hoge plant. De stengels zijn rond; de bladeren groeien rechtop, ze zijn lijnvormig en driekantig; de bloemen groeien in een scherm en zijn witachtig tot bruinroze van kleur, tevens donkerder geaderd. Bl; N 92 (1982); 029
Zwanger zijn: een kind dragen, zwanger zijn (staan, met een dik lijf lopen, inkopen, groot gaan, geladen).; N 84 (1981); 038
zware plensbui [zeng, schoer, sjoel, goersj]; N 22 (1963); 015b
zware wolken die onweer brengen [donderkoppen, -bloesem]; N 22 (1963); 009
zwartbont vee; N 03 (1960); 038
zwartbonte koe; N 03A (1963); 126
zwartbonte koe met scherp gescheiden witte en zwarte banen; N 03A (1963); 127
zwarte koe; N 03A (1963); 129
zwarte koe met een geheel witte kop; N 03A (1963); 130a
zwarte koe met een witte kop, maar zwarte vlekken om de ogen; N 03A (1963); 130b
zwarte mees (11); net een kleine koolmees [052], maar zonder gele kleur en zwarte buikstreep, wel met een witte nekplek; alleen in mast- en sparrenbossen; nest vaak in bodemgaatje; roep snel [tjietjai, tjietjai]; N 09 (1961); 053
Zwarte nachtschade (solanum nigrum). Een 10 tot 40 cm grote, kruidachtige plant, niet windend; de stengels zijn iets behaard of kaal; de bladeren zijn iets eivormig, gaafrandig of iets bochtig getand; de bloemen groeien in schermvormige trossen, wit van; N 92 (1982); 069
zwarte, ondoordringbare aarde [schurft, heilaarde]; N 81 (1980); 095
zwarte populier; heeft op oudere leeftijd een heel donkere schors met diepe groeven;ruitvormige bladeren zijn donkergroen [peppel, blauwe populier]; N 82 (1981); 064
zwarte roodstaart (14); rood trilstaartje, man is van voren roetzwart en heeft wittige vleugelvlek; echte gebouwenvogel; broedt daar binnenin; roep driftig [wiet, wiet, tk, tk]; zang hoog vanaf gebouw [bi-bi-kchchchch...bu-bi-bi]; N 09 (1961); 027
zwarte stern (24); zomervogel bij vennen en brede poldersloten; min of meer zwart; traag vliegend vlak over het water; nest drijft op waterplanten; N 09 (1961); 092
zwartkop (14); als tuinfluiter [046] maar man heeft zwart, pop een chocoladekleurig petje; nestje heeft binnenkant van haren; zang begint krassend maar eindigt luid 'jodelend'; N 09 (1961); 047
zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske); N 20 (zj); 055
zweep; N 13 (1962); 094
zweep van een koewachter of -herder; N 18 (1962); 146
Zweer: huidontsteking vaak met ettervorming ten gevolge van een infectie (zweer, zwerage, zwerije).; N 84 (1981); 182
Zweertje op het ooglid (paddescheet, paddeschijter, kween, griet, wegescheet, padoog, schietvlek).; N 84 (1981); 188
zweet; N 10 (1961); 012
zwellen: de uier gaat ~ in de draagtijd; N 03 (1960); 050
zwellen, gaan ~, gezegd van de uier; N 03A (1963); 035
zwellen van de tepels bij geiten die niet voor de eerste keer gaan werpen; N 77 (1976); 101
zwellen van de uier één maand voor het werpen bij geiten die voor de eerste keer gaan werpen; N 77 (1976); 100
zwelling, pijnlijke ~ tussen de klauwen; de dieren zijn ernstig kreupel; N 52 (1972); 010
Zwelmannetjes; In de schil gekookte aardappelen (zwelmennekes?); N 16 (1962); 026
Zwengel en spil rusten op een balkje dat op en neer bewogen kan worden, zodat men de afstand van de twee stenen tot elkaar kan regelen; hoe heet dit balkje? (13) (lichtbalk, pasbrug?); N D (1962); 021
zweren; N 08 (1961); 090b
zweren, etteren; N 01 (1960); 096
zweren, in de betekenis van 'een eed afleggen': infinitief ('kun je daarop zweren'); N 07 (1961); 040c
zweren, in de betekenis van 'een eed afleggen': verleden tijd ('hij zwoer'); N 07 (1961); 040d
zweren, in de betekenis van 'ontstoken zijn': infinitief ('het gaat zweren'); N 07 (1961); 040a
zweren, in de betekenis van 'ontstoken zijn': verleden tijd ('de vinger zwoor'); N 07 (1961); 040b
zweten; N 10A (zj); 021
Zwezerik (sepieten?); N 16 (1962); 033
zwijm: In onmacht, in zwijm vallen (bezwijmen, vallen, zwijmelen, zwinden, kwalijk worden).; N 84 (1981); 147
zwoerd van spek; N 07 (1961); 017
zwoord; De zwoord van het spek (zwaart, zwaort?); N 16 (1962); 039








Kenmerken

Datering:
1960-2005
Vindplaats origineel:
BHIC 's-Hertogenbosch