Anthonius (van den Plancken), abt van Insula B. Marie (Mariënweerd) getuigt schriftelijk tegenover dijkgraaf en de heemraden van de Grote Dijk van het Land van Althena, ter instantie van zijn medeabt (Alexander van Os) van Berna in zeker geschil, dat de conventen altijd samen met hun abt zegelen, dit voor de geldigheid en overeenkomstig het voorschrift van paus Innocentius II (+1143); bovendien, dat volgens de ordesbepalingen bij verandering van bezit of inkomsten de toestemming van de vaderabt nodig is, en dat de oversten geen onroerend goed, renten, prebenden, uithoven, molens, tienden of andere inkomsten kunnen verkopen of belasten zonder de toestemming van de abt van Premonstratum of het Generale Kapittel.
Anthonius (van den Plancken), abt van Insula B. Marie (Mariënweerd) getuigt schriftelijk tegenover dijkgraaf en de heemraden van de Grote Dijk van het Land van Althena, ter instantie van zijn medeabt (Alexander van Os) van Berna in zeker geschil, dat de conventen altijd samen met hun abt zegelen, dit voor de geldigheid en overeenkomstig het voorschrift van paus Innocentius II (+1143); bovendien, dat volgens de ordesbepalingen bij verandering van bezit of inkomsten de toestemming van de vaderabt nodig is, en dat de oversten geen onroerend goed, renten, prebenden, uithoven, molens, tienden of andere inkomsten kunnen verkopen of belasten zonder de toestemming van de abt van Premonstratum of het Generale Kapittel.
b. Afschrift in Kopieboek Hoevenaars, I, nr.516.
c. Gedrukte tekst in: J. de Fremery, De abten van Mariënweerd, de "Nomina abbatum" enz., ('s-Gravenhage 1888), nr.7, blz.36-37.