skip naar content skip naar hoofdnavigatie spring naar service navigatie
sluit
Hulp nodig?

Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.

Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)

Meer informatie over de chat-service? Klik hier

Online op dit moment

Stel je vraag

Arnout van Erp
Arnout van Erp Bhic
Menu
sluit
Hulp nodig?

Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.

Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)

Meer informatie over de chat-service? Klik hier

Online op dit moment

Stel je vraag

Arnout van Erp
Arnout van Erp Bhic

Archieven

1858 Hoofd- en Leenbank van Stad en Lande van Breda, 1532-1804

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
1. Oorsprong en samenstelling van de bank
2. Het rechtsgebied
3. De bevoegdheden
4. De opheffing
5. Het archief
1858 Hoofd- en Leenbank van Stad en Lande van Breda, 1532-1804
Inleiding
5. Het archief
Over het griffierschap van de Hoofd- en Leenbank staan vóór het begin van de 16e eeuw geen gegevens ter beschikking. Het feit, dat sinsdien zowel'Herman Brant als diens opvolger sinds 1503, Hendrik Montens, de functie van klerk van de lenen combineerden met die van
het secretariaat of klerkambt van stad en land van Breda — een ambt dat door de heer vergeven werd 100) —, doet ons vermoeden, dat het daarvoor niet anders is geweest.
Beide genoemde secretarissen hadden substituten in dienst, waarvan volgens de latere secretaris Jan van de Corput en zijn zoon Bartholomeus. Jan van Hoilten sinds omstreeks 1507 definitief het ambt van secretaris van Breda verenigde met dat van griffier van de schepen- en
de Hoofdbank, terwijl zijn collega Joost van Vlaminck alleen de griffie van het Leenhof behield. 101) Wanneer dat juist is, hangt het misschien samen met de hiervoor besproken verdringing van de leenmannen in de Hoofdbank door de schepenen. De kwestie van het griffierschap was evenwel, naar het schijnt, toen nog niet geregeld, want nog in 1536 wordt de substituut-griffier van de lenen, Hendrik van Herentals, in een presentielijst van de Hoofdbank vermeld; dezelfde ondertekende in 1534 een vonnis van het „leenhof", waaronder in dit verband wel verstaan moet worden de Hoofd- en Leenbank. 102)
Eerst met de aanstelling van Mr. Willem Montens tot griffier van het Leenhof kort daarna zal de griffie van de Hoofd- en Leenbank voorgoed aan de secretaris van Breda gekomen zijn. Toen dit laatste ambt in 1560 wederom werd gesplitst en verdeeld onder Bartholomeus en Nicolaas van de Corput, resp. als griffier en secretaris, omvatten de werkzaamheden van eerstgenoemde mede het griffierschap van de Hoofd- en Leenbank en dat van de schepenbank.
Dit is zo gebleven tot in de tijd - van' de Bataafse Republiek beide ambten weer verenigd werden. 103)
Het archief van de Hoofd- en Leenbank werd in de 16e eeuw bewaard ter griffie van de schepenbank 104), waar het ook later gebleven is, behoudens een tijdelijke evacuatie naar 's-Gravenhage wegens oorlogsomstandigheden in 1794 en 1795. 105) Na de opheffing bleef haar
archief op het Stadhuis berusten, tot het in 1887 door de gemeente aan de Rijksarchivaris in Noordbrabant werd overgedragen. In 1933 werd het door deze wederom aan de gemeente in bruikleen gegeven. Een eerste poging tot inventarisatie werd ondernomen door de griffier
Mr. Hugo Samuel Bernaige in 1702. De door hem opgestelde lijst (Inv. no. 4) is onvolledig, in zoverre zij alleen betrekking heeft op de dossiers van processtukken in appelzaken. Deze werden ingedeeld naar plaatsen en dorpen en vervolgens chronologisch geordend. Dat beginsel is ook bij
latere inventarisaties toegepast. Bernaige zelf ging tamelijk slordig te werk: niet alleen dat de volgorde der plaatsen geheel willekeurig was, maar ook aan fouten ontbrak het niet, terwijl de datering nogal van het' toeval afhankelijk was.
Een volgende inventaris werd opgesteld door I. H. Hingman in 1884. 106) Voor de processtukken „betreffende de dorpen in het land van Breda" — waaronder door hem ook begrepen Prinsland en de stad Steenbergen, beide buiten de Baronie gelegen — volgde hij dezelfde orde als Bernaige. Daaraan liet hij voorafgaan de processtukken „betreffende de stad Breda", een niet zeer begrijpelijke aanduiding voor wie in dit archief de neerslag zoekt van een juridische competentie.
De procesdossiers werden door hem niet meer zaak voor zaak beschreven, maar chronologisch bijeengebracht in een aantal dozen en pakken, die vervolgens genummerd werden. Niet het dossier, maar een serie van dossiers over een willekeurige periode, slechts bepaald door de dikte van het pak, werd dus als eenheid beschouwd, een opvatting, die meer de snelheid van het inventarisatiewerk dan de hanteerbaarheid van het geheel ten goede kwam.
Na de overbrenging van het archief naar de Rijksarchiefbewaarplaats te 's-Hertogenbosch werd in het kader van een algemene beschrijving van de rechterlijke archieven in Noordbrabant een nieuwe, voorlopige, inventarisatie in de jaren 1916 en 1917 tot stand gebracht door de toenmalige Rijksarchivaris Mr. J. P. W. A. Smit. De inventaris, getypt in 1919 maar niet in druk verschenen, werd voorafgegaan door een inleiding, die zich hoofdzakelijk grondde op de costumen van 1570 en de ordonnantie van 1606. Daarmede werd het eerste overzicht verkregen van dé competentie van dit rechtscollege. De inventaris zelf volgde in beginsel het systeem van Hingman, met dien verstande dat de van Bernaige overgenomen volgorde der dorpen vervangen werd door die, voorkomende in de ordonnantie van 1606.
Mr. G. J. ter Kuile, van 1944—1946 gemeente-archivaris Leenbank, die op zijn beurt de volgorde der dorpen van Mr. Smit overnam. Nieuw is daarbij een afzonderlijk inventarisnummer voor de zaken van leenrecht, alsmede de onderverdeling der pakken in omslagen, waarmede de oude procesdossiers bedoeld waren, die overigens slechts zeer ten dele gereconstrueerd werden. De nummering van de evenmin in druk verschenen inventaris van Mr. ter Kuile volgde niet de omslagen, maar de pakken.
Om de door mij gedurende de jaren 1950—1953 ondernomen ordening te verantwoorden, volgt Hieronder een beschrijving van de gevolgde werkwijze:
1. Het bleek zeer spoedig, dat zich onder het archief van de Hoofden Leenbank tal van losse stukken bevonden, die naar dat van de schepenbank moesten worden overgebracht. De verklaring daarvan is eenvoudig, dat beide colleges dezelfde griffier en dezelfde archiefbewaarplaats hadden. Omgekeerd bleken ook onder de processtukken van de schepenbank vele archivalia van de Hoofd- en Leenbank verscholen te zijn. Deze. werden door G. J. Rehm, klerk ten gemeente-archieven, daaruit gelicht en konden daarna op hun plaats worden teruggebracht. Een ander gevolg van het gecombineerde griffierschap, dat voor de archiefvorming van de Hoofd- en Leenbank blijvende gevolgen gehad heeft, is dat voor sommige akten gezamenlijke registers werden bijgehouden.
Dit geldt voor de requisitiën en uitschrijfbrieven, alsmede voor de verbalen; deze registers zijn in het schepenbanksarchief ondergebracht. Voor de apostillen van de Hoofdbank werd eerst in 1751 een afzonderlijk register aangelegd (Inv. no. 2—3). De rol van interinement van brieven van remissie (Inv. no. 1390) diende van 21 Januari—16 Mei 1609 voor de schepenbank, aangezien er verschil van mening heerste, voor welke instantie het interinement diende te geschieden.
Omgekeerd vindt men in 1608 in de criminele rol van de schepenbank enkele interinementen in de Hoofdbank.
2. Eveneens kwam bij de ordening aan het licht, dat talloze dossiers uiteengevallen en over verschillende inventarisnummers verspreid waren. Een grondig herstel van de oude orde door reconstructie van alle dossiers, theoretisch al geëist, werd daardoor ook in de praktijk onontkoombaar. Logisch vloeide daaruit voort, dat de nummering naar pakken
— d.w.z. series van dossiers — werd vervangen door een nummering naar de dossiers zelf.
3. Door de tot nu toe gevolgde geografische indeling der processtukken hadden de verschillende bevoegdheden van de Hoofd- en Leenbank in de inventarissen ternauwernood een weerspiegeling gevonden.
Eerst bij de ordening van Mr. ter Kuile kwamen een aantal leenzaken te voorschijn. De nieuwe inventarisatie bracht voorts een hoeveelheid zaken aan het licht, waarin de Hoofd- en Leenbank in eerste instantie recht had gedaan. Dit schiep de mogelijkheid tot een betere indeling, op grond van de competentie van de bank: primair in zaken van leenrecht en van civiel recht - in de boven omschreven ruime zin als mede omvattend boetstraffelijke zaken -, secundair in zaken, die in eerste en in tweede instantie voor dit college waren gekomen.
Tot de civielrechtelijke zaken in eerste instantie konden worden teruggebracht de stukken, vroeger aangeduid als betrekking hebbende op de stad Breda — voor zover deze niet tot het schepenbanksarchief hoorden — en voorts een groot aantal dossiers die, evenals die van diverse leenzaken, her en der door het archief verspreid op goed geluk onder de dorpen
terecht gekomen waren.
4. Ook de indeling naar dorpen en plaatsen bleek voor correctie vatbaar te zijn. In de vrijheid Etten fungeerden twee schepenbanken:
die van Etten en die van de palen van de Hoeven te Etten. 107) Het gebied van Zundert en Rijsbergen,viel eveneens onder twee banken: de schepenbank in de Eninge van Rijsbergen, omvattende Zundert-Nassau en Rijsbergen, en de bank van leenmannen van Zundert-Hertog,
die tevens in civiele zaken recht sprak. Het verdiende dus de voorkeur de appelzaken te rangschikken naar de banken, waarvan zij waren overgebracht.
Daarbij is deze volgorde in acht genomen:
a) Het ressort in de 16e eeuw, de tijd waaruit de oudste bestanddelen van het bewaard gebleven archief dateren, t.w.:
Ie. de gerechten in België;
2e. de gerechten in de Baronie, in geografische opeenvolging
van het Zuid-Oosten naar het Westen;
3e. Steenbergen.
b) De jurisdicties, die later aan het rechtsgebied van de Hoofd- en
Leenbank zijn toegevoegd, t.w.:
Ie. Prinsland, sinds 1606;
2e. Zundert-Hertog, sinds 1663. (Van de heerlijkheid Wernhout
zijn geen processtukken aanwezig).
Hierna volgen twee zaken, die niet tot de normale competentie van de Hoofd- en Leenbank behoorden, n.1. een, die bij reductie van een arbitrale uitspraak, en een, die bij appel van het cijnsgerecht van het Oude Hof te Gilze voor deze instantie was gebracht. Voor deze laatste
moest een aparte onderafdeling van cijnsrecht worden gevormd.
5. Al deze zaken werden op één rol behandeld en zijn dus in dezelfde hoofdafdeling opgenomen. Voor het intermeren van remissiebrieven werd een afzonderlijke rol bijgehouden, die in een andere hoofdafdeling is ondergebracht.
6. De beschrijving der rechtzaken is gegeven door de vermelding van beide partijen, c.q. met aanduiding van de kwaliteit waarin zij ageerden. De eisende partij staat voorop; wanneer niet bekend is, wie als zodanig optreedt, is dat aangegeven door een vraagteken tussen de
twee partijen.
In beginsel berustte de bewaring der processtukken op dossiervorming; het kan zijn, dat door het wegraken van stukken of doordat een zaak niet verder vervolgd is, een dossier uit slechts één stuk bestaat.
Ter wille van de vereenvoudiging zijn alle inventarisnummers van processtukken beschreven als „omslagen", onverschillig of daaronder meerdere of slechts één stuk begrepen zijn.
Alle omslagen zijn in hun serie chronologisch geplaatst volgens archiefdatum, d.w.z. de tijd waarin de stukken bij de Hoofd- en Leenbank zijn ingediend. De processtukken, die bij het appel door de subalterne banken zijn overgebracht, vervullen daarbij de rol van retroacta, hetgeen in de beschrijving niet nader is aangegeven.


P. Scherft,
Breda, 1954
Noten bij paragraaf 5

100) Cerutti p. 209.
101) Buysensboeck fol. 172; Coll. Havermans no. 3 fol. 71.
102) Oud Keurboek p. 307; Coll. Havermans no. 5 fol. 22.
103) De nieuwe instructie van de secretaris dateert van 25 Juni 1803, Reg. van commissiën,
GA Inv. no. 125 fol. 223 e.v.
104) Coll. Havermans no. 3 fol. 72. Zie voor de geschiedenis van de Bredase archieven
in het algemeen Mr. G. J. ter Kuile — Het oud-archief en de schepenbibliotheek
van Breda in vroeger eeuwen, in Ned. Archievenblad 51e jrg, 1946/7, p. 66 e.v.
105) Vgl. voor deze gebeurtenis en de gevolgen daarvan voor de vervoerde archieven
Ter Kuile, a.w. p. 76.
106) Inventaris van het archief der stad Breda, nos. 1354—1501.
107) Een afzonderlijk rechtsgebied, in 1267 begiftigd met het z.g. Hoevense charter
(uitgeg. door Mr. E. M. Meyers — Het West-Brabantsche erfrecht, Bijlagen p.
240 e.v.).

Kenmerken

Datering:
1532-1804
Vindplaats origineel:
BHIC 's-Hertogenbosch