skip naar content skip naar hoofdnavigatie spring naar service navigatie
sluit
Hulp nodig?

Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.

Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)

Meer informatie over de chat-service? Klik hier

Online op dit moment

Stel je vraag

Astrid de Beer
Astrid de Beer RA Tilburg
Menu
sluit
Hulp nodig?

Chat is online op maandag t/m vrijdag van 10.00 - 16.00 uur en van 19.00 - 22.00 uur.

Op dit moment zijn we offline. Je kunt je vraag stellen via e-mail of WhatsApp: 06-12887717 (alleen berichtjes)

Meer informatie over de chat-service? Klik hier

Online op dit moment

Stel je vraag

Astrid de Beer
Astrid de Beer RA Tilburg

Archieven

1891 Zwartzusters in 's-Hertogenbosch, 1335-1677

Uitleg bij archieftoegang

Een archieftoegang geeft uitgebreide informatie over een bepaald archief.

Een archieftoegang bestaat over het algemeen uit de navolgende onderdelen:

• Kenmerken van het archief
• Inleiding op het archief
• Inventaris of plaatsingslijst
• Eventueel bijlagen

De kenmerken van het archief zijn o.m. de omvang, vindplaats, beschikbaarheid, openbaarheid en andere.

De inleiding op het archief bevat interessante informatie over de geschiedenis van het archief, achtergronden van de archiefvormer en kan ook aanwijzingen voor het gebruik bevatten.

De inventaris of plaatsingslijst is een hiërarchisch opgebouwd overzicht van beschreven archiefstukken. De beschrijvingen zijn formeel en globaal. Het lezen en begrijpen van een inventaris behoeft enige oefening en ervaring.

Bij het zoeken in de inventaris wordt de hiërarchie gevolgd. De rubrieken in de inventaris maken deel uit van de beschrijving op een lager niveau. Komt de zoekterm in een hoger niveau voor, dan voldoen onderliggende niveaus ook aan de zoekvraag.

beacon
 
 
Inleiding
Historisch overzicht
1891 Zwartzusters in 's-Hertogenbosch, 1335-1677
Inleiding
Historisch overzicht
Verval binnen de kerk in twaalfde en dertiende eeuw leidde ertoe dat vrome personen op zoek gingen naar de idealen uit de beginjaren van het christendom. Zij kozen vaak voor een leven in gemeenschap, maar volgden geen erkende kloosterregel. Ze woonden samen in vrome devotie en konden in de steden werken van barmhartigheid beoefenen.

Zo ontstonden bij regelmaat nieuwe samenlevingsvormen aan de rand van de officiële kerkstructuur. Hun samenwonen zonder kloosterregel maakte hen vaak verdacht. De cellieten, die aan het begin van veertiende eeuw in het kielzog van de grote pestepidemieën opkwamen, moeten ook in deze rij geplaatst worden. Deze actieve, uit mannen en vrouwen bestaande stroming, ontstond in het Rijnland. Over het begin zijn we slecht ingelicht. Aanvankelijk woonden ze in afzonderlijke huisjes of cellen bij de kerk, vandaar een van de verklaringen voor hun naam cellebroeders en cellezusters. Korte tijd later leefden ze meest gezamenlijk. In Keulen bestond in 1308 al een cellebroedersgemeenschap. De mannen heetten ook wel lollarden (niet te verwarren met de lollarden in Engeland), de vrouwen zwesteren.

Deze gemeenschappen buiten de erkende kerkorde werden aanvankelijk met argusogen bekeken. De cellieten (mannen en vrouwen) zochten daarom de bescherming van de hoogste leiders van de kerk. Hun strijd voor kerkelijke erkenning werd beloond door de bul van paus Gregorius XI van 1377, gericht aan de aartsbisschoppen van Keulen, Trier en Mainz en speciaal aan de bisschoppen in Duitsland, Brabant en Vlaanderen. Dit pauselijk document gaf hun bescherming tegen verdere aanvallen van kerkelijke zijde, die onder meer ontstonden wegens hun eenvoudige, maar afwijkende kleding. In die tijd bestonden er dus ook in Brabant en Vlaanderen al verscheidene cellietengemeenschappen. De cellieten in het bisdom Utrecht zijn veelal van jongere datum.
In ’s-Hertogenbosch is voor het eerst sprake van een stichting van cellieten in 1335. Toen kocht een zekere Wunna van Utrecht (de Traiecto Inferiori) een huis voor zichzelf en haar gezellinnen. Het stond aan de Weverhuls, ook wel Papenhuls, nu Papenhulst geheten, vlak bij de Sint-Janskerk en het Groot Begijnhof. In 1348 werden ze zwesteren genoemd, een verwijzing naar hun Rijnlandse afkomst.


Korte tijd later vinden we ook elders in Brabant de eerste vermeldingen van zwesteren: Antwerpen (1345), Mechelen (circa 1350), Brussel (ca. 1360). Hun andere naam, cellezusters , werd in ’s-Hertogenbosch pas sporadisch vanaf de tweede helft van de vijftiende eeuw gebruikt en dan nog meestal met een nadere uitleg: ‘de cellezusters die wij gewoonlijk zwesteren noemen’. De naam zwesteren bleef in ’s-Hertogenbosch altijd het meest gebruikelijk.

Enkele jaren na de vestiging van de eerste zwesteren blijkt er nóg een communiteit van zwesteren te bestaan in de stad. Ze woonden in een huis bij het Groot Begijnhof op de Triniteit, vlak bij de Weverhulst en de andere zwesteren. In 1361 hadden deze gemeenschappen ieder hun eigen leidsvrouwe, martha of moeder geheten. De zwesteren op de Triniteit worden na 1361 niet meer genoemd. De aanwezigheid van de schenkingsakte van hun huis aan de Triniteit in het archief van de zwesteren van de Papenhulst doet vermoeden dat de zusters van de Triniteit opgegaan zijn in deze gemeenschap . In 1413 werden de cellezusters op de Papenhulst ‘swertswesteren’ genoemd, blijkbaar een verwijzing naar hun zwarte kledij. Zwartzusters of Zwarte Zusters is hun derde benaming. Hun inkomsten haalden ze uit cijnzen en pachten die ze ten geschenke kregen of kochten. Bovendien mochten ze bedelen in de stad.
De volgende decennia breidde het klooster zich langzaam uit. Aan weerskanten van hun huis werden panden overgenomen. De stadsmagistraat hield in de persoon van enkele provisoren toezicht op het reilen en zeilen van de gemeenschap. Met een bul van paus Pius II in 1459 werden de cellieten vaster ingebed in de officiële kerkelijke structuur. Voortaan mochten ze geloften afleggen en een kloosterregel aannemen. In deze bul werden het verzorgen van de zieken en het begraven van de doden als speciale taak van de broeders en zusters cellieten genoemd.

Als gevolg van deze bul verhief de bisschop van Luik in 1464 het huis van de Bossche cellezusters tot een klooster. Hij voorzag hen van statuten, plaatste hen onder de regel van Augustinus met een biechtvader en wees een visitator aan. Door het aanvaarden van deze regel werden ze reguliere kanunnikessen, maar om hun werkzaamheden buiten het klooster te kunnen blijven vervullen volgden ze de regel in een verzachte vorm. Een bul van 9 juni 1472 gaf de paus nieuwe voorrechten aan de cellieten . In 1477 vulde de bisschop de hierop gebaseerde wensen van de Bossche zusters in. Hij had het klooster de naam meegegeven van Nazareth. De zusters mochten voortaan zelf een visitator kiezen. In de kapel mocht voortaan een vast altaar staan waaraan een priester verbonden kon worden. Dit leidde tot een aantal misstichtingen in de kloosterkerk. Tussen 1514 en 1522 werd het klooster ingrijpend verbouwd. Op de extra privileges en de uitbouw tot een volwaardig klooster volgden strakke afspraken met het kapittel van de Sint-Jan als pastoor van de parochiekerk.

Begin van het einde van het klooster was de verovering van de stad in 1629 door de Republiek der Verenigde Nederlanden. Zoals alle andere zusterkloosters in de stad, kwamen de zwesteren onder de landsoverheid te ressorteren. Hun goederen werden geconfisqueerd door de Staat, die ze onder controle stelde van de rentmeester der Geestelijke Goederen. Het verbod novicen aan te nemen leidde op den duur tot uitsterven van het convent. In 1669 verlieten de twee laatste zusters gedwongen hun klooster. De Staat nam de gebouwen in gebruik als een ‘theater der ontleedkunde’.
Inventarisatie
Aanwijzingen voor het gebruik
Regesten

Kenmerken

Datering:
1335-1677
Vindplaats origineel:
BHIC 's-Hertogenbosch