Het emancipatiebeleid van de Nederlandse overheid voert terug naar het midden van de jaren ‘70. De Verenigde Naties riepen het jaar 1975 uit tot internationaal jaar voor de vrouw. Joke Smit, voorzitter van de Man-Vrouw-Maatschappij (MVM), introduceerde de term “emancipatiebeleid” en riep het kabinet op beleid te ontwikkelen om de positie van de vrouw te verbeteren. Voor het toenmalige kabinet Den Uyl vormde dit in 1973 aanleiding tot het ontwikkelen van emancipatiebeleid door de Rijksoverheid. Het kabinet stelde hiervoor in 1974 de Nationale Adviescommissie Emancipatie - nadien Emancipatiekommissie (EK) - in. Het was een externe commissie met als taak gedurende vijf jaar de regering te adviseren over het tot stand brengen van een samenhangend beleid ter bevordering van de emancipatie van de vrouw. Het emancipatiebeleid werd ondergebracht bij de minister van Cultuur Recreatie en Maatschappelijk werk (CRM), de heer H.W. van Doorn, bij de afdeling Algemeen Gezinsbeleid. In 1976 kwam de commissie met het advies, “Aanzet voor een vijfjarenplan”, dat tevens de basis vormde voor het emancipatiebeleid van de Rijksoverheid. Een jaar later werd, na de formatie van het Kabinet Van Agt/Wiegel, mevrouw Jeltien Kraayveld-Wouters benoemd als staatssecretaris Emancipatie bij het ministerie van CRM. Als ambtelijke ondersteuning werd de Directie Coördinatie Emancipatiebeleid (DCE) ingesteld. Daarnaast bestond een regeling op basis waarvan subsidie kon worden verstrekt voor kadertrainingen emancipatiewerk. De eerste beleidsnota, “Emancipatie, proces van Verandering en Groei” van de bijzondere commissie voor het emancipatiebeleid, verscheen in 1978. De nota bevatte een uitgebreide beleidsvisie en een groot aantal beleidsdoelen.
Uitgangspunt is: “Het scheppen van voorwaarden voor, en het stimuleren van veranderingsprocessen gericht op een grotere keuze vrijheid voor vrouwen en mannen om alleen of samen met anderen vorm en inhoud te geven aan hun leven”.
De nota “Provinciale Vrouwenemancipatiebureaus” van dezelfde staatssecretaris verscheen in 1979. De Nota bepaalde dat elke provincie een eigen bureau moest oprichten. Het doel van de vrouwenemancipatiebureaus is: het scheppen van voorwaarden, die betrekking hebben op de positie van vrouwen en mannen in de samenleving en het verruimen van hun keuzemogelijkheden.
De provinciale emancipatiebureaus kregen de functie om ondersteuning en voorlichting te geven en daarmee als een katalysator de vrouwenbeweging (vrouwenorganisaties en vrouwengroeperingen) en andere maatschappelijke sectoren te activeren. Het was niet de bedoeling zelf uitvoerende werkzaamheden te ontwikkelen of uit handen te nemen van de vrouwenorganisaties en vrouwengroeperingen. In 1979 rondde de EK haar werkzaamheden af en werd in 1981 opgevolgd door een wettelijk ingesteld adviesorgaan: de Emancipatieraad (ER). De ER was het officiële adviesorgaan van de regering voor het emancipatiebeleid. Alle ministeries waren gehouden de raad om advies te vragen met betrekking tot beleidsvoornemens die met emancipatieaspecten verbonden waren.
Periode 1981-1986
Bij het aantreden van het eerste kabinet Van Agt trad een accentverschuiving op binnen het emancipatiebeleid. Emancipatie werd niet langer beschouwd als een mentaliteitsverandering maar geformuleerd als een doelstelling waarbij de nadruk kwam te liggen op de herverdeling van betaald en onbetaald werk tussen mannen en vrouwen. Hedy d’Ancona werd in 1981 benoemd tot projectstaatssecretaris voor het emancipatiebeleid in het eerste Kabinet Van Agt. Inmiddels was op 1 januari 1980 de tijdelijke Rijksbijdrageregeling ter Stimulering van emancipatiewerk (RBR-ew) van kracht geworden. De regering stelde aan gemeenten en provincies gelden beschikbaar om emancipatieactiviteiten te subsidiëren.
In lijn van de accentverschuiving ging in september 1981 de DCE van het Ministerie van CRM over naar het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). Bij deze overgang werd besloten de beleidsverantwoordelijkheid voor de tijdelijke RBR-ew bij CRM (inmiddels WVC) te laten en onder te brengen bij de Directie Sociaal Cultureel Werk (DSCW). In de loop van 1982 kwam tevens de beleidsverantwoordelijkheid voor de landelijke kadertrainingen emancipatiewerk van DCE naar DSCW over.
Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW), A. Kappeyne van de Coppello, presenteerde medio1985 haar beleidsplan “Emancipatie”. De doelstelling valt in drie subdoelen uiteen: ”het bevorderen van de huidige maatschappij, waarin het sekseverschil nog in zo’n grote mate is geïnstitutionaliseerd naar een pluriforme maatschappij, waarin ieder ongeacht sekse of burgerlijke staat de mogelijkheid heeft een zelfstandig bestaan te verwerven en waarin mannen en vrouwen gelijke rechten, kansen, vrijheden en verantwoordelijkheden kunnen realiseren”.
Na de verkiezingen van het Kabinet Lubbers II werd in1986 besloten het aantal staatssecretarissen te reduceren tot één staatssecretaris per departement. Het staatssecretariaat voor emancipatie kwam te vervallen en het emancipatiebeleid werd ondergebracht bij het ministerie van SZW. Ter compensatie werd er een commissie Emancipatiebeleid ingesteld, een onderraad van de ministerraad, die werd voorgezeten door de minister president.
Het voornemen was om de tijdelijke RBR-ew tot 1986 als zelfstandige regeling te laten bestaan en deze vervolgens in te sluizen in de in 1975 aangenomen kaderwet Specifiek Welzijn. Daarna konden gemeenten en provincies zelf hun emancipatiebeleid invullen.
Een groot aantal vrouwen dat actief was in het emancipatiewerk, vreesde echter dat de periode 1981-1986 te kort was voor een mentaliteitsverandering en beleidsombuiging. Ook het op alle fronten gaande bezuinigingsbeleid zou er weleens toe kunnen leiden, dat emancipatie geheel uit het beleid van de lagere overheden verdween. Zij pleitten dan ook voor een voortbestaan van de tijdelijke RBR-ew als een zelfstandige regeling tot 1990.
In de volgende regeringsperiode keerde er weer een staatssecretaris voor emancipatiebeleid terug. Mevrouw Elske ter Veld werd in1989 staatssecretaris van emancipatie en sociale zekerheid. De RBR-ew werd onder de werking van de Welzijnswet gebracht. Dit betekende dat het Rijk zich per 1 januari 1990 niet langer bezig hield met het emancipatiebeleid van de lagere overheden.
De gelden van de RBR-ew werden in het kader van decentralisatie van het emancipatiebeleid overgeheveld naar respectievelijk het Provinciefonds en Gemeentefonds. De ministeriële commissie emancipatiebeleid (MCE) werd in 1991 afgeschaft. Vanaf 1992 hadden de departementen, in lijn van het facetbeleid, allen een emancipatiecommissie en brachten ieder een eigen departementale emancipatienota uit.
Mevrouw E. ter Veld trad in 1993, in verband met de WAO-crisis, af als staatssecretaris. Zij werd opgevolgd door Jacques Wallage.