De Meierij van 's-Hertogenbosch dankt haar ontstaan aan de verdeling van het vroegere markgraafschap Antwerpen. Deze verdeling vond plaats ten tijde van hertog Hendrik I van Brabant, toen het noordoostelijk gedeelte van het genoemde markgraafschap werd af gescheiden en gevoegd werd bij de in 1184 gestichte stad 's-Hertogenbosch. *
Het district van Den Bosch vormde tesamen met de kwartieren Leuven, Brussel en Antwerpen het hertogdom Brabant. Aan het hoofd hiervan stond een hoogschout of praetor major en vermoedelijk is hierdoor de naam meierij ontstaan, ook wel schoutdom genoemd. *
De figuur van de meier is waarschijnlijk gegroeid uit die van de villicus, die de beheerder van de domeingoederen en tevens vertegenwoordiger van de hertog en ambtenaar met bevoegdheden op verschillende terreinen binnen en buiten zijn gebied was. * Een latijnse vertaling voor meierij is ook villicatio.
De uitermate grillige noordgrens, bekend sinds de "paelscheydinge" op bevel van Albrecht van Beieren in 1388 * , krijgt aan de rivier de Maas ten Oosten van de monding van de Dieze een natuurlijke grens oostwaarts tot de heerlijkheden Oijen en Dieden, die - beiden van elkaar gescheiden door het graafschap Megen - behoorden tot het kwartier van Nijmegen. Oijen was sinds 1399 leenroerig aan Gelre. *
Nadat aanvankelijk alleen boeren uit de heerlijkheid Deurne en Liessel met de aanleg van deze limietsloot onder leiding van ingenieur Draeck waren begonnen werd in 1723 door de Staten-Generaal aan de kwartierschout van Peelland gelast, dat ook andere ingezetenen van het kwartier met de graafwerkzaamheden zouden helpen. *
In de kwartiersvergadering werd onder meer door afgevaardigden van Helmond tegen deze instructie fel geprotesteerd en tevens verzocht, dat bij deze werkzaamheden niet alleen inwoners van Peelland, maar van de gehele Meierij werden ingeschakeld. *
De zuidgrens van de Meierij begint bij Deurne en loopt via Budel en de baronie van Cranendonk naar het thans in België gelegen Lommel. De westgrens van de Meierij loopt van de rivier de Donge via Tilburg naar het zuiden en eindigt ten oosten van de in België gelegen abdij Postel.
Buiten de bovenaangehaalde zelfstandige heerlijkheden werd het overige gedeelte - ook wel kleine meierij genaamd - weer verdeeld in een aantal districten: de Vrijdom van 's-Hertogenbosch en de vier kwartieren of schoutambachten * Peelland, Kempenland, Oisterwijk en Maasland met de respectievelijke hoofdplaatsen Helmond, Eindhoven (oorspronkelijk Oerle * ), Oisterwijk en Oss. Als kenmerk van ieder van de genoemde kwartieren wordt opgegeven: Peelland het grootste wegens de uitgestrektheid. Kempenland het heerlijkste dank zij de vele aldaar gevestigde heerlijkheden. Oisterwijk het schoonste voornamelijk door zijn natuur en Maasland het vetste in verband met de bodemgesteldheid. *
De hoofdstad 's-Hertogenbosch trad nog tegen het midden van de zestiende eeuw op voor de belangen, die de gehele Meierij aangingen . *
In de tweede helft van de zestiende eeuw treedt - tijdelijk - een figuur naar voren, die als pensionaris in dienst is van het platteland van de Meierij. * Het ligt voor de hand, dat toen ook veelvuldiger bijeenkomsten plaatsvonden van de Vergadering van de Vier Kwartieren, ook wel Plattelandskamer en tegen het einde van de achttiende eeuw Meierijsche Vergadering genoemd. *
De kwartieren vaardigden gecommitteerden uit hun midden naar deze vergadering af * , onder wie gewoonlijk de kwartierschout of diens stadhouder. Voorzitter van de Vergadering van de Vier Kwartieren was de hoogschout of overmeier * van 's-Hertogenbosch.
Deze was met de schepenen van Den Bosch verantwoordelijk voor de hoge rechtspraak in de Meierij met uitzondering van de plaatsen, die zelf hooggerecht hadden. Ook had genoemde hoogschout te zorgen voor de handhaving van de macht van de hertog. Zijn positie in dit opzicht werd sterker sinds de Staten-Generaal na de capitulatie van 's-Hertogenbosch in 1629 in de rechten getreden waren van de hertog. Sedert 1515 was de hoogschout tevens laagschout van Den Bosch. *
Een voorbeeld hiervan is het "Bericht" van de vier kwartierschouten aan de Staten-Generaal van 3 juni 1683, waarbij zij zich beklagen, dat Willem van Raesfelt, hoogschout van Den Bosch, een jaar tevoren de wettige vergadering van de Vier Kwartieren heeft gedissolveerd. * Daarnaast wordt de hoogschout verweten zich vele bevoegdheden te hebben aangemeten, die van oudsher toekwamen aan de kwartierschouten, waarbij wordt verwezen naar een sententie van de Raad van Brabant uit 1623. *
Onder het kwartier Peelland ressorteerden de volgende plaatsen: St.-Oedenrode, Helmond, Schijndel, Someren, Veghel, Asten, Leende, Deurne - in 1678 Deurssen genoemd en niet te verwarren met het plaatsje van die naam in het Land van Ravenstein - Heeze, Erp, Mierlo, Nuenen, Gerwen, Bakel, Maarheeze, Soerendonk, Aarle-Rixtel, Son, Liempde, Beek en Donk - ook wel Beeck bij Aerle genaamd -, Lieshout, Geldrop, Lierop, Tongelre - ook Tongeren genaamd -, Zesgehuchten, Budel, Vlierden, Stiphout, Breugel, Nederwetten en Sterksel. *
Een reglement aangaande het bestuur van het kwartier Peelland kwam, nadat met het zogenaamde "Minnelijck Verdragh" van 14 april 1694 een ontwerp was gemaakt, definitief tot stand bij resolutie van de Staten-Generaal van 7 februari 1714. * In het bestuur werd de kwartierschout bijgestaan door twee colleges, de algemene kwartiersvergadering en het college van de Ordinaris-Gecommitteerden. De algemene kwartiersvergadering, bij wie de wetgevende macht berustte, was samengesteld uit gecommitteerden van de verschillende tot Peelland behorende plaatsen en werd voorgezeten door de kwartierschout of diens stadhouder met assistentie van een griffier als penvoerder. In de zeventiende eeuw was er tevens een rentmeester.
Uit de vergadering werd een kleine commissie aangewezen, die in het begin diende om de rekeningen af te horen. Leden van deze commissie werden dan ook Gecommitteerden ter Auditie en later Ordinaris-Gecommitteerden genoemd. In de zeventiende eeuw werd het afhoren van de rekeningen aan de algemene vergadering opgedragen. *
In de geschiedenis van de Meierij van 's-Hertogenbosch rond de reductie van die stad heeft een figuur als jonker Marcus van Gerwen, de laatste door Brussel benoemde kwartierschout van Peelland, een zeer grote rol gespeeld. Geboren ca 1560 - te St.-Oedenrode naar men aanneemt - heeft Marcus van Gerwen ruim veertig jaren van 1596 tot 1645 het hoogste gezag uitgeoefend in Peelland. Gedurende de tachtigjarige oorlog was hij de meest op de voorgrond tredende kwartierschout in de Meierij. Gramaye, een tijdgenoot van Van Gerwen, noemt hem een "vir prudens et nobilis".10
Geassisteerd door Martin Fabri, notaris en secretaris van Helmond en sedert 1598 griffier van het kwartier Peelland * , tracht hij bij aartshertog Albertus van Oostenrijk te Brussel verlichting van de zware oorlogslasten, die op de Meierij drukken, te verkrijgen. *
Na de reductie van 's-Hertogenbosch is Marcus van Gerwen, samen met Christiaan Cauthals, kapitteldeken van Hilvarenbeek, gedelegeerde namens de Meierij bij de conferenties, die in 1630 en 1631 te Tilburg werden gehouden tussen vertegenwoordigers van de gouvernementen te Brussel en Den Haag. * Na afloop van deze conferenties bracht hij in Den Haag rapport uit. *
jonker Eijmbert van Oetelaer * en jonker Wilhelm van Oetelaer *
Jonker Marcus van Gerwen woonde in huize "De Bocht" of "Dommelrode" te St.-Oedenrode, alwaar hij op 1 mei 1645 is overleden. * De toenmalige pastoor van St.-Oedenrode vermeldde Van Gerwens' dood in het overlijdensregister als volgt: la die maii a 1645 hora dief decima vel circiter obiit Nobilis Domicellus Marcus van Gerwen praetor Pelandiae qui laudabiliter multum insudavit pro ecclesiasticis Majoriae liberandis R.I.P. *
In het griffiersambt was Jacques Fabri, evenals zijn vader secretaris van Helmond, Martin Fabri in 1623 opgevolgd. * Na het overlijden van jonker Marcus van Gerwen werd door de brusselse regering nog een kwartierschout benoemd. Dit was jonker Jan Bruno van Oetelaer, een telg uit een bekend Peels regentengeslacht. Hij zal van deze benoeming niet lang plezier gehad hebben. In het bewaardgebleven kwartiersarchief wordt hij althans niet genoemd. *
Overgang van het katholicisme naar het protestantisme omwille van het baantje kwam echter vrij zelden voor. In dit opzicht nam de toenmalige griffier van het kwartier Peelland een typische en unieke houding aan. Dit was Otto Theodore de Visschere, secretaris en later schout van de heerlijkheid Deurne, een figuur die bekend is geworden door het boek van Mr. A. Roothaert "Die Verkeerde Weereldt". Reeds vanaf 1639 griffier van Peelland * , trad hij in 1648 in zijn functie van schout van Deurne tegen zijn geloofsgenoten op, vooral met het oog op geldelijk voordeel. Otto de Visschere was een geslepen diplomaat, hetgeen duidelijk bleek toen hij trachtte als griffier gehandhaafd te blijven, met behoud van zijn katholieke geloofsovertuiging. Op zijn rekest, dat werd ingediend bij de Staten-Generaal, werd afwijzend beschikt en als opvolger werd de protestant Johannes Pieterszon benoemd. * Geen nood, Otto de Visschere veranderde zelf zijn functie in die van substituut-griffier en als zodanig vinden we zijn handtekening dan ook terug onder de kwartiersresolutiën van Peelland van 1651 tot 1663. *
Dat Otto de Visschere zich zo lang wist te handhaven is des te merkwaardiger, aangezien uitgerekend de heer van Deurne, Rogier van Leefdael, onder de bezitters van heerlijkheden de enige belangrijke overloper van het katholicisme naar het nieuwe geloof in die tijd was. Rogier van Leefdael verklaarde jaren later, dat hij de enige heer in de Meierij was, die het katholieke geloof in zijn heerlijkheid niet duldde. * Na zijn ontslag als griffier van Peelland vinden we Otto de Visschere terug als schout in Gemert * en in 1662 koopt hij als secretaris van Gemert de erfsecretarie van Vlierden. *
Onder het regime van Cornelis Proeningh is er tevens voor het eerst sprake van inventarisatie van de verschillende bescheiden in de kwartierskomme. * Stadhouders van Cornelis waren zijn zonen Jacob Aelbert, stadhouder van Erp en Veghel * en Gerard, stadhouder van Son en Rosmalen * , ), terwijl een derde zoon, Jacob, hem als kwartierschout in 1661 opvolgde. * Cornelis Proeningh was gehuwd met Anna Millinck van Gerwen, een dochter van Lambrecht, heer van de Roudonck onder Esch en in leven schout van Helmond. *
De hiervoor genoemde Geerloff Suijckers is in de tweede helft van de zeventiende eeuw de meest op de voorgrond tredende functionaris van het kwartier Peelland. De kwartiersvergaderingen vonden vanaf 1655 vele malen in zijn huis plaats. Sedert 1662 erfsecretaris van Helmond en in 1666 substituut-griffier van Peelland wordt Geerloff Suijckers in 1669 benoemd tot rentmeester en griffier van het kwartier Peelland.
Zijn benoeming tot griffier heeft nogal wat voeten in de aarde gehad. De Staten-Generaal meenden namelijk het recht hiertoe te hebben. Aangezien de persoon van Geerloff Suijckers bij Hunne Hoogmogenden geen gratie kon vinden werd in 1675 Frans Pruyssers tot griffier van Peelland benoemd. Hiertegen werd door de kwartiersvergadering fel geprotesteerd. * Eerst in 1696 werd officieel toegegeven, dat het collatierecht aangaande het griffiersambt toekwam aan het kwartiersbestuur. * Geerloff Suijckers is vooral in financieel opzicht een groot diplomaat geweest. Dit bleek duidelijk bij de onderhandelingen met de franse intendant Dumonçeau te Maastricht over de aan de Fransen verschuldigde contributiën en de daarmee verband houdende represaillemaatregelen. *
Geerloff Suijckers is griffier geweest tijdens het bewind van drie kwartierschouten. Jonker Alexander de Zoete van Laecke van Villers was namelijk in 1691 Gerard van Crommon opgevolgd. *
Jonker Alexander de Zoete van Laecke was een telg uit een adellijk geslacht, dat vooral in militair opzicht tijdens de tachtigjarige oorlog een grote rol heeft gespeeld. * De verhouding tussen het kwartiersbestuur en de plaatselijke besturen zijn niet altijd even prettig geweest, hetgeen weer eens blijkt als in 1710 de schout van Helmond, De Rijp, weigert Gijsbert de Jong, stadhouder van Peelland, en de gecommitteerden toe te laten tot de kerk van Helmond om in de nieuwe komme aldaar de door griffier Molemaeckers gelichte papieren te deponeren. *
In tegenstelling tot figuren als Marcus van Gerwen en Cornelis Proeningh van Deventer zijn de kwartierschouten in de achttiende eeuw bepaald niet meer de centrale persoonlijkheden, die opkomen voor de belangen van het platteland van de Meierij. Veeleer wordt nu het ambt van kwartierschout als een erebaantje beschouwd. De kwartiersvergaderingen worden hoofdzakelijk gepresideerd door de stadhouder. In die kwaliteit kunnen we Gijsbert Gualtheri, secretaris van Son, als de voornaamste functionaris van Peelland in de eerste helft van de achttiende eeuw beschouwen. De voornaamste bestaansgrond van het kwartier, namelijk de belangenbehartiging van het platteland tijdens oorlog, verdwijnt meer en meer. Dat de resolutiën van meer dan een halve eeuw zijn terug te vinden in slechts één register illustreert duidelijk, hoezeer de frequentie van de kwartiersvergaderingen in de achttiende eeuw afneemt. * Toch benoemt Balthasar Repelaer in 1735 Hendrik Gualtheri tot zijn adjunct-stadhouder in verband met verzwaring van de diensten in het kwartier. Genoemde Hendrik Gualtheri was een zoon van de reeds aangehaalde stadhouder Gijsbert Gualtheri. *
Tegelijk met de benoeming van jonker Willem van Haren als opvolger van de inmiddels overleden Balthasar Repelaer werd Gijsbert Gualtheri in 1742 opnieuw tot stadhouder benoemd. * Jonker Willem van Haren was een broer van de bekende historicus en staatsraad Onno Zwier van Haren. Hij vestigde zich op kasteel Henkenshage te St.-Oedenrode en woonde daar tot 1768, toen hij door zelfmoord een einde aan zijn leven maakte. * Naast de reeds eerder genoemde Hendrik Gualtheri werd een tweede zoon van stadhouder Gijsbert Gualtheri, Willem Jan genaamd en secretaris van St.-Oedenrode, in 1743 griffier van Peelland en tevens voor een korte tijd mede-stadhouder. * Anthony Balthasar Gualtheri, secretaris en president-schepen van Son * en later president-schepen van Rixtel, was tenslotte enige jaren griffier van Peelland. *
Naast het geslacht Gualtheri heeft de familie De Jong van Beek en Donk een belangrijke rol gespeeld in het bestuur van het kwartier Peelland. Dit feit verklaart tevens waarom bij de eerste ordening van de oude archieven van Son en Breugel in 1913 en de rechterlijke archieven van St.-Oedenrode en Veghel in 1915 vele stukken werden aangetroffen, die behoorden tot het archief van het kwartier Peelland. De betrekking tussen Gijsbert Gualtheri in zijn kwaliteit als erfsecretaris van Geldrop en de toenmalige heer van Geldrop schijnt niet altijd even goed te zijn geweest. In 1766 immers machtigen de erfgenamen van Gijsbert Gualtheri zijn zoon Willem Jan om te bemiddelen bij een geschil wederom -hoe kan het anders - aangaande een overdracht, nu van cijnsboeken, aan de heer van Geldrop. * Paulus Eckringa, opvolger van Gijsbertus Gualtheri als stadhouder van Peelland, heeft blijkens zijn testament van 15 juli 1785 later de heerlijkheid Geldrop gekocht. * Hij is niet lang stadhouder van Peelland geweest.
Zoals reeds hiervoor werd opgemerkt, spelen de kwartierschouten in de tweede helft van de achttiende eeuw geen enkele belangrijke rol meer. De vergaderingen worden gepresideerd door de stadhouder en de namen van de laatste twee kwartierschouten komen wij in de resolutieregisters bijna niet meer tegen tenzij bij een of andere benoeming. Roelof baron Sloet tot de Haar en Mr. Willem van Citters Wzn., benoemd tot kwartierschout en dijkgraaf van Peelland de 15e juli 1768 * respectievelijk de 12e januari 1790, * hebben de werkelijk van belang zijnde zaken aan hun stadhouders overgelaten. Zij blijken ook op bijna alle vergaderingen het voorzitterschap aan hun stadhouders te hebben gedelegeerd.
als lid van een speciale deputatie prins Willem V te feliciteren ter gelegenheid van het huwelijk van de erfprins van Oranje, de latere koning Willem I. * In ieder geval is Abraham van Nouhuijs het enige lid van zijn geslacht, dat zich nog een korte tijd in het kwartiersbestuur van Peelland na de omwenteling heeft weten te handhaven en wel als afgevaardigde van Asten, waar hij burgemeester en notaris was. Daarnaast was hij substituut-secretaris van Lierop en tevens de laatste rentmeester van Peelland vóór 1795. *
Op de revolutionaire kwartiersvergadering van 26 september 1796 werden de functies van kwartierschout en stadhouder verenigd in het ambt van president. * De tijdens die vergadering gekozen president Hendrik van Will, president-schepen van Beek en Donk en gecommitteerde van Peelland ter vergadering van de Provisionele Representanten van het Volk van Bataafsch Braband * , wordt door de kwartiersvergadering gemachtigd van Jan Willem van Nouhuijs en Jan de Jongh, respectievelijk afgetreden als stadhouder en griffier van Peelland, te vorderen, dat de onder hen berustende documenten en papieren betreffende het kwartier werden overgedragen aan de nieuwe griffier Hendrik Tromp, secretaris van Helmond. *
Hoe groot de angst was voor een mogelijke terugkeer van het autoritaire kwartierschoutsambt wordt geïllustreerd door het feit, dat de voormalige statendorpen in het kwartier Peelland
kort na de verkiezing van Peter van Homberge zich in een adres richtten tot de Representanten van het Volk van Bataafsch Braband en hierbij verzochten, dat de macht van de president zou beperkt blijven tot het convoceren en bijwonen van de kwartiersvergaderingen en zeker niet op andere terreinen zou worden uitgebreid. * De bevoegdheden van de president waren in vergelijking met die van zijn voorgangers inderdaad danig verminderd. Zo had de kwartierschout eertijds de bevoegdheid om de secretarissen van iedere gemeente persoonlijk te assisteren bij het opstellen van de jaarlijkse dorpsrekeningen en nauwkeurig toe te zien, dat er geen fouten en onjuistheden inslopen. * De Representanten van het Volk van Bataafsch Braband verklaren echter in 1797, dat het opnemen van de plaatselijke rekeningen en het inspecteren van andere plaatselijke documenten niet door de president mag geschieden, maar dat het recht hiertoe enkel en alleen toekwam aan de president-schepen ter plaatse. *
In 1801 wordt de laatste nieuwe president van het kwartier Peelland gekozen. Dit was Theodorus van Lieshout, president-schepen van Nuenen * , die tevens de laatste president van de Meierijsche Vergadering zou zijn. Hij wordt in een buitengewone kwartiersvergadering gecommitteerd door verschillende gemeenten in Peelland om deel te nemen aan het overleg met leden van de Departementale Commissie van Justitie aangaande de oprichting van een tuchthuis in de stad Den Bosch en het laten ontwerpen van een bestek en begroting ter exploitatie van een dergelijk tuchthuis. De gemeenten stelden wel als voorwaarde, dat de stad 's-Hertogenbosch ten minste een vijfde van de onkosten op zich zou nemen. * ). Afgevaardigden van Den Bosch verklaarden echter hoogstens te willen bijdragen in een zevende van de kosten. Op advies van genoemde Commissie van Justitie werd overeengekomen, dat het aandeel van Den Bosch een zesde zou zijn en dat de Meierijsche Vergadering de overige vijf zesde op zich zou nemen. * Wanneer dan in 1803 de plannen voor een tuchthuis in de Meierij vastere vormen hebben aangenomen en de stad 's-Hertogenbosch drie en elk van de vier kwartieren één gecommitteerde afvaardigt om in een commissie hiervoor zitting te nemen, wordt het terrein, waarop vroeger de Latijnse School van Den Bosch had gestaan, aangekocht en bestemd voor de bouw van het tuchthuis. *
Theodorus van Lieshout zien wij zoor het laatst als vertegenwoordiger van de Meierij optreden, als hij de 24e april 1810 deelneemt aan een vergadering van de gecommitteerden van Steden en Districten, die ressorteerden onder de bij het Tractaat van Parijs van 16 maart 1810 door koning Lodewijk van Holland aan zijn broer Napoleon,, keizer der Fransen, afgestane landen ten zuiden van Waal en Merwede. * Tijdens deze vergadering onder voorzitterschap van Mr. P.E. de la Court, landdrost van Braband * , werd een "plechtige deputatie" samengesteld voor een huldebetonend bezoek aan Napoleon. Theodorus van Lieshout heeft van deze deputatie echter geen deel meer uitgemaakt en twee dagen later - 26 april 1810 - werd bij Keizerlijk Decreet het Departement van de Monden van de Rijn opgericht, waardoor aan het bestaan van de kwartieren in de Meierij een einde kwam.